GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Spanselen tusschen uwe oogen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Spanselen tusschen uwe oogen.”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook zult gij ze tot een teeken binden op uwe hand, en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tusschen uwe oogen. Deut. 6: 8.

Een Jood, die zich streng aan den Talmud houdt, bidt noch zijn morgen-noch zijn avondgebed, zonder den „gedeukcedel" op zijn voor hoofd. Die gedenkcedel bestaat uit een vierkant kastje van leer, waaruit vier naast elkander aangebrachte stukjes perkament steken, en op die vier stukjes peikament staat geschreven wat men leest in Exod. 13 : i—10, Exod. 13 : 11—16, Deut. 6:4—9 en Deut. 11:13—21. Dit toestel worde met een riem om het hoofd gebonden, en de uiteinden van dien riem hangen over den rug. De Joden noemen dezen gedenkcedel een Tefilla, en leggen zulk een Tefilla ook op het hart, met de riem om de hand geslagen. Dat de orthodoxe Joden bovendien zulke gedenkcedels aan de posten van hun voordeur spijkeren, is bekend. Men kan dit in elke Jodenbuurt met eigen oogen zien. Onze overzetting noemt < ie Tefilla, die op het voorhoofd hangt, een voorhoofdspansel, en om aan te duiden dat het te denken is midden op het voorhoofd, heet het een „voorhoofdspansel tusschen de oogen".

Voor deze zonderlinge gewoonte beroept de Talmud zich op wat Mozes, kort voor zijn sterven, aan Israël inprentte, toen hij sprak: En deze woorden, die ik u heden gebiede, zullen in uw hart zijn. En gij zult ze uwen kinderen inscherpen, en daarvan spreken, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat. Ook zult gij ze tot een teeken binden op uwe hand, en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tusschen uwe oogen. En gij zult ze op de posten van uw huis, en aan u*e poorten schrijven." Een vermaan, herhaald in Deut. 11:18—20 in deze woorden: Legt dan deze mijne woorden in uw hart, en in uwe ziele, en bindt ze tot een teeken op uwe hand, dat zij tot voorhoofdspanselen zijn tusschen uwe oog-n; en leert die uwen kinderen, sprekende daarvan als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat; en schrijft ze op de posten uws huizes, en aan uwe poorten.

Dat dit geestelijk, niet eigenlijk bedoeld was, mag aangenomen, daar er niet staat, dat ze met een enkele zinsnede uit de breede wet, maar met de wet zelve aldus doen zouden; en het dragen van heel de wet op hand of voor hoofd ondenkbaar is. Ook is het duidelijk, dat het schrijven van de wet op hun hart niet in letterlijken, maar in overdrachtelijken zin is op te vatten.

Het ligt dan ook in den aard der zaak, dat zulk een uitwendig aanleggen van deze gedenkcedels tot niets nut. Wie zulk een spansel op zijn voorhoofd bindt, kan er niets van lezen. En bovi.ndien, Mozt s zegt niet, dat ze zulks alleen onder het gebed hadden te doen, maar altoos. Niet alleen onder het bidden, maar heel hun leven door moest de Wet des Heeren het richt snoer van hun leven zijn. Bij de uitgangen van hun hart, in de overleggingen van hun bewustzijn, bij wat het oog doorgluurde, bij wat de hand deed, bij hun uitgaan op den weg, bij het terugkeeren in hun woning, en in heel de opvoeding van hun kinderen, steeds moest een echte zoon van Israël zich de wet des Heeren voor oogen stellen. Niet eigen wil, maar de wil des Heeren, moest heel hun existentie beheerschen.

Aldus was de ideale, de hooge eisch van het rehgieuse leven, van Gods wege aan Israël gesteld, en de uitwendige opvatting van dit heerlijk woord in den Talmud heeft den Jood niet innerlijk vroom gemaakt, maar hem juist in doodenden vormendienst het diepere religieuse besef doen derven.

Jezus oordeel spaarde hen dan ook niet.

„Al hun werken doen zij, om van de raenschen gezien te worden, want ze maken hun gedenkcedels breed en den zoom hunner kleederen groot."

En toch, wij, Christenen, zijn er niet meê af, dat we deze dorre formaliteiten van den Talmud veroordeelen. Mozes ernstig vermaan geldt ook voor ons.

