GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Ik zal zijn die Ik zijn zal.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ik zal zijn die Ik zijn zal.”

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAARSAVOND]

En God zeide tot Mozes: Ik zal-zijii die Ik zijn zal Ook zeide Hij : Alzoo zult gij tot de kinderen Israels zeggen: Ik zal zijn heeft mij tot ulieden gezonden. Exod 3 : 14

Ditmaal vooral spreekt de avond van het Oudejaar ons toe in diep-ernstigen toon. Anders was het een enkel faar, nu een eeuiv die voleind werd. Weer zijn volle honderd jaren, het ééne na het andere gekomen, doorleefd en gegaan.

Een enkel jaar is ook wel lang, maar toch, daar voelen we ons nog boven staan. Immers ónze eigen levenstijd duurt meest veel langer. „Aangaande de dagen onzer jaren, zoo zong Mozes reeds, die zijn zeventig, en zoo we zeer sterk zijn, tachtig jaren." En daarom gaat ons zelfgevoel zoo zeer verre boven het leven van één enkel jaar uit. Een jaar is klein bij ons. Maar met de eeuw is het juist omgekeerd. Bij de eeuw gevoelen wij ons klein. Ze zijn er haast niet meer, die een volle eeuw overleven. En een enkele die het haalde, maakte ten slotte meer den indruk van een ingezonken ruïne, dan van een mensch bloeiende in zijns levens kracht.

En bij het ten einde loopen van deze eeuw gevoelen we die kleinheid daarom nog zooveel te dieper, omdat er in geen eeuw ooit sneller en sterker is geleefd, dan in de eeuw die thans ten einde liep. In de veertig eeuwen, die achter ons liggen, is er zeker nooit één geweest, die de gedaante der wereld op zoo reusachtige schaal veranderd, gewijzigd en omgezet heeft, als de negentiende. Konden zij, die, nu honderd jaren geleden, de mannen in hun kracht waren, uit hun graven opstaan, en de vijf werelddeel en omreizen, ze zouden er de wereld van hun tijd nauwlijks meer in herkennen. In Amerika is een geheel nieuwe wereld opgekomen, die van de zee tot aan de zee haar wonderen uitspreidt, en aan de mogelijkheid van wier opkomen toen nog niemand dacht. Afrika, toen nog alleen langs zijn zoomen gekend, is als een nieuw werelddeel ontdekt, doorkruist en is zich aan het wereldverkeer komen aansluiten. In Azië is, Japan vooraan, een leven ontwaakt, als van slapende volken die bezig zijn op te staan uit een droom van eeuwen. Australië, toen nog een groep eilanden, met al de raadselen der nieuwsgierigheid, is nu een groep van staten geworden, dingende naar zelfstandigheid en in meer dan één opzicht het oudgeworden Europa vooruit. En in Europa zelf, Italië één geworden, Duitschland als nieuwe wereldmacht opgetreden, Rusland zijn breede armen tot naar Indië en Mandsjoerie uitstrekkende, Engeland in omvang en wereldbezit meer dan verdubbeld.

Daarbij, wat zijn de volkeren niet toegenomen in massaliteit van zielental. Thans leven op onze kleine erve meer dan vijf miljoen menschen; toen de kleinere helft nog niet. En die menschenmassa groeit nog steeds in schier alle landen aan. Een menschenzee, gelijk geen eeuw voorheen gekend heeft. In Londen alleen leven thans meer zielen, dan in vroeger eeuwen in heel Engeland. En voor die allen gaf God brood, en onze God kleedde ze, en heeft hun een woning bereid. Een altijd nieuw-scheppende Almachtigheid, die het geslacht der menschen het aardrijk doet vervullen, en uit dat aardrijk hun spijze voortbrengt.

En onder die miljoenen en miljoenen wat heel ander, wat veel rijker leven, dan honderd jaar terug. Hoe zijn niet de afstanden afgekort. Hoe is niet de wereld als met draden van één webbe omspannen, endoor lijnen van spoor en door vaartlijnen met stoom, voor al haar deelen, in verbinding gebracht. Wat glansen van kunstlicht zijn niet ontstoken, wat instrumenten ter bewerking van de stof niet uitgevonden, wat voortbrengselen van vaardigheid ons niet voor oogen getooverd.

