GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Vrede op aarde.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Vrede op aarde.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen. Luc. 2 : 14.

Tusschen dit en ons vorig Kerstfeest ligt wat de wereld genoemd heeft haar Vrederaad, haar Vredeconferentie. Een hooge vergadering, maar wier vredebanier nauwelijks weer was opgerold, of Engeland plantte de oorlogsvaan aan de Kaap.

Zoo vormt het menschelijk hart zich illusies, zoo wordt het keer op keer bitter teleurgesteld, en toch blijft het met onuitroeibaar heimwee, ook na de bitterste teleurstelling, altoos weer om den vrede roepen.

Ongetwijfeld, strijd verheft, worsteling staalt, zelfs moet beleden dat alle verheffing der natiën schier onveranderlijk uit bangen kamp is opgekomen. Of was niet onze eigen nationale grootheid zonder de bloedige worsteling met Spanjes overmoed ondenkbaar geweest ? Maar vergeet nooit, dat gaat alleen door voor onze werkelijke, onze feitelijke toestanden.

Zeer zeker, nu er zonde heerscht, nu die zonde alle levensverhouding vergiftigt, nu uit die zonde telkens heerschzucht en dwingelandij opkomt, en het ééne volk het andere in zondigen hartstocht verteren wil, nu is strijd op - leven en dood voor wie vrij wil blijven, of vrij wil worden onafweerbaar. Nu gaat de regel door, dat de wortel van allen edelen wijnstok met menschenbloed besprenkeld is.

Maar ons menschelijk hart rekent in zijn heiligst ideaal niet naar dien maatstaf der werkelijkheid, niet naar het meetsnoer dier feiten.

Ons hart roept zijn idealen niet uit die met bloed gedrenkte aarde op, maar ontlokt ze aan zijn inniger leven, aan zijn heiliger inspraak, aan de scheppingsingeving van boven. Zelfs dan als het afgedoolde hart zijn God verloor, tooit het zich nóg met geen ander diamant dan het eens in de scheppingsure in zijn menschelijk diadeem van zijn God ontving.

Dorst naar vrede, heimwee naar vrede, hartstocht naar vrede is, boven het aardsche leven uit, een teruggrijpen naar zijn beter vaderland, een smachten naar het hemelsche, een hijgen met de volle borst naar wat om Gods troon daarboven, en niet hier op aarde heerscht.

Spot daar niet mede, en lach er niet om.

Want al gaat de zelfverdvvazing nog zoo ver van een wereld, die de zonde koesteren blijft, en van God niet meer hooren wil, en die toch om vrede blijft roepen, nochtans is het de oorspronkelijke adel van ons geslacht, die in dat roepen blijft uitkomen.

Het verraadt onze hemelsche herkomst, het pleit voor een edeler oorsprong dan de mensch zichzelf belijden wil.

Het is menschelijke symphonic met wat Gods engelen bij Efrata zongen van: Vrede op aarde.

Alleen maar de volken en de vorsten der volken zullen zich niet inbeelden, dat zij den vrede op aarde bestellen kunnen. De staatslieden en diplomaten zullen zich niet aanstellen, |als kon ooit hun vindingrijkheid den vrede aan deze aarde hergeven.

Dat toonde de uitkomst ook nu weer.

Weken en maanden waren de wijzen der volken en de raadslieden der vorsten in onze koninklijke residentie bijeen. In wijze bedachtzaamheid en in sluwe slimheid werden ze door geen beter overtroffen. Maar onderwijl ze over den vrede de woorden vermenigvuldigden, zonnen ze op de beste wijs om de een den ander schaakmat te zetten. En als ooit de bergen baren moesten, zoodat er niet dan een muis geboren werd, zoo was het hier.

Aan ontwapenen dachten ze zoo weinig, dat ze onder hun vredeconferentie door op versterking van hun macht, vooral ter zee, peinsden. Arbitrage namen ze aan, alleen maar niet voor die geschillen waaruit de moordende krijgen plegen op te komen. En nu, nog eer hun werk voleind, en alle stuk in wijdschen vorm volteekend is, ontbrandt, als om de dwaasheid van zoo ijdel pogen te belachen, vlak op het eind der eeuw, een bittere oorlog, die krasser en brutaler dan eenige oorlog die deze eeuw gekend heeft, het recht met voeten treedt, deö vrede in het aangezicht slaat, en de vrijheid der volken belaagt.