De weg der zaligheid heeft zijn uitgangspunt bij het Kruis van Golgotha, en geen onzer vleit zich meer met het valsche denkbeeld, alsof hij door stipte wetsvolbrenging den hemel kon verdienen.

Maar ook na den vrede met God in het Lam Gods te hebben gevonden, hebben we toch onzen levensweg af te loopen, en op dien levensweg hebben we opwellingen van het hart, hebben we overleggingen in onzen geest, hebben we tot voornemens en besluiten te komen, hebben we te handelen en te spreken, en onze verhoudingen te regelen voor ons gedrag in huis en buitenshuis.

Daarbij staan we telkens voor velerlei keus. We kunnen zus en we kunnen zoo handelen. En voor die keuze blijven we verantwoordelijk.

Allerlei invloeden nu doen zich daarbij gelden.

Van den éénen kant wil de wereld ons dan de wet stellen. Dat doet ze, door wal als gewoonte geijkt is, door wat als fatsoenlijk zich aan ons opdringt, door wat de publieke opinie ons voorschrijft, door wat toongevende kringen als usantie hebben aangenomen en door wat gemeenlijk gelaakt of geprezen wordt.

Naast die wet der werdd dringt zich een andere wet aan ons op van veel boozer oorsprong, die samenspant met de zelfzucht, met de zinlijkheid, of met den hoogmoed van ons zondig hart, en die bij ons overleggen, spreken en handelen ons een vrijbrief in de hand schuift voor veel, dat anders de toets van eerlijkheid, edeler zin en rechtschapen gedraging niet kan doorstaan.

En terwijl nu die wet der wa-dd, en die wet van Satan, gedurig macht over ons oefenen, komt God in zijn Woord tot ons, om ons te zeggen, dat alleen zijn Wet ons leven mag beheerschen, en dat we tegen wereld en Satan in, alleen aan zijn Wet zullen vasthouden.

Eerst in die tegenstelling, dat gevoelt ge, verkrijgt die wet, die ordinantie Gods, die over heel ons leven gaat, ingrijpende en aan grijpende beleekenis.

Zoo toch wordt het heel ons leven door één gestadige worsteling, om ons aan die wet van wereld en Satan te onttrekken, en ons aan de wet Gods vast te klemmen.

Aldus twee onheilige wilsmachten die ons beheerschen willen, en waartegen we testiijden hebben, om ons met onzen eigen wil, willig over te geven aan den wil onzes Gods, die met majesteit over ons gebiedt.

Nu stemt, onder Christenen, ieder toe, dat de wet van Satan, die onze zelfzucht, onze zinlijkheid en onzen hoogmoed prikkelt, weerstaan moet worden; en wie er aan toegeeft of er zich door verlokken laat, weet dat hij tegen zijn God ingaat en zondigt.

Maar lang niet even sterk voelt elk Christen dit van de wet der wereld.

Integendeel, tal van Christenen regelen hun gedraging, zoo niet uitsluitend, dan toch grootendeels naar wat de publieke opinie laakt of prijst. Waar niemand iets in vindt, dat mag. Wat ieder doet, waarom zou men het ook niet doen? Als niemand iets op mij heeft aan te merken, hoe zou ik dan schuldig staan ? En op die wijs went men zich ongemerkt, om voldaan en voor zichzelf tevreden te zijn, zoo men maar onberispelijk in het oog der wereld blijft, en in de publieke opinie als een braaf en eerzaam burger bekend staat.

Nu ligt hierin in zooverre een macht ter behoudenis, als in de publieke conscientie ons een schutsengel door God zelf is gegeven.

In de eenzaamheid zondigt meer dan één in wat hij niet zou durven doen als een an der het zag. In huis vergrijpt men zich aan wat men niet zou durven doen op straat. En als iets, zeg halfpubliek, toch in zooverre geheim kan blijven, dat het niet aan de groote klok wordt gehangen, durft men aan, wat men niet zou wagen, zoo men wist dat het in de krant kwam.

Stellig houdt anderer bijzijn, stellig houdt de publieke conscientie ons van veel af, waarm anders zoo telkens tegen beter weten in gezondigd wordt.

In zooverre ligt ook in de wet der wereld een kracht tot verweer tegen de wet van Satan. Er wordt ook in het publiek gezondigd, maar toch, het breede veld der zonde ligt in de eenzaamheid, in de verborgenheid en in den intiemen kring.