God, in zijn Gemeene gratie, heeft, deze eeuw vooral, den mensch zoo gesterkt en machtig gemaakt tegenover de natuur. Het hnnen van den mensch van voor honderd jaren, is met wat hij nu kan, voor vergelijking ternauwernood meer vatbaar.

Het is, alsof de menschheid, die in vroeger eeuwen, slechts voetje voor voetje, met loomheid, vooruitschrecd op haar baan, 'hans op eenmaal wakker werd, en met feuzenschreden vooruitsnelde. Niets, letterhjk niets bleef wat het was. Ja, in overdrachtelijken zin zou men ook hier kunnen «'troepen: Zie, hoe het alles nieuw is geworden. Hier staan we voor een raadsel. l

Op het eind der vorige eeuw brak een revel tegen God onder de kinderen der enschen uit, gelijk de wereld nog nimmer ekend had. De lang gedreigde openlijke afval begon. Van Parijs ging de lang voorbereide beweging uit. Het moest met de Christelijke religie nu uit zijn. De mensch zou voortaan groot zijn, en de majesteit des Heeren zou niet meer worden gedacht. Er sprak kaat tegen God in de geesten die toen opkwamen, en het, „wij willen geen God meer, " werd van de daken gepredikt.

En een eeuw die zóó inzette, die heeft God gezegend, verrijkt, gekroond, zooals geen harer voorgangsters. Die heeft Hij gestempeld tot een eeuw boven alle andere, en heeft haar een naam gegeven zooals geen eeuw voorheen verwierf.

En wat meer nog zegt: in die eeuw die begon met opstand tegen God en luiden hoon voor zijn Christus, heeft diezelfde God duizend en duizend harten voor dien Christus veroverd en in stil geloof voor den Zoon zijner liefde doen nederknielen, gelijk het sinds de dagen der Hervorming niet gekend was. De afval is doorgegaan, maar tegenover dien afval is een nieuw Christelijk leven ontwaakt, gelijk de vroomsten en de besten, in de eeuw die haar voorafging, het niet droomen dorsten. Waar vindt ge in de eeuw die voorafging, zangers als een Bilderdijk en Da Costa, die hoog hun lied voor den Heiland der wereld stemden.' Wat waren onze kerken van toen, vergeleken bij wat we thans op kerkelijk erf aanschouwen mochten.'' Wanneer is in de vorige eeuw in 'slands raadzalen van God en zijn Christus getuigd, gelijk het voor onze eeuw te beluisteren viel.'' Wat zijn de enkele penningen, toen voor het koninkrijk der hemelen karig bijeengebracht, vergeleken bij de miljoenen en miljoenen schats, die in deze eeuw willig en mildelijk voor de zaak des Heeren geofferd zijn.' Verdwijnt niet wat toen de Christelijke liefde deed als in de schaduw, gezien bij wat thans Christelijke barmhartigheid en Christelijke zendingsijver tot stand bracht.' Hoe sliep niet in de vorige eeuw alle Christelijke wetenschap, en hoe is ze thans niet opgewaakt om ook de pers aan Christus dienstbaar te maken.

o. Het is zoo, in klimmende mate zelfs, hebben de mannen der wetenschap er zich op gespitst, om de fundamenten van ons Christelijk geloof los te wrikken, de Christelijke traditiën te ondermijnen, en zelfs de Heilige Schriftuur, ontdaan van haar goddelijk gezag, uiteen te rafelen en te niet te doen. Maar, grieft, ergert u dit, heb er dan toch óók een oog voor, hoe God die vermetelheid gebruikt heeft, om ons te dwingen tot vernieuwd en dieper gaand onderzoek, en alzoo, juist dank zij dien tegenstand, een geheel nieuw licht over die Schriften voor ons heeft doen opgaan, erf ons inzicht en ons weten van zijn heilige waarheid heeft verrijkt en bevestigd.

En hierin nu is de genade, hierin zijn de barmhartigheden en ontfermingen des Heeren, dat wat de mensch ten kwade had gedacht, door Hem ten goede is gekeerd, en dat Hij zóó lief, om Christus wille, deze wereld bleef hebben, dat Hij haar niet deed naar haar zonde, maar, integendeel, haar meer dan ooit in vroeger eeuwen, overladen heeft met de keur zijner zegeningen.

