GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De taak der toekomst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De taak der toekomst.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 2 Februari 1900.

X.

De eerste bedenking, hierop neerkomende, dat de kerken zich de moeite van uitbreiding der Formulieren sparen kunnen, omdat in de bestaande Formulieren reeds alles inzit, bleek geen oogenblik tegen toetsing bestand te zijn.

We komen thans tot de tweede bedenking, die ons influistert dat zulk een leerstellig optreden der kerken te ernstig gevaar oplevert voor den vrede der kerken, dan dat we er aan zouden mogen denken.

Geheel denkbeeldig is dit gevaar zeker niet. Er is in de periode die tusschen 1619 en 1816 ligt, bijna twee eeuwen lang, door onze gezamenlijke kerken, geen voet op confessioneel gebied verzet. De kerken hebben die twee eeuwen lang haar leerstellige taak eenvoudig laten rusten. Uit onmacht, omdat de Overheid het verhinderde, zij het zóó; maar dat wil dan toch altoos zeggen, dat de kerken in die twee eeuvsren haar tractementen en prebenden, en vooral haar privelegiën als Staatskerk, liever hebben gehad dan het voortwerken aan de haar van God opgelegde taak.

Hadden de kerken reeds destijds zich niet als Martha met veel dienens bezig gehouden, maar als Maria de goede keuze gedaan, ze zouden ten slotte alle Overheidsketenen met de kracht van een Simson verbroken hebben, en niet alleen het kerkelijk, maar ook het volksleven hebben gered. De jammerlijke tooneelen in het laatst der vorige eeuw, toen predikanten om den Vrij heidsboom dansten, zouden aan ons land gespaard zijn gebleven, en de kerken zouden bij den aanvang der 19de eeuw gebleken zijn het zout te wezen, dat tot bederf weren in staat was.

Maar die eenig goede keuze hadden onze kerken niet gedaan. Het heroïsme van het martelaarschap had plaats gemaakt voor de zelfvoldaanheid van het predikantsgezag en voor de hoogheid der Gereformeerde regenten. Het wezenlijk vrome volk, de godvruchtigen in den lande, wendden zich van de kerk af, en zwierven in gezelschappen, die al spoedig, gelijk niet anders kon, een sectarischen bijsmaak kregen. Vandaar het jammerlijk tooneel van kerkelijke miserie en machteloosheid, dat de dusgenaamde Staatskerk bij den aan­vang dezer eeuw opleverde, toen koning Willem haar met zijn koninklijke rijzweep mores kwam leeren.

Waar was toen de reactie? Waar het kloek verzet.' Waar waren de martelaars, die toen, in het hachlijk oogenblik, voor de kerk der vaderen het offer hebben gebracht?

Het is zoo, er kwamen protesten. Uit anderhalve classe ging een flauwe stem van protest op. Maar nergens een kreet, nergens een gil vol hartstocht, nergens een weerstand die een wil toonde. We vergeten daarom de enkele mannen niet, die kloeker taal spraken. Maar ook zij hadden geen invloed. Nu in de historie zijn ze geëerd; toen stierf hun stem weg in het luchtledig.

En zoo zijn we toen in onze ellende gekomen; in de diepe ellende waaronder zoo machtig deel van de kerken der vaderen nog lijdt; vooral in die geestelijke en zedelijke ellende van scctarische krankheid, en geloofsontreddering, waaraan zelfs de herstelde Gereformeerde kerken nog nabloeden.

Laten we God danken voor wat we terug ontvingen, maar toch nooit de oogen sluiten voor de woekerplanten, die nog zooveel van onze beste levens-en geloofskracht verteren.

Van de levens-en geloofskracht, die in de dagen onzer vaderen blonk, heeft óns geloof en óns leven nog zoo niets.

Zij de reuzen, wij pygmeeën, bij hen vergeleken.

En toen schoot welig het wantrouwen op, dat booze onkruid, dat de fijnste bloem in het ontkiemen en opschieten van haar stengel dooddrukt, en aan haar wortel het voedende leven onttrekt.

Want ja, er was toen wel terugkeer tot de Godsvrucht in de dagen van de Reveil, tot de geloovige orthodoxie in de dagen van Van Oosterzee en de La Saussaye, en tot het kerkelijk besef in de worsteling van sommige kerkeraden en classes tegen de moderne Synode en haar leervrijheid; edoch die Reveil was niet uit den stam onzer vaderen, maar een exotische plant, die er naast werd gestekt; en die geloovige orthodoxie was niet uit de theologie ondier vaderen, maar geïmporteerd uit hetphilosophische Duitschland; en die kerkelijke actie was aan alle voorvaderlijk kerkrechtelijk begrip gespeend.

Vandaar toen het misnoegen en het wantrouwen, het zooveel hoofden zooveel zinnen, het opschieten van allerlei sectarisch onkruid, het horten en stooten met een kerkdijken wagen, waarvan het hoofdwiel was afgevlogen, het tobben, het sukkelen, het gemorrei en gescharrel zonder eiod, om op elk beslissend punt uiteen te zien stuiven, wat dusver dan nog saamging.

