GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Alzoo lief heeft God de wereld gehad.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Alzoo lief heeft God de wereld gehad.”

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST]

Want alzoo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eeniggeborenen Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe Joh 3 : 16.

„God gaf zijnen Zoon aan de aard!" dus bleef oolc deze eeuw, zoo dikwijls het Kerstfeest weerkeerde, hoog aller Christenen blijde toon uitklinken van dank en van aanbidding. Eer die eeuw intrad, was door de mannen der Revolutie anders besloten. Voltaire wilde dat zijn „écrasez IHnfdme" ^) eens en voor altoos aan alle vereering van het Kindeke van Bethlehem een einde zou maken. De Kribbe was de poëzie en tegelijk het zelfbedrog der nog meer droomende dan nadenkende menschheid geweest. Met Frankrijk's Revolutie was de menschheid eindelijk, eindelijk dan toch uit haar kinderdroom opgewaakt, en van nu af aan zou Rousseau, ja, waarom Voltaire zelf niet, aan de nieuwe eeuw, die werd ingeluid, den naam der eere en der bewondering leenen, die den naam van Christus verdringen zou.

En nu, die eeuw, die toen begon, loopt straks ten einde, en wat is de uitkomst anders, dan dat Rousseau's theorieën van volksgeluk tot een belaching zijn geworden; dat voor Voltaire's naam de besten zich schamen; en dat driewerf zoo hoog als bij het einde der vorige eeuw, weer onder alle volken, in allen kring en onder alle standen, de lieflijke naam van Jezus, die van de wolken ruischt, een echo ontlokt aan het hart zijner belijders.

Dat is de wanhoop der wereld.

Telkens weer verzamelt ze haar rijkste en haar schoonste krachten, om het heldendicht van den Man van Smarten, voor altoos uit de gedachtenis te doen verdwijnen, en na eiken vernieuwden aanval gaat telkens de naam van Jezus weer met nieuwen jubel omhoog.

Tegen het Evangelie zou nu de Revolutie triumfeerend optreden. De kindertaal van de Kribbe van Bethlehem, zou nu voor goed plaats maken voor de wijsheid van de mannen der wetenschap. De Revolutie zou haar apostelen uitzenden, om de vrucht van het werk van Jezus apostelen te vernietigen. Het „bijgeloof" zou worden uitgeruild voor de gewisheid der nieuwe wijsheden. De star van Bethlehem zou ondergaan, om ons te doen wandelen bij het kunstlicht der nieuwere verzinning. En toch, moest niet een wijze dezer eeuw nog onlangs klagen: „Nu een eeuw lang hebben we onze beste krachten uitgeput, om het Christendom uit het leven te bannen, en zie, alles gaat nog juist toe, alsof het Christendom de waarheid was”?

1) «Verpletter den schandelijke», en met dien schandelijke was dan de Christus bedoeld

Het is zoo, de afval nam ontzettende evenredigheden aan. In de kringen der geleerden, in de clubs der lustige tafelbroeders, onder de machtigen van het goud, en zelfs in den breeden kring der zich noemende „beschaafden, " nam het ongeloof hand over hand toe, en is niet alleen de naam van den Christus, maar zelfs de naam van den Almachtigen God, tot verdwijnens toe, uitgebannen. Ook een breede schare van vrouwen volgde in dien afval mee.

Ook zijn er kinderen in menigte, die van moeders schoot af, in dien geest van afval en Godverzaking worden opgevoed.

Maar wat baat dit alles, zoo lang de volkeren in hun groote massaliteit aan de aloude traditie getrouw blijven .•" Geraken de wijzen dezer eeuw niet eer achteruit, nu het Christenvolk, nauwlijks van den eersten schrik bekomen, zich hersteld heeft, en met verhoogde geestdrift, met gerijpte kennis, met gestaaiden wil, met nieuw-bezielden hartstocht, voor de eere van Christus op alle terrein des levens den strijd opnam.' Ja, mag en moet niet veeleer betuigd, dat de helden van dezen afval, die hun onmacht om iets nieuws en duurzaams te stichten, door de gestadige mislukking van hun ondernemen, en meer nog door het eindeloos weifelende van hun plannen en voornemens, in tegenstelling met het kruiend oeverzand van hun eigen verzinningen, slechts te hechter de vastheid en de zekerheid van den Rotssteen die in Christus is, doen uitkomen?

