GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Een riet van den wind keen en weder bewogen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een riet van den wind keen en weder bewogen.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als nu de boden van Johan nes weggegaan waren, begon hij tot de scharen van Johannes te zeggen : Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen ? Een riet, dat van den wind ginds en weder be wogen wordt ? Luc. 7 : 24.

Het rüt en de eii spreken in hun tegen stelling ons karakter toe, hebben met opzicht tot ons karakter ons iets te zeggen.

Want wel heeft de onbewuste natuur van een boom of plant geen eigen denkvermogen, en kan ze dus' ook zelf geen gedachte onder woorden brengen ; maar toen God haar schiep heeft Hijzelf velerlei wijsheid in haar uitgedrukt; allerlei gedachte in haar belichaamd; heel een reeks van mysteriën in haar uitgesproken. En wat God zoodoende op het blad der natuur schreef, dat kunnen wij er van af lezen, omdat God den mensch de rede inschiep toen Hij hem schiep naar Zijn beeld.

Onze vaderen wezen hierop in hun Belijdenis.

Gevraagd door welke middelen wij God kennen, gaven ze ten antwoord, dat wij God kennen door twee middelen : door de Natuur en de Schriftuur. En wat die Natuur aangaat, betuigden zij, dat alle schepselen zijn als letterkens, die ons Gods wijsheid en almachtigheid te verstaan geven.

Dat de Natuur, en zoo ook het plantenrijk, ons toespreekt over God, belijdt dan ook heel Christus' kerk. De „leliën des veMs" zijn daartoe door Jezus zelf in zijn aangrijpend woord over de pracht van Salomo's kleeding verheerlijkt. „Aanziet de leliën des velds, hoe ze bloeien; ze arbeiden niet en spinnen niet, en nochtans zeg ik u, dat ook Salomo in al zijn heerlijkheid niet is bekleed geweest - als één van deze”.

Reeds in zulk woord maakt Jezus een overgang van God op^ns zelven. De leliën des velds verkondigen ons Gods majesteit, maar tegelijk spreken ze ons toe, „dat wij niet bezorgd zullen zijn.“

En hierop wordt minder gelet. Dat in heel ds Schepping de voetstap des Almachtigen staat afgedrukt, voelt en speurt en merkt elk kind van God. Maar dat er in die blinde, doove en stomme natuur ook leering en vermaan voor onszelven ligt, belijdt men veel minder. Van de dieren weet men dit, omdat Salomo ons op de mier en Jezus ons op de klokhen wees. Maar door bosch en veld kan men jaren wandelen, zonder dat uit boom en plant iets voor onszelven beluisterd wordt.

Toch is dit niet naar de Schrift, ook al denken we slechts aan riet "en eik, om nu van den wijnstok en zijn ranken te zwijgen.

Of spreekt de Schrift niet van „eikenhoomen der gerechtigheid" en van de palmen die in de voorhoven onzes Gods groeien; en wijst Jeeus, van Johannes den dooper sprekende, niet bij tegenstelling op het riet, dat van den wind heen en weder bewogen wordt ?

Een aangrijpende natuur-symboliek, die rechtstreeks doordringt tot ons karakter.

Vastheid en standvastigheid van karakter verzinbeeld in den eik, die de stormen tart, slapheid en zwakheid van karakter beschamendons voor oogen gesteld in het op en neder gezwalpte riet.

Waaraan ligt dit nü, dat in het karakter van den één staal schijnt gegoten, tegenover het vaatdoekachti> e van anderer karakterloosheid?

Stellig komt hierin aanleg en inborst uit. Niet allen worden eender geboren. Reeds verschilt in dit opzicht de vrouw van den man. Maar ook onder mannen verschilt het bij volk en volk. Die in het noorden wonen, vertoonen gemeenlijk meer vastheid van karak ter dan die de weelde der zon in zuidelijker streek genieten. Van de volken gaat dit onderscheid op de geslachten over. Jacob, zijn zonen op zijn sterfbed zegenend, roemt in Juda „den leeuwenwelp", en teek ent ons Nafthali als „de losgelatene hinde." En van de geslachten gaat dit verschil dan door tot op de enkele perso nen, ja tot op de zonen van eenzelfde gezin Steeds op eenzelfde lijn vast doorgaande de één, onverzettelijk en volhardend, de ander daarentegen weekelijk in zijn golvingen, nu zus uitkomend, en dan zóó.

Hierin spreekt verschil van temperament. God schept ons niet naar één vast model, maar een ieder anders. Nog minder dan er twee ge lijke bladen zijn aan eenzelfden boom, vindt ge twee menschen die als twee druppelen waters op elkaar gelijken. En juist in die yerscheiden heid zoekt God de verheerlijking van de harmonie.

Alleen maar, de zonde heeft dit verergerd, heeft die verschillen en ongelijkheden verscherpt, en daardoor de evenredigheid van de harmonie doen te loor gaan, zoodat bij den één zijn vastheid van gang in halstarrigheid ontaardt, en bij den ander zijn inschikkelijkheid omslaat in een beginselloos op en neer deinen.

En dit nu maakt, dat ge er niet van af zijt, met te zeggen: Zoo is mijn aanleg, en zoo ben ik, maar dat ge op uw aard te merken hebt, om wat overhangt recht te buigen en op te heffen wat inzinkt.