Dat niet de vorsten en volken ons dien roem komen brengen, maar dat de Bisschop van Rome ons dien vrede had kunnen waarborgen, is, met het boek der historie open voor ons, een niet minder ongerijmd beweren. Of is niet de reeks van woedende oorlogen, die de 16e eeuw rood van menschenbloed geverfd hebben, van uit het Vaticaan opgekomen?

Ja, meer nog, zelfs wat anderen gezegd heben, dat niet de Paus, maar dat Jezus Christus rede brengt, wordt door Schrift en historie er luide weersproken.

„Ik ben niet gekomen om den vrede te brengen, inaar het zwaard, " blijft tegenover al zulk ongezoiid idealisme de door niets opzij te schuiven uitspraak.

Neen, die vrede tusschen de volkeren, die roem der natiën, komt niet eer Jezus wederkomt. Dan zal het lam roet den luipaard ver-

keeren. Eer niet. Tot zoolang blijft het woord: „Ik zal vijandschap zetten." En tot zoolang blijft het oordeel stand houden, dat de zonde der wereld in vergieting van menschenbloed wreekt.

Niet van vrede op aarde onder de natiën, maar van vrede op aarde in het menschenhart hebben Gods engelen gezongen, van vrede met den hemel daarboven, van vrede met God.

In de wereld om ons heen, in het leven buiten ons, in de woeling der volken, is het pleit, dat hier aanging, niet te beslechten.

In de takken zal het blijven stormen, de vrede, dien Bethlehem bracht, wordt alleen in den wortel gekend.

De zonde was geen twist van Adam met Eva, maar een twist van beiden met hun God. Wel is de strijd ook tusschen mensch en mensch er uit gevolgd. Niet lang meer of Kaïn vergiet Abels bloed. Maar niet tusschen menschen kwam het op. Niet met een strijd van mensch tegen mensch begon het. De vrede op aarde is verbroken door opstand tegen den hemel, door het opnemen van den strijd tegen den Almachtige.

Dat was, dat is de zonde. En in dien tegen God opgenomen strijd, daarin school de bron, daarin ligt de wortel van alle vijandschap, van allen krijg, van alle beroering onder de enkele menschen eerst, en toen onder de volken en natiën.

Er is geen oorlog ooit uitgebroken, of hij kwam op uit hebzucht, uit heerschzucht, uit gekwetst gevoel van eerzucht, uit dwingelandij en zucht om te vertreden. Altoos was het zonde in het hart der vorsten, zonde in het hart der staatslieden, zonde in de publieke opinie der volken, die de oorlogen deed uitbreken. Die klein was wilde groot, die groot was nog grooter worden. En dan achtte men geen recht, noch eerde het gegeven woord. En in overmoed en uit den hartstocht der wrake greep men naar het zwaard, en dorstte letterlijk meer dan het wilde dier naar den krijg.

De druppelkens van zonde in de enkele gezinnen, vloeiden dan saam tot één breeden stroom van nationale zonde, en die nationale zonde vlamde in den wilden oorlog op.

En daarom zoolang de zonde van den enkelen persoon zich in de geziimen tot hebbelijke zonde sterkt, en die hebbelijke zonde van de gezinnen zich ophoopt tot nationale schuld, zal de fakkel van den oorlog telkens weer onder de volken worden uitgedragen. En eerst, als Jezus wederkomt, en alle zonde zal te niet gedaan worden, zal in die vernietiging der zonde ook de laatste krijg worden gesmoord.

En toch blijft het waar, wat in Efrata's velden werd uitgeroepen, met Bethlehem is er „vrede op aarde" gekomen.

In het Kruis van Golgotha is Jezus „ojtze vrede" geworden.

„Wij dan gerechtvaardigd door het geloof, hebben vrede met God!"