Immers dit juist is het wonderbare, dat in het kort bestek van deze enkele eeuw, naam na naam is opgekomen en weer ondergegaan; dat school na school de geesten beheerschte, en weer de heerschappij over de geesten verloor; en dat met de drie geslachten, die kwamen en gingen in deze honderd jaren, tweemaal drie stelsels, eerst hoog geloofd, toen verlaten, en ten slotte als onnut over boord werden geworpen, terwijl het Evangelie van Christus Jezus nu reeds achttien eeuwen stand hield, en de naam van Jezus nog steeds, als in de dagen van ouds, de harten verovert, meesleept, bezielt en ontvlammen doet in aanbidding en in ootmoedigen dank.

Zij verschietende starren, maar hij, de Christus, nog altoos de Zon aan den hemel van ons menschelijk leven, die licht uitstraalt, blijdschap wekt en het hart verwarmt.

En waarin anders ligt de verklaring van dat mysterie dan in de liefde?

De man van Tarsen heeft het zoo naar waarheid gezegd, kennisse en gave der profetie is heerlijk, maar ik wijs u een nóg uitnemender weg, en het geheim van dien v^sq^ ligt in de liefde.

Ken alle talen, geef al uw goed aan de armen, breng voor uw overtuiging het hoogste der offerande, en toch, als ge dat ééne, dat hoogste, zoo ge de liefde niet hebt, zijt ge niets. Een klinkend metaal, een luidende schel, maar zonder toekomst en zonder levenskracht.

Boven het geloof en boven de hoop zelfs gaat de liefde uit. Want, zie, alle kennisse zal worden te niet gedaan, en alle profetie zal eens te niet gaan, maar wat blijft, blijft eeuwiglijk, is alleen dat diepste, dat den wortel zelf des levens omklemt, die wondere liefde, zooals de wereld haar nooit gekend had, zooals de wereld ze niet uit zichzelve kon voortbrengen; die liefde zoo als ze in den Christus tot ons nedergedaald is uit God.

Die liefde en zij alleen, heeft de wereld veroverd. Door die liefde is Christus' kerk gesterkt. Die liefde is alle eeuwen door haar cement gebleven. En die liefde, en zij alleen, blijft ook onder ons nog de eenig onverwinlijke kracht, waarop de wereld haar scherpste wapen bot slaat, en waartegenover ze telkens opnieuw haar smadelijke onmacht moet bekennen.

o, Dat de kerk van Christus het toch begreep, hoe ze in die liefde haar onverwinlijk verweer bezit; hoe ze alleen door die liefde over de wereld kan zegepralen; en hoe het die liefde, vooral die hefde onder de broederen eeniglijk is, die haar als kerk kan doen groeien en bloeien.

En die liefde, ze is van boven tot ons gekomen. Die liefde, ze is uit God tot ons nedergedaald. Ze is liefde Gods, uit God, in menschenharten overgestort, om onze gewonde menschheid met nieuwe goddelijke levenskracht te bezielen.

„Alzoo lief heeft God de wereld gehad, " dat is en blijft de inzet, de voortgang en de finale van het lied des lofs en der aanbidding, dat van Bethlehem uit, de wereld is ingegaan, om het wonder der levensvernieuvvingte midden onzer ellende te scheppen.

„Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon voor haar gegeven heeft, " daarin vond die liefde haar hoogste, haar^ rijkste, haar volste uitdrukking. Niets voor ons te veel geacht, zelfs zijn eigen lieven Zoon niet gespaard, om ons uit dood en jammer te redden. En dit wordt ons betuigd van den Heeré des hemels en der aarde, wiens eengeboren Zoon voor Hem was, wat voor geen onzer ook maar van verre ons beste kind zijn kan.

Op Moria’s bergen was het verzinbeeld, toen Abraham optoog met Isaac en het brandhout, om, in alles te boven komend geloof, zijn eenige, dien hij lief had, Gode ten offer te wijden. Maar op Moria was het een zondig mensch, die zijn zondig kind op het altaar voor zijn God zou neerleggen, en wees God-zelf dat offer af.

Maar hier is het die hooge, heilige God zelf. Die zijn heilig kind Jezus voor die zondige wereld ten offer wijdt, en niet aflaat, eer in het vergieten van zijn bloed het offer gebracht is.

Hier is een liefde, die schijnbaar elk motief mist. Een liefde, die het ontzettendste trotseert. Een liefde, die zich uitstrekt naaf wat zijn God verwierp, naar een wereld die Hem gehoond en verzaakt had. Een liefde, die uitging naar de ellendigen, maar te gelijk in die ellendigen de schuldigen verzoent en tot zich trekt. Een liefde die niets vroeg, maar alles gaf. Een liefde, die door niets uitgelokt, eer door alles afgestuit en bezworen werd. Een liefde, die uitging alleen omdat ze lief had. Uit louter liefdesdrang, één zalige uitstraling van de onpeilbare diepte der liefde van het Goddelijk hart.

Liefde tegen alles in. Liefde die zich door niets liet tegenhouden. Liefde die naar het onwaardigste zich toebewoog. En . . . een liefde die voor dat onwaardigste het hoogste offer bracht, het offer van zijn eigen lieven Zoon.

En toch, dit zuiver goud der hoogste liefde, zou door den moedwil der zonde toch verdonkerd zijn, indien diezelfde God, Die ons zijn eengeboren Zoon schonk, ons niet in het eigen hart iets van zijn liefde had ingestort, om dien Zoon zijner liefde te minnen.

Want, neen, het is niet alzoo, dat voor 't minst door die rijkste betooning van Goddelijke liefde, het hart der wereld zich heeft laten verteederen en verwinnen. Dat heeft de wereld niet. Ze heeft dien Christus veeleer gevloekt en uitgebannen in den bitteren kruisdood. En toen nochtans zijn kruis de wereld werd ingedragen, heeft ze de volgelingen van Jezus, die dat aandorsten, met bittere vervolgingen vervolgd, en ze zoeken te vernietigen van de aarde.

Dat is hier het aangrijpende, dat die afgekeerdheid, die innerlijke verdorvenheid der wereld, nooit smadelijker is uitgekomen, dan juist tegenover de hoogste liefde Gods. Die liefde zelve deed eerst recht uitkomen, hoe volstrekt onwaardig het voorwerp dezer hoogste liefde de liefde was, die zoekend naar haar uitging.

Vraag het u zelf maar af, wat het meest uw liefde besterven doet. Is het niet, als ge ontwaart, hoe uw liefde met ondank beantwoord wordt, en sterker nog, als uw liefde afstuit op verzet .•' Als ge den drenkeling redden wilt, en hij slaat van zich af, of wil u meetrekken in de diepte.? Dan, ja, geeft de beste liefde onder menschen het op, en stoot met ergernis en weerzin den ellendige dien ze redden wilde, van zich af.

En dit nu juist is het hooge en eenige der liefde Gods, dat God dit niet deed.

Ook zijn liefde voor de wereld stuitte niet slechts op volstrekt gemis aan waardeering en ondank, maar veel meer nog op verzet, op onwil, op bittere vijandschap. Dien eengeboren Zoon dien God aan de v/ereld gaf, heeft de wereld van zich gestooten en hem gedood.

