GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Opdat die niet zien, zien, en die zien blind morden.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Opdat die niet zien, zien, en die zien blind morden.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus zeide: Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien, blind worden. Joh. 9 : 39.

Jezus, is tot een oordeel in deze wereld gekomen. Hij is ook van den Vader tot Rechter over levenden en dooden besteld, en in dien zin zal hij eens ten oordeel komen en gericht houden. Maar, hiervan geheel afgezien, is Jezus reeds vóór nu negentien eeuwen tot een oordeel in de wereld gekomen, en ging al die eeuwen lang dit oordeel reeds van hem uit.

Dit oordeel gaat nog dag aan dag van Jezus uit.

Dit oordeel gaat van Jezus uit over personen en natiën, en over geheel den loop der wereldgebeurtenissen.

Het is geen oordeel, dat Jezus met luider stem uitspreekt. Het is geen rechterlijk oordeel, dat nu reeds over iemands staat voor eeuwig beslist. Het hier bedoelde oordeel gaat van zelf uit, doordien Jezus verscheen, zijn woord ons achterliet, en door zijn geest de historie der wereld beheerscht.

Als Jezus zegt: Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat wie niet ziet zie, en wie ziet, blind worde, dan zouden wij dit in meer gewone taal uitdrukken, door te zeggen: Jezus oefent reeds door zijn verschijning alleen critiek op al het bestaande uit.

Stel, in een gezin is een slechte moeder, wier booze invloed ook bij enkele van hare kinderen indrong, maar bij andere van haar kinderen op hun conscientie afstuitte. Laat nu die slechte moeder door God worden weggenomen, en laat haar man, nu weduwnaar geworden, straks huwen met een edele brave vrouw, dan kan het immers niet anders, of die tweede godvruchtige moeder zal enkel door haar optreden in den kring van haar gezin critiek oefenen.

Er zal in haar gezin een ommekeer plaats hebben.

Zoolang de slechte moeder nog leefde, hadden haar bedorven kinderen het hoogste woord, en waren haar braaf gebleven kinderen in gedrukte positie. Maar 'nu die tweede brave moeder in het gezin is gekomen, nu gaat het juist andersom; nu kunnen vrij-uit spreken, die vroeger zwijgen moesten, en verstomt het drieste woord op de lippen van wie - vroeger luidkeels aan hun boozen zin lucht gaven.

En zooals het met die tweede moeder in het huisgezin ging, zoo is het met den tweeden Adam in het groote huisgezin dezer wereld gegaan.

Eer Jezus verscheen, heerschte onbeperkt en onbeteugeld de geest der onheiligheid, en was in gedrukte positie wie voor God riep. Nu daarentegen, nadat Jezus verschenen is, rust op al wat onheilig is een oordeel, en leeft op al wat uit den Vader der geesten is.

Ook hier een radicale ommekeer.

Door zijn enkele verschijning, en door de herinnering aan zijn verschijning, legt Jezus op alles wat onedel, onheilig en ongoddelijk is den ban, en boezemt hij moed, bezieling en hope in aan een ieder die door heiliger aandrift ge dreven wordt.

Dit oordeel oefent Jezus door zijn boven alles uitgaande uitnemendheid; niet slechts door zijn hooge voortreffelijkheid, maar door zijn volkomenheid en volmaaktheid.

Zoo oordeelt het meerdere altoos vanzelf het mindere.

Als in een donker vertrek de nachtpit ontstoken wordt, spreidt die pit, hoe klein ook, een vriendelijk licht; maar als ge daarna de kaars aansteekt, verdonkert die kaars de nachtpit; en als ge na de kaars het gaslicht laat branden, verdonkert het gaslicht weer het kaarslicht; en als ge, eindelijk, na het gaslicht het eleclrisch licht opdraait, tint de heldere glans van het electrisch licht, den gasgloed ros en donker.

Toch brengt ons het electrische licht nog geen volstrekt oordeel. Veeleer staat te verwachten, dat straks nóg helderder licht ont stoken zal worden, dat op zijn beurt het electrisch licht als minder waardig oordeelen zal. En dan eerst zou het oordeel volstrekt en af doende zijn, als eindelijk het volkomen zuivere, het volmaakte licht gevonden was, dat door geen hooger licht kon worden overtroffen.

En dit nu juist is het, waarom Jezus het volstrekte oordeel van zijn verschijning doet uitgaan.

Zelf gebruikt Hij, om dat uit te drukken, het beeld van het licht. „Ik", zoo spreekt Hij, „ben het licht der wereld"; en om wel te doen uitkomen, dat geen hooger, geen reiner, geen helderder licht in de geestelijke wereld verschijnen kan, voegde Jezus er bij: Ik ben de weg, de waarheid en het leven.