Maar al is op die wijze de wet der wereld ons niet zelden ten schild tegen Satan, toch wordt ze ons ten val als ze tegenover de wet en den wil Gods komt te staan. En Gods kind gaat dan alleen vrij uit, zoo hij ook de wet der wereld toetst aan de wet des Heeren, en steeds die wet, en ie wet alleen, als ordinantie van zijn leven eert

En hier nu juist erlangt de vermaning van Mozes zijn beteekenis, dat die wet des Heeren steeds in onze gedachtenis zal zijn, geprent in ons hart, ingeprent aan onze kinderen, en bij al ons werk, a, bij al ons in-en uitgaan ons ten richtsnoer zal zijn.

Herinnering is hier noodig. Gods wet moet ns gedurig voor oogen staan. Telkens weer oet ze voor onzen geest treden. Rustelojs oet het woord des Heeren ons in de ooren linken. Steeds moet ons, bij wat we te spreken f te handelen hebben, als in vlammend chrift het getuigenis aangrijpen: Zoo wil het w God.

En juist hierin nu staan de kansen voor de wet van Satan en de wet der wereld eenerzijds, n anderzijds voor de wet des Heeren zoo ngelijk.

De zonde omringt ons altijd. We dragen ze ee in ons hait en in onze zinnen. Haar prikkel omt telkens weer op. Ze sluipt tot aan de eur van ons hart. En in allerlei vormen en estalten dringt de verleiding en de verzoeking p ons aan.

En evenzoo staat het met de wet der wereld. een voet bijna kunnen we verzetten, of we taan bloot aan anderer oordeel. Heel onze mgeving keurt ons. Bij het minste heeft men ets op ons aan te merken. En ieder is gezind' m ons met raad te dienen en ons te zeggen, at we naar de wet der wereld dit laten en dat oen moeten.

De wet van Satan en de wet der wereld wachen ons op bij onze deurposten, ze begeleiden ns bij ons uit-en ingaan. Ons oog ziet ze oodra we het opslaan. Onze hand tast ze, oodra we ze uitsteken. En uit ons eigen art en het hart van anderen spreken ze ons edurig toe.

Van vergeten hier geen sprake. Van niet aan enken hier geen mogelijkheid. Heel onze exisentie herinnert er telkens aan.

En daar staat nu de wet van onzen God tegen ver, die ja in de Schrift verklaard ligt, die in den ienst des Woords tot ons komt, die in Chriselijke kringen ons toespreekt, maar die op het reede veld des levens geen enkel gedenkteeken oor zich ziet opgericht.

Van daar, dat zoo tal van Christenen van die wet des Heeren vervreemden, er buiten om gaan, r niet aan denken, ze vergeten, harer niet inachtig zijn, en ze eert weer voelen in haar eiligen drang, als er tegen gezondigd is, en ze an achteren ons verwijt.

En daartegen gaat nu het woord van den an Gods in.

Het is een woord, dat een iegelijk die God reest, oproept, om tegen dit vergeten van de et des Heeren te strijden; om opzettelijk, en et de inspanning van onzen geest, ons tot het elkens gedenken aan de wet des Heeren op te ekken; en om daarin vooral den ouderzegen an onze kinderen te schenken, dat we van der eugd af, rusteloos, die wet des Heeren hun incherpen, of ze hun worden mochten tot een weede natuur.

Tot een spansel tusschen onze oogen moet ze ons zijn. D. w. z., die wet des Heeren moet zoo eigen, zoo bij alles u gestadig voor ogen zijn, dat ge geen zaak voor uw oogen ziet pkomen, of aanstonds moet ge bij die zaak de rdinantie zien, die God er voor gegeven heeft.

Eli ding heeft zijn ordinantie van Gods wege, oe ge het zult bezien, hoe ge het zult aan-vatten, hoe ge het beoordeelen, hoe ge het voleinden zult.

Die ordinantie is er niet los van, maar kleeft er aan.

Alleen maar, ons afgewend oog ziet keer op keer wel die zaak, maar niet de Goddelijke ordinantie die er bij is.

En nu roept de Heere u op, dat die ordinantie u als een spansel tusschen uw oogen zal zijn, zoo dat ge beide, de zaak, en Gods ordinantie voor die zaak, altoos saam en tegelijk moet zien.

Bij elk stuk, waarvoor ge te staan komt, steeds de ordinantie des Heeren, die u zegt wat u te doen staat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„Spanselen tusschen uwe oogen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's