En toch heeft God ook hierdoor zijn liefde niet laten ontwapenen. Hij heeft niet in naamlooze verachting een wereld, die zulks aan zijn lieven Zoon dorst bestaan, teruggeworpen in haar schuldige zelfvertwijfeling, en zijn lieven Zoon haar weer ontnomen.

De liefde Gods hield vol, de liefde Gods volhardde, de liefde Gods liet niet af, eer haar werk voleind en de vrucht dezer liefde gezien was.

En daarom gaf Hij, na dien eengeboren Zoon, in een tweede onuitsprekeliiJie gave, zijn Heiligen Geest aan de wereld. En die Heilige Geest drong van binnen in den mensch in. En die Heilige Geest zette het hart om. En die Heilige Geest deed in dat verwonnen en omgezette hart een druppel vloeien van Gods eigen en volzalige liefde. En met die ingestorte liefde heeft toen, wie verkoren was, den Zoon des Vades gemind, de liefde Gods ingedronken en zoet bevonden, en Gode de wederliefde van zijn kind voor zijn eeuwige Vaderliefde vergolden.

Nu heeft de Kerk, en aldus was haar roeping, die liefde Gods in de zending van zijn Zoon_ ontleed, en gepoogd zelfs haar in menschelijke begrippen uiteen te zetten. En zoo spon ze een belijdenis uit, een belijdenis van Gods eeuwigen Raad, een belijdenis van Gods deugden, een belijdenis van Gods Drieëenig Wezen, een belijdenis van den Heiland, en een belijdenis van het heil ons toegebracht, een belijdenis waarin ons menschelijk denken zijn edelste vrucht geteeld heeft, en welke mee te belijden en na te belijden, de lust en de eere van ons geheiligd bewustzijn is.

Maar toch, die belijdenis van de liefde Gods, is die liefde zelve niet. En niet die belijdenis, maar die liefde Gods, die we beleden, is de kracht die redt, het mysterie dat wonderen doet, het bovenaardsche, het hemelsche element dat ons staande houdt, en v/aaraan de wereld zich telkens weer opricht.

Niet uw deernis met ellendigen, uw doen voor de armen, uw hulp en uw toewijding. Dat alles is van die liefde de vrucht, althans zoo uw motieven zuiver zijn. Neen, wat ons redt en ophoudt is Gods liefde, de lichtstraal die uit den hemel komt, en die zich in uw liefdewerk slechts weerkaatst.

En dit juist maakt uw Christendom onver winlijk. De wereld ijvert en strijdt met aardsche krachten, en al die aardsche krachten saam vermogen tegen die hemelsche kracht van de Goddelijke liefde niets.

Die liefde Gods is van andere natuur, is van hoogere orde, is verre boven alle geschapen krachten, die de mensch bezit, uitgaande. En daarom is noch wijsheid, noch kennisse, noch geleerdheid, noch wetenschap, tegen die bovennatuurlijke macht opgewassen, en is noch menschelijke hoogheid en trots, noch menschelijke bitterheid en woede tegen die kracht uit de hemelen bestand. Zoo kan gQ& n. visch tegen den vogel die de lucht doorklieft, strijd voeren, omdat zijns een ander element, een andere levenssfeer, een gansch andere bestaanswijs is. De wreede snoek moordt, al wondt het zijn kaken, de gestekelde baars, maar is tegenover de weerlooze musch machteloos, omdat zijn orde lager, en zijn verheffing alleen in de wateren is. En zoo nu ook is de wereld, ook met de inspanning van haar beste krachten, tegenover die Goddelijke liefde machteloos, omdat ze haar niet grijpen kan, en haar elk wapen hier ontglipt.

Vandaar die bekoring van Bethlehem.

Die eenvoud der Kribbe, die soberheid der windselen, die teederheid der maagd Maria, dat armelijke van stal en omgeving. En lichtend middenpunt van dat alles een kindeke. Niet een moedig held, niet een man onder de mannen, niet een wijze onder de wijzen. Niets dan dat kindeke, dat heilig kind Jezus. En dat is het dan, wat God, om heel die wereld te overwinnen, tegen die wereld en haar oversten en haar geweldhebbers en haar legioenen overstek.