Ook in de geestelijke wereld toch oordeelt het klaarder licht het zwakkere. De wijzen van Egypte en Babyion stonden boven de guichelaars der wilde horden. De edelen van Griekenland en Rome stonden boven de wijzen van Babyion en Egypte. Mannen als Socrates en Plato, en straks in Rome een Cicero, stonden verre boven de meesten van hun tijdgenooten.

Er was opklimming, er was een meer en minder, een donkerder walm en een klaarder schijnsel.

Maar dat alles zonk weg toen het licht verscheen, en werd door dat licht, dat in Jezus glansde, geoordeeld, juist omdat in Jezus het gansch onzondige, het geestelijk volmaakte, het in menschelijke gestalte Goddelijke verscheen.

Omdat Jezus is „God geopenbaard in het vleesch", en er niets na hem komen kan, dat hoven hem uitgaat, daarom is Jezus tot een oordeel in de wereld gekomen, dat volstrekt en onherroepelijk over alle ziel en over alle volk uitgaat.

Denk nu aan den nachtuil en uw eigen oog.

Zoolang de zon onder de kimmen blijft, en geen maan schijnt, tast gij in het donkere woud in duisternis rond, zijt als blind en ziet niets; maar de nachtuil in de takken bezit een oog dat op de duisternis is aangelegd, en ziet.

Maar als straks het licht der zon over het aardrijk opgaat, en ook tot dat woud doordringt, begint gij te zien, die niets zaagt, en wordt de nachtuil blind, die zag.

En zoo nu, zegt Jezus, is het ook hier.

Wie zag, eer ik gekomen was, wordt door den glans van mijn licht blind, en omgekeerd, wie toen niet zag, gaat zien, als mijn licht hem in het oog straalt.

Wat is nu het wezenlijke, het eigenlijke: de nacht of de dag?

Zult ge zeggen, dat het oog van den nachtuil het ware, het eigenlijke oog is, en dat uw oog, dat op het daglicht is aangelegd, het gebrekkige, het maar half bruikbare is ?

Niemand die het beweert.

Duidelijk, volkomen zeker besef zegt ons, dat in den dag het wezen des levens is, en in den

nacht de afwijking. De dag oordeelt den nacht, niet de nacht den dag.

In den nacht leeft het roofdier, de sluipmoordenaar, de insluipende dief. Al wat boos is, is een werk der duisternis; wie het goede zoekt, is kind des lichts.

En daarom, als in de donkerheid der geestelijke wereld het licht van Jezus doorbreekt, dan bezit wie alsdan zien gaat, de zekerheid dat hij uit God leeft, en komt, omgekeerd, over wie dan blind wordt het oordeel, dat hij zedelijk zinkt en geestelijk te gronde gaat.

Zoo opgevat trekt, de tegenstelling tusschen wat Christelijk en niet-Christelijk mag heeten, een scheur door het leven der volken en het leven der menschheid.

Niet, alsof de belijdenis van den Christus gezegd kon worden, dat Christelijke op elk punt en volkomen te dekken.

Verre van dien.

Er kan zijn, en er is vaak belijdenis van Jezus, dat men toch geestelijk blind blijft en door Jezus geoordeeld wordt.

Ook is er zelfs in den besten belijder nog vaak blindheid bij oogenblikken en blindheid op tal van punten.

Alleen voorzoover en voorzooveel het licht van Jezus metterdaad in het oog valt, en dat oog niet verblindt, is er geestelijke aansluiting, geestelijke verhefifing en geestelijke zekerheid.

Zelfs moet toegegeven, dat de belijdenis van Jezus zeer ver kan temgtreden, en dat er toch nog vonkskens van het licht van Jezus natintelen.

Maar toch, hoe mild en ruim hier ook te onderscheiden is tusschen wat het licht werkt en de mond belijdt, toch is het ten slotte de belijdenis, die niet kan ondergaan, of ook het licht van Jezus houdt op ons te beschijnen.

Zie het aan den blindgeborene, die eindigde met de belijdenis: „Ik geloof Heere!'' en Jezus aanbad; en stel hem tegenover die anderen, tot wie Jezus zei: Gij zegt: Wij zien, zoo blijft dan in uw zonde.

In Jezus gelooven, Jezus aanbidden, is de onverbiddelijke voorwaarde die niet mag worden prijs gegeven.

En dal waarom anders, dan omdat in Hem het volmaakte, het volstrekte, het Goddelijke verschenen is?

Wie het licht der wereld zal zijn, moet God wezen, en dat juist is Jezus voor u niet, tenzij ge hem aanbidt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 oktober 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„Opdat die niet zien, zien, en die zien blind morden.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 oktober 1901

De Heraut | 4 Pagina's