Nu voelt ieder, dat tot de „eikenboomen der gerechtigheid" gerekend te worden, een eere IS, en dat het uw karakter deert, zoo ge zwalpt als het riet; en dat alzoo vastheid van karakter, door al wie vroom voor God wil leven, moet wordeii aangekweekt.

Joannes de Dooper staat hier tegenover de leidslieden van Jeruzalem.

Wat wilden die leidslieden ? Ze waren orthodox, o, gewisselijk maar ze wilden dat men zich voegen zou naar de bestaande toestanden, zich schikken zou naar de geldende vooroordeelen. De machtig-^n in den Staat, de aanzienlijken in het gemeene leven moesten worden ontzien. Tegenover het volk des lands kon men rechtdraads doorgean; maar zoo dikwijls men met wie den toon aangaf in aanraking kwam, moest alle botsing vermeden worden, en heil gezocht in plooien eu schikken.

Dat hadden ze gehoopt dat ook de Dooper doen zou. En had hij dat maar gedaan, hoe ze hem op de handen zouden gedragen hebben; hem als Elias die komen zou, hebben verheerlijkt !

Maar dat deed Joannes niet.

Van zulk een riet, dat door den wind van men-Fchengunst her-en derwaarts bewogen wordt, h; id hij zoo niets.

Wel schikte hij zich naar ieders toestand, en sprak "het landvolk en den krijgsknecht en den tollenaar ieder naar zijn aard toe, maar in zijn rosping bletf hij onverzettelijk; de lijn _waarlangs hij voortschreed, was een rechte lijn; en of het een arme des lands of een Pharizeër uit Jeruzalem in zijn staatsiekleed was, zijn karakter bleef wat het was, en op het stuk van beginsel verstond hij geen schipperen.

Zelfs trok hij zich naar de woestijn terug, om het gevaar van verleiding te ontloopen.

En alleen daardoor is hij de grootste uit vrouwen geboren vóór Jezus' komst gebleken. Er was in hem iets van de rotsen-natuur; en, de Pharizeën bespottend, spreekt Jezus het uit: „ Van een riet had Joannes zoo niets.”

Nu is in onze dagen dat gevaar van als een riet te zijn, nog zooveel ernstiger dan toen.

Bijna ieder klaagt er over, dat we lijden onder schaarschte van karakter. De lofzingers onzer eeuw komen er telkens voor uit, dat het staal in den man ontbreekt. En nog van de Parijsche tentoonstelling klaagde een harer wufste zonen, de publicist Claretie, dat heel die uitstalling een geslacht verried, dat leed aan slapheid en gemis aan pit, en dat ons roepen zijn moest om een beteren tijd, die ons weer vastheid van karakter zou brengen.

Daaronder nu lijden ook wie-God kennen.

De verleiding om te geven en te nemen, om te schikken en te voegen, om te schipperen en te plooien, is zoo bijna overweldigend geworden; reeds daardoor dat we zooveel minder afgesloten leven, maar op alle manier dooreengemengd zijn met allerhand geesten in allerlei verkeer, en dat de gunst van wat de menschen zeggen zoo overmachtig is geworden.

Zit er nog karakter in der Christenen belijdenis? Spreekt er nog karakter uit hun optreden ? V, n. als er nog karakterstaai schijnt te glinsteren, stuit ge dan bij nader onderzoek niet telkens op zonderlingheden en op gewone koppigheid, die van wezenlijke karaktervastheid en gestaalde volharding u weinig anders leveren dan de lachverwekkende of zondige carricatuur.

Oefening, wel bewuste, ingespannen oefening is daarom zoo noodig. Reeds bij opvoeding en onderwijs moet veel meer dan dusver op die vorming en het vastmaken van het karakter worden aangestuurd.

Maar ook daarna, te midden van de woeling des levens, moet die oefening rusteloos worden doorgezet. Om ons heen deinen en golven de baren van het leven, en wee hem die daarmee op en neer zwalkt. Een kind van God moet in het „saevis tranquillus in undis", d. i. in het rustig als een rots vastliggen te midden der jagende golven, zijn kracht vinden.

Wat karakter is in Paulus niet? In een Augustinus? In een Calvijn? Wat vastheid van karakter in een kind van God als Groen van Prinsterer!

Daartoe nu is zelf beheei'sching in eigen leven onmisbaar. Opzettelijke oefening van wilskracht Saamvatting van ons leven onder eenheid van roeping. Diep leven bovenal.

De eik staat vast, omdat zijn wortelen zoo diep in den grond boren. Het riet kan geen kracht krijgen, omdat het bijna wortelloos is.

En nu is de oppervlakte wel verleidelijk. Ze is zoo klaar, zoo vol tint en zoo schoon. Maar wie in die oppervlakte leeft, wordt zelf opper vlakkig, en drijft meê. af, ook al spartelt hij tegen.

Hij spartelt, maar worstelt niet, omdat de heerlijke drijfkracht der beginselen zijn liefde niet won.

En zoo komt het, dat de „eikenboomen dei gerechtigheid" al minder worden, en dat de riethalmen de vlakte overdekken.

En dat in een tijd nu Christus kerk voor e.n worsteling op leven en dood staat.

Och, dat dan toch elk onzer het verstond, hoe inbuiging van zijn eigen karakter de heirschare van den levenden God verzwakt, en hoe het ook zijn roeping is, om door vastheid van karakter de slagorden des Heeren te sterken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„Een riet van den wind keen en weder bewogen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1901

De Heraut | 4 Pagina's