GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OP HET SLOT.

I.

In het vorstelijk slot, dat het voorgebergte van Sagres in Algarvië, aan de zuidkust van Portugal, kroonde, zaten in den zomer van het jaar 1414 een viertal 'mannen bijeen.

Een hunner, die de kleedij van een krijgsman droeg, was een jonkman van twintig jaar. Zijn donkere oogen en regelmatige trekken, duidden, gelijk het smalle, ernstige gelaat, op vastheid van karakter. De drie anderen waren ouder, een zelfs reeds vergrijsd. Zij droegen lange tabbaarden en hadden baretten op; heel hun voorkomen toonde, dat zij tot den geleer den stand behoorden. Zoo gezeten in groote leunstoelen, schenen zij al te wachten wat. de jonge man, de gastheer, spreken zou.

Bij de groote eikenhouten tafel staande, waarop ettelijke boeken en papieren lagen, ontrolde hij een kaart en spreidde die voor de bezoekers uit.

De geleerde heeren wierpen er een blik op. De kaart stelde voor het zuidelijk deel van Europa, de Middellandsche zee en een klein deel der noordkust van Afrika. Ten zuiden van deze zag men een groote zee voorgesteld en daaronder een breede lijn waarboven stond: INCOGN., dat zeggen wilde: Wat er verder is weet men niet.

„Heeren!" zoo sprak de jonge man, „ik dank u, dat gij te Sagres hebt willen komen, en hoop, dai u het verblijf alhier zal bevallen. Gij hebt zeker het tuighuis reeds gezien."

„Nog niet, " antwoordde de oudste der heeren; „we werden meer aangetrokken door de sterrewacht, die Uw Hoogheid in dit slot heeft opgericht. Dat is een zaak die meer onder ons bereik ligt, en we mogen u dankbaar zijn, dat de eerste sterrewacht in Portugal thans bestaat. Leve onze prins dom Henrique!'

De jonge man boog en zei:

„Ik dank u, heeren! Ik meende dat, zal de zeevaart bloeien, we een sterrewacht behoeven, gelijk Arabieren en Mooren die reeds lang hebben. Zij zijn wel vijanden van ons Christelijk geloof, doch hun wetenschap is groot, en zij hebben ons veel geleerd."

„Voorzeker, doorluchtige prins!" sprak een der heeren; „en we hebben gezien, dat ge van hun wetenschap gebruik hebt gemaakt. Al kwam Alfarabi, de Moor, deze sterrewacht zien, hij zou niets te berispen hebben."

„Alfarabi zal wel niet komen, " zei prins Henrique of Hendrik, gelijk wij zeggen zouden. „De Mooren haten ons, te meer nu we hen meer en meer terugdrijven. Hun macht in Spanje en in ons land, beduidt weinig of niets meer. We zullen hen terugjagen over de zee, naar het land van waar ze gekomen zijn, en ook daar zullen we hen niet met rust laten, zoo lang zij vijanden des Christendoms zijn. De ongeloovigen mogen de aarde niet langer overheerschen."

Met trots zagen de geleerde heeren den jongen prins aan. Zijii woorden behaagden hun, die, gelijk prins Hendrik en zoovelen in zijn tijd en later, meenden, dat het rijk van Christus ook met wereldsche macht mag worden uitgebreid.

„Gij moet ook het tuighuis zien, " sprak de prins. „Daar is alles voorhanden om schepen uit te rusten, die ik weldra denk noodig te hebben. Maar vooreerst is er nog geen denken aan. Want er dreigt, zoo als ge weet, weer een oorlog met de Mooren. Maar laat ons liever spreken over het doel van uw komst.

„Ik heb, " zoo ging 'prins Hendrik voort, „reeds lang er over nagedacht, of het niet mogelijk zou zijn, de zee, die onze kust bespoelt, meer zuidwaarts in te varen. De Mooren komen uit het zuiden, uit Afrika, en wellicht zullen we hen daar opzoeken en aantasten. Maar niemand heeft mij dusver kunnen zeggen, hoe ver hun land zich uitstrekt, hoe hc', er uitziet. Wie weet of daar ginds, zuidwaarts, niet nog groote rijken liggen, waarmee handel is te drijven, of er geen streken zijn waar wij ons kunnen nederzetten, of er geen wegen bestaan, om naar het verre oosten te komen. Dat al heb ik overdacht, maar ik ben jong en weet bijna alleen van krijgszaken."

„Weet koning Johan van uw plannen? " vroeg een der gasten.

„O zeker, mijn vader keurt alles goed. Tot regeeren ben ik toch niet bestemd, want mijn broeders gaan voor. Maar ik wil alles doen om Portugal groot te maken te land en ter zee."

De jonge man sloeg de hand aan zijn zwaard, terwijl hij zoo sprak, en de heeren zagen hun prins met eerbied aan. De oudste nam het woord en sprak:

„Uw Hoogheid heeft, zie ik, de kaart reeds voor zich. De noordkust van Afrika, die daarop is afgeteekend, kennen we. Daar liggen Geut a en Tanger in 't Marokkaansch gebied, waaruit we zoo vaak zijn bestookt."

„Ja, maar daar achter, verder zuidwaarts? " vroeg de prins driftig.

De oude heer ging kalm voort:

„Daar ligt, naar de reizigers ons zeggen, een t groote woestijn, dwars door midden-Afrika. Het is daar ondragelijk. De zonnestralen schieten er loodrecht neer en verzengen alles. Geen dier, geen plant zelfs kan er leven, de mensch allerminst."

„Maar die streek is toch niet eindeloos, " vroeg de prins.

De vorige spreker haalde de schouders op, maar de jongste der geleerden sprak:

„Ik heb menigmaal te Cadix en andere havens, met kooplieden gesproken, Mooren en j Christenen. Zij zeggen, dat achter de woestijn het land Ghana ligt. Dat is zeer groot en reikt zelfs tot aan de kust van den Oceaan."

„Ik heb wel eens van een land Guinea gehoord, " zei de prins; „kan dat Ghana zijn."

„Ja juist; " was het antwoord."

„Maar hoe kwamen die kooplieden dan in het land Guinea? " vroeg Hendrik; „te^ water of te land? "

„Wel, te land. Ze trokken die groote woestijn door om handel te drijven. Dat gaat met karavanen en is hoogst gevaarlijk. Als het goed gaat, duurt de reis tocli ruim vijf weken."

Prins Hendrik wierp een blik op de kaart, dacht een oogenblik na en sprak:

„Maar als men over land naar het zuiden kan komen, dan moet het ook ter zee mogelijk zijn. Daarover denk ik thans. Als we de kust zuidwaarts volgen, moeten we Guinea bereiken."

„Met uw verlof, " antwoordde een der bezoekers. We kennen de kust tot kaap Nun. Maar voorbij Marokko is alles onbekend, en ik geloof niet, dat iemand het wagen zou verder te varen."

„Ja, dat zeggen alle scheepskapiteins, " voegden de anderen er bij; „geen zou het on dernemen."

„Maar, waar vreezen zij dan voor? " vroeg de jonge prins, die weinig gezind was zijn plannen op te geven, en ook minder van zulke schrikbeelden gehoord had.

Thans echter, zou hij er meer van vernemen dan hem lief was. Want onze geleerden geloofden nu eenmaal, gelijk ongeveer alle zeelieden van Portugal, dat de kust van Marokko het eind van de wereld was, en Afrika het land waar geen land meer achter lag. Wat zij met hun drieën den prins vertelden zullen we zien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 januari 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 januari 1902

De Heraut | 4 Pagina's