En van dat wantrouwen, van dat ziekelijke wezen, van dat geestelijk gedesorganiseerde is ook in onze herstelde Gereformeerde kerken meer mede overgegaan dan men denkt. Het zat in onze personen, in onze gezinnen, in onze kringen. We konden er ons niet opeens van los maken. Veel is er Gode zij dank gewonnen, maar, o, zooveel tobbens bleef ons bij.

Te ontkennen valt daarom niet, dat elke energieke poging van onze kerken, om weer haar dogmatisch recht te gaan uitoefenen, allicht hier en ginds door een malcontente groep zou worden aangegrepen, om haar wrevel te luchten en anderen den voet dwars te zetten. Er is in onze toestanden nog zoo jammerlijk veel kleins. En als de dag der vervolging aanbrak, zou men eens zien, hoeveel uiteenen wegstoof. Ze zouden er bij menigte zijn, die hun akker of hun juk' ossen moesten gaan bezien, of die een vrouw hadden getrouwd, of die hun vader moesten gaan begraven.

We stellen ons dan ook in het minst niet voor, dat het zonder horten en kleerscheuren toe zou gaan.

Die lust hadden aan het uitstrooien van het zaad van wantrouwen, zouden stellig niet ontbreken; en ongetwijfeld zou het hier en daar opschieten.

Maar ook al geven we dit alles toe, toch zij gevraagd, of dit de kerken van plichtsbetrachting ontslaat; of de kerken daarvoor uit den weg mogen treden; of de kerken daarop mogen inslapen, na er een oorkussen der traagheid van te hebben gemaakt.

En dan, mag niet omgekeerd gevraagd, of er iets in saambindende kracht vergelijkbaar is met een optreden van de gezamenlijke kerken tegen de erkende dwalingen onzer eeuw?

Of zeg het ons, als ge in een gezelschap van broederen die dwalingen onzer eeuw aantast, of op een meeting, of in geschriften, er tegen te velde trekt, hebt ge dan niet steeds ontwaard, dat zoo goed als allen u bijvallen, en sympathie voor uw woord hebben, en dra alle geschilpunten vergeten?

Is het dan niet waar, dat de kleine krakeelen onder ons bijna uitsluitend loopen over vroegere quaesties, die ook in de dagen onzer vaderen niet tot algeheele en zuivere oplossing zijn gebracht, of ook over zulke vraagstukken, waarvoor de Openbaring zelve geen afdoende oplossing geeft, zoodat er steeds en tot den einde toe verschil van inzicht over zal voortbestaan ?

Schrijver dezes deed er zelf steeds de ervaring van op, dat zoo dikwijls hij een bepaalde meening uitsprak over f «< /^ vraagstukken, als daar zijn het vraagstuk van den Doop, van de volkomenheid der plaatselijke kerk enz., aanstonds oppositie opdook; en dat daarentegen, als hij in rectorale oratiën tegen de Schriftcritiek, tegen het Pantheïsme, of tegen de Evolutie optrad, algemeene instemming aan zijn woord werd geschonken.

Versta nu wel, wat onze kerken te doen zouden hebben.

Ze zouden geroepen worden, niet om al zulke, nog sterk onder ons betwiste, punten tot evidente oplossing te brengen. Ook hiertoe zouden ze mettertijd geroepen kunnen worden, maar daartoe stellig niet in de eerste plaats. Eerst veel later. Neen, wat ze voorshands en in de eerste plaats zouden te doen hebben, is het getuigenis onzer kerken te formuleeren tegenover het Modernisme, tegenover de Ethische richting, tegenover Ritschl, tegenover het Pantheïsme, tegenover de Evolutie en zooveel meer.

Juist dus tegenover die soort dwalingen, die ons niet verdeelen, maar waartegenover we als één man eenstemmig staan.

Een eenstemmigheid, die dan alleen zou kunnen verbroken worden, zoo er onder ons, hier of daar, een geest school met dezelfde dwalingen behebt. En zulk een geest zou dan of van zijn dwaling moeten worden teruggebracht, of van ons wijken. Hij hoorde bij ons niet.

Zeg dus niet, dat zulk een dogmatische arbeid der kerken ons zou verdeelen, splitsen en uiteenjagen.

Integendeel, geen arbeid ware meer geschikt, om ons bijeen te brengen, om de eenheid onder ons te bevestigen, en ons als één man tegenover den gemeenschappelijken vijand te doen staan.

Alle te wachten wantrouwen zou zich dan ook uitsluitend op het formeele vraagstuk werpen, of de kerken tot zulk een dogmatisch optreden recht hadden. En ducht ge daarvan nu wezenlijk gevaar? Ducht ge daarvan zulk een gevaar, dat ge uit vreeze daarvoor de kerk van plichtsbetrachting zoudt willen afhouden?

Dit achten we ondenkbaar. Veeleer koesteren we de vaste hope, dat juist zulk een ernstige arbeid der kerken, op een terrein waarop onze eenheid aan geen twijfel onderhevig is, ons tijdelijk zou doen afzien van veel kleine verschillen, die ons thans verdeelen, en de aandacht, die nu ziekelijk hangt aan óf kleine óf onoplosbare verschillen, zou saamtrekken op den strijd van den dag, op den nood van het heden, en op wat in aller gemeenschappelijk belang, vooral in het belang van het opkomend geslacht is, en alleen uitzicht geven kan op een betere toekomst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

De taak der toekomst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's