Toen het vóór nu honderd jaren zoo tergend-onheilig tegen God inging, heeft meer dan één uit de vromen gedacht en gevraagd: Waarom verdoet God die wereld niet.' Waarom duldt Hij ze nog voor zijn aangezicht.' En zie hier nu het antwoord: Er school nog zooveel verborgen heerlijkheid Gods in die schepping, een heerlijkheid die nog toefde uit te komen. De bedoeling Gods met deze wereld was nog op verre na niet voleind. Ze stond eerst aan het begin van haar rijke ontwikkeling. En het einde kan niet komen, eer God al zijn mogendheid, al zijn heerlijkheid ook in deze bedeeling aan het licht gesteld en tot prijs van zijn grooten Naam uitgebracht heeft. En al is het zoo, dat de menigte daarvoor geen oog of oor heeft, en dat steeds meerderen hiervoor opzettelijk het oog toesluiten, toch wist de Almachtigheid zijner genade ook in deze eeuw mannen en vrouwen te verwekken, die deze grootheid des Heeren in zijn scheppingswerk bewonderend aanstaarden, en God hebben geloofd voor wat Zijn ondoorgrondelijke majesteit wrocht.

En gold dit van zijn scheppingswerk, het geldt evenzoo van de schatten die Hij ons in zijn Evangelie schonk.

Ook die schatten waren op verre na nog niet uitgeput. Ook daarvan was de volle heerlijkheid nog op verre na niet uitgekomen, in de breedte zoomin als in de diepte, en naarmate ons menschelijk bewustzijnseven verhelderd, onze mj^chelüke vindingrijkheid uitgebreid, en^t^tlefttchelijk vermogen uitgezet werd, moest ook ons Christelijk geloof, onze Christelijke hope en onze Christelijke liefde zich tot nieuw en hooger krachtsbetoon opmaken.

Het zou een eeuw zonder God zijn, en meer dan ooit heeft die God Dien men uitwierp, zich ook nu weer betoond te zijn. Hij alleen, de Koning der eeuwen.

Doch voegt ons uit: dien hoofde dank voor klacht en een lofzang in stede van een treurzang, verheeld mag het daarom niet, dat ook , de verborgenheid der on­ gerechtigheid, " waarvan Paulus spreekt, in deze zelfde eeuw zich angstig-snel ont-wikkeld heeft.

Dit hangt samen.

Zoo lang God u zwak en klein en arm houdt, kost het minder harden strijd, om in stillen ootmoed u voor Hem neder te buigen. Maar als het vermogen aanwast, en de kracht in u toeneemt, en ge - uw macht dubbel sterk gaat gevoelen, wordt de verzoeking om uw eigen heer en meester te willen zijn, in u steeds machtiger. Dat is de historie van het persoonlijk leven, dat is de historie der volken, en dat is ook de historie der menschheid.

Zoolang de menschheid machteloos stond tegenover de natuur, zwak stond tegenover de wereldmacht, en beefde in haar kleinheid, neigde ze tot aanbidding en stilheid. Maar nu God in deze eeuw ons, zooals vroeger nooit, macht over de natuur schonk, onze kennis verrijkte, onze kracht verdrievoudigde, onze weelde deed toenemen, en ons leven meer in onze eigen hand gaf, werd juist daardoor de verzoeking om Hem te vergeten, het zonder God te doen, en zijn koorden van zich te werpen, te sterker. En in die verzoeking is ook het geslacht van deze eeuw bezweken.

De mensch begon zich te veel te voelen. Hij had te veel in eigen macht. Hij begreep en doorzag te veel. Zijn levensweelde werd te overvloedig. En zoo is toen de afval doorgegaan. De afval eerst van het belijden in de kerk, toen van de kerk zelve. En toen men zich eenmaal van de kerk ontdaan had, ging het afglijden langs de noodlottige helling steeds verder door: afval van den Christus, afval van God, afval van de zedelijke wereldorde, afval van de publieke eerbaarheid zelve, en ten slotte kwam de vooruitgeschoven groep toen uit bij een zelfverlaging, waarin het menschelijke nauw herkenbaar is, en iets wilds, iets ruws, iets dierlijks het leven gaat ontsieren.

We zijn daarom niet blind voor het vele goede, edele en schoone, dat ook in niet-Christelijke kringen soms uitblonk. Gods Gemeene gratie houdt niet op wonderen te doen. Maar toch, als we vragen naar den „god dezer eeuw", gelijk Paulus het noemt, of wilt ge naar den geest die deze eeuw heeft gekenmerkt, zeg zelf, is het dan te loochenen, dat de geest die deze eeuw beheerschte, steeds meer menschelijke hoovaardij verried, den troon voor den mensch opeischte, en zoo vanzelf zich moest kenmerken door het losmaken van de heiligste banden, die de eere waren van onze menschelijke saamleving.