Edoch elk woord dat ge daarvoor uit het Evangelie opneemt, toont dan ook dat hier sprake is van een heel anderen vrede, van een vrede niet onder de volken, van een vrede «/< ? /onder de machthebbers dezer aarde, maar van een vrede in de verborgenheid van het menschelijk hart, van een vrede met de hemelen daarboven, van vrede met God.

Hier gaat het op den wortel terug. Terug tot die kern des levens in ons hart, waaruit de zonde opwoelde, en waarin alleen de zonde kan vernietigd worden. Terug tot in de geheime verhoudingen die het recht tusschen ons hart en onzen God bepalen.

Dus was de strijd begonnen, begonnen met een strijd tegen het recht onzes Gods, en daarom moest ook eerst de zoen met God weer getroffen worden, zou er van vrede voor ons menschelijk hart sprake kunnen zijn.

En nu, het is zoo, daar weet de wereld niet van af, daar heeft de wereld geen oog voor, de onvrede van binnen deert haar niet, naar vrede met God dorst ze niet. Integendeel, in arren moede gaat zij in haar verzet, in haar opstand tegen God, en in haar vertreding van zijn recht voort.

Wat zij alleen begeerlijk acht is de oorlogsvrede onder de natiën.

Maar zoo zijn de gekendendes Heeren niet.

Al schreit ook het hart bij de onmenschelijke wreedheid van den oorlog onder de volken, toch kennen zij nog iets bangers, iets wat hun ziel innerlijk benauwt, de wroegende onrust der consciëntie, den onvrede met den Heilige, de innerlijke strijdigheid van hun hart met het recht huns Gods.

En dat vuur nu, het vuur van dien innerlijken strijd, dat is door Bethlehem gebluscht, daarop is gesprenkeld het bloed van het heilige Godslam.

En zoo is hun een vrede geworden, die allen vrede der wereld te boven ^at. Vrede door het bloed des Kruises. Een zalig verzoend zijn in den Eénige. Het weer mogen uitroepen uit het wedergeboren kinderhart van het Abba, lieve Vader !

Zij hebben den vrede hervonden, den vj'ede met hun God.

Alleen maar zoo' is het lang niet met allen, die op het Kerstfeest in den engelenzang van Vrede op aarde meezingen.

Maar ai te velen zijn nog als de pijpen van het orgel, die ook den toon wel uitgeven, maar zonder innerlijk besef.

En hier is de schaduwzijde van ons gemeenteleven.

Meezingen zonder weet van de zaak. Meejubelen zonder kennis van het heilgeheim. Meê uitroepen dat het in Jezus Yrede op aarde is geworden, maar met den ouden onvrede voor God in het eigen hart.

En daarin nu moet elk Kerstfeest dat komt weer wijziging brengen. Telkens weer moeten er in de Gemeente Gods leden opstaan, die op Kerstfeest van het uitwendig meezingen tot het inwendig kennen en beamen van dien vrede overgaan.

Want, vergeet niet, er gaat óf van de Gemeente invloed op de wereld uit, óf de wereld sluipt met haar invloed in de Gemeente des Heeren in. De Gemeente moet, staande in het midden der wereld, steeds dieper toon aanslaan, of de wereld trekt onwillekeurig de Gemeente meê in het veruitwendigen van het heilige en het beste dat ons is toevertrouvird.

„Vrede op aarde"! o. De wereld wil het u op alle tonen voorgalmen. En zoo uw eigen leven niet verdiept wordt, zingt ge het ten slotte haar in stuitende oppervlakkigheid na.

En daarom, gij. Gemeente des Heeren, gij, glijdt mee, glijdt mee af, als 'de vrede door het bloed des Kruises niet door telkens meerderen in uw midden in de binnenkamer der ziel wordt genoten.

Bedenkt het toch, dat Vrede op aarde werd u door de engelen toegezongen, en de engelen Gods konden het niet oppervlakkig bedoelen. De wereld van Gods engelen heeft nooit andere bemoeinis dan met de verborgenheid van uïu hart.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Vrede op aarde.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's