Hier is de rijkdom der plastiek, de macht van het aanschouwelijke, de overweldigende indruk van wat het oog ziet, in een welsprekend beeld door onzen blik opgevangen.

Zooals de duistere redeneering plotseling opklaart in het welgekozen beeld, en

het kind door een plaat op eenmaal vat, wat het door geen lezing begreep, zoo geeft God hier aan de wereld een tafereel, een teekening van het leven, een lichtbeeld tegen de donkere schaduw uitkomend, een gezicht voor het oog, en in wat het oog ziet, een volkomen openbaring. Een openbaring, die door de uitlegging niet verhelderd, maar slechts verdonkerd wordt. Een beeld, waaronder geen ander onderschrift voegt dan datééne: „Alzoo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eengeboren Zoon ons gaf.”

Dat maakt den indruk. Dat wordt verstaan, gegrepen en in het bewustzijn opgenomen. En al is de stal in Bethlehem sinds achttien eeuwen ontruimd, nog staat ons allen dat beeld in de Kribbe voor den geest, alsof we het gisteren met eigen oog aanschouwden.

De heerlijke roeping van het Kerstevangelie is dan ook niet, de gemeente Gods op te houden met diepzinnig betoog en weidsche toelichting, maar om haar den dag van Bethlehem nogmaals te doen doorleven, en haar dat wondere tafereel, zoo als Paulus van het Kruis zegt, te schilderen voor het oog, zóó dat de geloovigen het weer zien, er weer bijzijn, er weer in genieten, er de liefde Gods weer uit indrinken.

Zij, om een druppelke van < /? > liefde Gods in ons eigen hart te ontvangen, dan toch ons stil, ons zielsinnig, ons vurig gebed,

Heb geloof om bergen te verzetten, wees een geleerde als weinigen in de heilige Schriftuur, vloei over van aalmoezen en teederheden, en toch, zoo ge dat druppelke van de liefde Gods in uw eigen hart niet ontvingt, staat ge machteloos, en zal uw zinnelust en hoogmoed u telkens weer verstrikken.

Tegen uw Jehu-ijver zal de wereld haar fanatisme, tegen uw schriftgeleerdheid haar wetenschap, tegen uw aalmoezen haar weldadigheid overstellen; alleen tegen die liefde Gods in uw hart, bezit die wereld geen tegen wapen; daarvoor legt ze het smadelijk af.

Die in uw hart uitgestorte liefde Gods, dat alleen is die liefde die nimmer vergaat, waar alles voor wijken moet, en die, in geloof uitgaande, de wereld verwint.

Waarom zoudt ge dan om alles bidden, maar om dat goud van Ophir niet?

Kan dan anders, dan door loutere genade, uit God die liefde Gods in uw hart invloeien.' Zou dan al het andere u een gave Gods zijn, en alleen die liefde uit u zelven moeten opkomen en door u zelven moeten gekweekt worden?

Onze armoede aan die liefde is onze zwakheid. Omdat ze die liefde zoo weinig indrinken, staan de kerken Gods zoo machteloos.

En waar het dan, helaas, tot bijna regel is, dat voor allen nood der Christenheid veel en aanhoudend, en toch, om die liefde Gods in het hart te ontvangen, zelfs in het bedehuis zoo zeldzaam gebeden wordt, laat het dan de kostelijke vrucht van het laatste Kerstfeest dezer eeuw mogen zijn, dat dit gebed om de liefde Gods onder ons vermeerdere, en op ons ootmoedig gebed steeds rijker en voller dat druppelke van Gods eeuwige liefde ons zelven in het eigen hart en, in de gemeenschap der heiligen, aan al onze broederen geschonken worde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„Alzoo lief heeft God de wereld gehad.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's