En toch, niettegenstaande dien vermetelen afval, en ten spijt van dien onheiligen geest, die het hart veroverde, blijft die menschheid de menschheid van God, en komt zijn werking in den ondergrond van het hart der volken nog telkens zoo heerlijk uit. Of is het niet opmerkelijk, hoe juist nu deze eeuw ten einde liep, uit de consciëntie van alle volkeren één machtig protest is opgegaan tegen het schandelijk onrecht in Zuid-Afrika gepleegd. En opmerkelijker meer nog, hoe een eeuw die met Voltaire begon, eindigt met als de krachtigste en meest indrukwekkende figuur een man te huldigen, die, uit Afrika tot ons overgekomen, als echt-geesteskind van Calvijn, het voor aller oor uitroept, dat op den God der vaderen zijn betrouwen staat, en die, door dat geloof onoverwinlijk, hij alleen heel de macht van den geweldenaar tart.

Het is zoo, dit stilt onze ergernis niet; en wat kind van God zou niet geërgerd blijven, waar aldoor de toon der wereld tegen God en Zijn Gezalfde, tegen zijn gebod en tegen zijn Heiligen Geest blijft ingaan. Maar toch, die ergernis zal en mag ons oog niet verblinden voor het werk der genade, dat God ook in deze eeuw, ondanks haar afval, heeft doorgezet. Het mag ons geen oogenblik worden, alsof de eeuw die straks wegsterft, er een ware zonder God en alsof God niet ook in die eeuw was geweest. Uw stemming zal niet enkel in de droefenis er geërgerdheid, maar moet evenzoo in de reugde der aanbidding van zijn hoog betel zijn. Ook ons heelt Hij deze eeuw erder gebracht, rijker gemaakt, met kracht angegord, en door de daden zijner Almachigheid het hart verblijd. Hij is groot geeest, groot gebleven, ja, nog machtiger in ijn grootheid uitgekomen, juist in deze egstervende eeuw, nu de mensch zich in ijn plaats heeft willen stellen, en het er op oelegde om de grootheid onzes Gods te oen vergeten.

Het gezicht dat Mozes in het braambosch zag, houdt ook hier zijn beteekenis. Struik en blad stond in dat braambosch in laaien gloed. Het scheen één zelfvertering. En toch verteerde het braambosch niet. Heerlijk zinnebeeld van wat God straks daarna in zijn heiligen Verbondsnaam uitsprak: Jehovah, Ik zal zijn die Ik zijn zal. Wat ook rusteloos wentele en vertere, Ik uw God blijf dezelfde, bij Mij is geen schaduw van omkeering. „Als een kleed zal't al verouderen, en ook de eeuwen zullen als een kleed worden opgerold, maar Gij, o Heere, blijft dezelfde en Gij zult staande blijven." Dat is het heilig lachen van Hem die boven jaren en eeuwen troont. Als de volken ijdelheid bedenken, en de vorsten der aarde tegen Hem en zijn Gezalfde beraadslagen, zeggende: Laat ons de banden Gods verscheuren en zijn koorden van ons werpen, dat Hij dieindenhemel woont, dan lacht, en Hij, die de eeuwen in zijn hand houdt, hen dan bespot, zeggende: En toch heb Ik mijn koning over Sion gezalfd, en zal zijn zaad bestaan in eeuwigheid.

Of de wijzen der aarde en de machtigen der volkeren al tegen Hem woelen en opstaan. Hij gaat eiken morgen en eiken avond rustig door met Zijn goddelijk voornemen, en maakt zelfs dat woelen en dien afval dienstbaar aan zijn heilig oogmerk; en dat oogmerk is en blijft, Zichzelven als God te verheerlijken en Zijn schepsel in zijn vreugde te doen deelen.

En daarom buige onze ziel zich niet van angst neder bij wat komen zal, ook als straks de nieuwe eeuw, die komt, wordt ingeluid, omdat ons hart het weet, dat diezelfde God die Koning bleef ook in de eeuw die verhep, ook in die eeuw die komt, zijn zal die Hij is, en ook in die eeuw zich als God de Almachtige zal openbaren. De jaren snellen voort, en de eeuwen komen en gaan, maar onze God blijft dezelfde, in Wiens hand het hart der koningen is als de waterbeek, en bij Wien alle volken geacht zijn als een stofken op de weegschaal en als een druppelken aan den emmer.

Zij in u maar het stil gebed, om de jaren van die nieuwe eeuw, voor zooveel God er u nog heeft toegeteld, gevonden te worden bij zijn heiligen, wier lust het is een eere voor zijn Naam te zijn. Verstond Gods volk het maar, dat, waar de afval hand over hand toeneemt, in gelijke mate onder zijn verkoren volk toe moet nemen de diepere levensernst, de volvaardigheid der toewijding, de moed des geloofs, om voor de eere van hun God op te komen. Kracht moet hier tegenover kracht staan. In de wereld toenemende kracht van eigen zelfgevoel, van hoovaardij en machtsbetoon, en daartegenover in den kring der verlosten toenemende kracht van bergen-verzettend geloof, van zuiverheid der ziele en van een liefde, die voor geen offer terugdeinst.

Zoo zij er ijver voor God in u persoonlijk, ijver in uw gezin, ijver voor God in heel uw geslacht, in uw omgeving, in uw levenskring. Eén heirschare, die onder de banier des Heeren optrekt, om, wat de komende eeuw ook brengen moge, trouw te staan voor zijn heiligen Naam.

De ouden sterven weg, aan de jongeren komt de beurt om nu de taak over te nemen. En gelijk uit de eeuw die wegstierf, ons nog moedgevend de namen in de ooren klinken van de mannen Gods die toen vooraan stonden, zoo ook moeten uit wie nu nog jong zijn, straks de mannen opstaan, wier namen, als ook die nieuwe eeuw zal voleind zijn, aan het geslacht, dat dan komt, met bezielenden klank door het hart zullen ruischen.

Keere daarom een iegelijk onzer in zichzelven in. Ook ons gaf God van deze eeuw die ging, zulk een aanmerkelijk stuk mee te doorleven. Donker liggen op den weg dier eeuw achter ons de vele vlekken van zonde, die Hij toedekte in zijn groote barmhartigheid. Maar ook liggen op dien weg achter ons de daden van Gods genade aan onze ziel; het lief en leed dat Hij ons toebedeelde; al wat Hij, ons ter opvoeding, aan onze ziel gedaan heeft. En daarom uit die eeuw die ging, moet ook door ons in die eeuw die komt, de vrucht dier genade worden overgedragen, in gerijpt geloof, in gevormd karakter, in winste van zelfbeheersching en liefde. En nu, wat is die v/inste bij u, wat is de vrucht die gij, Gode ter eere, in die nieuwe eeuw met u draagt.

o, Eenige vrucht zal er gewisselijk zijn. God werkt nooit voor niet. Maar toch, wie onzer klaagt niet, dat die vrucht zooveel rijper, zooveel heerlijker had kunnen zijn, zoo wij, stil als het gespeende kind, altoos bij onzen God waren gebleven.'

En nu, wat gedaan is neemt geen keer, maar verdubbelen zoudt ge uw schuld voor uw God, zoo ge in zoo ernstig oogenblik, als de overgang van eeuw in eeuw is, niet u zelven aangreept, niet u zelven veroordeeldet, en, den ernst des levens in uw ziel opwekkend, u niet opmaaktet, om in de eeuw die komt, u met meer volvaardigheid Gode ten dienste te stellen.

Geloof het toch, de afval zal doorgaan, de verleiding zal nóg sluwer vorm aannemen, de verzoeking zal in de eeuw die komt, nóg machtiger worden. Ten slotte zullen alle fundamenten der aarde voor uw oog wankelen gaan. In dat opzicht zal de eeuw die ging, nog heilig zijn bij wat de nieuwe eeuw in haar schoot bergt. En nu, heeft de Heere niet gesproken van een komen van dagen, zoo ontzettend, dat, werden deze niet verkort, zelfs de uitverkorenen bezwijken zouden.' Wel nadert dus ook voor u de ure, om aan te gorden de volle wapenrusting Gods, en te staan in de kracht uws Heeren. Dan, maar ook dan alleen, zult ge onverwinlijk zijn, en ook in uw hart deze eeuw besloten worden met den jubel der aanbidding: Hem, den Koning der eeuwen, den onzienlijken, den onverderflijken, den alleen wijzen God, zij eere en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„Ik zal zijn die Ik zijn zal.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's