GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dr. Bouwman’s Repliek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr. Bouwman’s Repliek.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Gelijk in onze beide voorgaande artikelen bleek, is het standpunt door Dr. Bouwman ingenomen, niet vrij van zekere halfslachtigheid. Dr. Bouwmati erkent, dat er buiten de Confessie Gereformeerde beginselen of „gedachten Gods" zijn, die de wetenschappelijke onderzoeker heeft op te sporen. Hij stemt toe, dat de Kerk noch de roeping noch de bevoegdheid heeft om een program van deze beginselen te geven. Hij is het met ons eens, dat de „historische ontwikkeling van het Calvinisme" naast de Confessie als kenbron moet optreden, om deze Gereformeerde beginselen te leeren kennen. Maar wanneer ge meent met deze concessies uw pleit gewonnen te hebben, dan komt dezelfde Dr. Bouwman u plotseling verwijten, dat dit nadruk leggen op deze „Gereformeerde beginselen" een krenken is van de Kerk en de Confessie; dan heet het dat „de Confessie alleen" volkomen voldoenden waarborg geeft voor het Gereformeerd karakter van het onderwijs, en worden de specifiek Gereformeerde beginselen, die ge buiten de Confessie aan-

weest, als ethisch of wat dan ook gedisqua-Hficeerd.

Op één punt is Dr. Bouwman zichzelf echter volkomen consequent gebleven. Blijkbaar is dat punt des Pudels Kern, waarom de heele strijd draait. En wij zijn Dr. Bouwman dankbaar, dat hij althans op dit punt zich zoo klaar en duidelijk heeft uitgelaten.

Dr. Bouwman is nl. van oordeel, en dit is van het begin tot het eind de hoofdstrekking van zijn betoog, dat de Universiteit haar hoogleeraren alleen binden mag aan de confessie. Al bestaan er buiten de confessie Gereformeerde beginselen, al kunnen deze door wetenschappelijk onderzoek worden opgespeurd, al biedt de historie van het Calvinisme een objectieven maatstaf om deze beginselen te keuren, dit alles doet volgens hem niets terzake. Daaruit kan alleen de zedelijke verplichting worden afgeleid, dat de hoogleeraar bij zijn onderzoek met deze factoren rekening heeft te houden. Maar de Universiteit als zoodanig maLg geen anderen band aanleggen dan den band van de Confessie. Zoolang de hoogleeraar met de Confessie niet in strijd komt, mag de Universiteit dus geen critiek op hem uitoefenen, nog veel minder hem schorsen of ontslaan. Elke andere band dan die aan de Confessie heet „onnatuurlijk", in strijd met hetgeen onze vaderen hebben gewild, en belemmerend voor de vrije ontwikkeling der wetenschap.

Dat Dr. Bouwman metterdaad dit standpunt inneemt, blijkt uit de slotconclusie van zijn betoog:

Juist daarom wenschen wij te blijven bij den eisch der Gereformeerden, die altoos de weten schap alleen aan Gods Woord en de confessie wilden binden. Verder wenschen ook wij niet te gaan, omdat:

a. Een andere band onnoodig is. De band aan de Gereformeerde confessie geeft waarborg genoeg, dat de onderzoeker niet zal ingaan tegen het Woord van God. De Gereformeerden in het algemeen en de Gereformeerde kerken in het bijzonder mogen dan met eenig vertrouwen afwachten, dat de hoogleeraren, gebonden aan de belijdenis, zich daardoor zullen laten leiden en dus eene wetenschap zullen opbouwen in Gereformeerden stijl. Want Gods Woord is dan het licht op hun pad. De belijdenis zelf leert ons dit en vetpUcht ons om altoos op de Schrift t-jrug te gaan. En wie haar waarlijk liefheeft, rekent vanzelf ook met de historie van het Gereformeerde denken en leven. Ook dat eischt de belijdenis. Zij is geen petrefact. Zij is zelf langs historischen weg ontstaan. Zij wil, dat er voortdurend onderzoek zij, een naspeuren van de gedachten Gods, die Hij, in de H. Schrift, in de natuur, en in de historie heeft neergelegd.

b. Een andere band kan ook gevaarlijk werken, zoowel voor de vrijheid van de wetenschap, als voor de vrijheid en het recht der kerken.

Wanneer men bindt aan de Gereformeerde beginselen, zonder meer, loopt men gevaar voor willekeur.

De wetenschappelijke onderzoeker moet vrijheid behouden. Alleen aan Gods Woord, aan de belijdenis en aan zijn geweten mag hij gebonden zijn. Het zal njet noodig zijn nog eens te herhalen, dat wij met deze vrijheid niet bedoelen een willekeurige ongebondenheid, een bandeloosheid. In onze rede van 2 Juli, pag. 13 v.v., waarnaar wij verwijzen, is o. i. duidelijk uiteengezet, dat dit niet het geval is. Wanneer wij spreken van de vrijheid van den man van wetenschap, bedoelen wij daarmede, dat hij niet gebonden mag worden aan een onnatuurlijken band, a.an de meening van een geleerde of van een club van geleerden. In dit euvel vervalt Dr. Kuyper, naar wij meenen. Hij zegt dat het Antirevolutionair Program beginselen vervat, die niet anders zijn dan Gereformeerde beginselen, dat de hoogleeraren of de Vereeniging voor H. O. kan uitmaken en vaststellen, wat Gereformeerde beginselen zijn. Hierin zien wij iets gevaarlijks. Evenmin als de kerk, mag ODk de academie tevoren voorschrijven, wat de uitkomst van het weten schappelijk onderzoek zal zijn. Wij zijn in ons denken en onderzoeken alleen aan God en zijn Woord gebonden. Indien iemand nu staat op den grondslag van Gods Woord en van de Gereformeerde belijdenis, dan wordt zijn ziel geen geweld aangedaan, zijn eigen overtuiging stemt in met wat hij als grondslag aanneemt. Hij moge dan in zijn onderzoek op moeielijkheden stuiten, hij moge herhaaldelijk moeten zeggen: de kennis is mij te wonderlijk, ik kan er niet bij; in zijn onderzoeken en in zijn denken is de geleerde, staande op den basis der belijdenis, gebonden, ja, maar aan God en zijn Woord alleen.

Ook de kerk moet een waarborg hebben, dat de hoogleeraren zich houden aan de belijdenis. Over wat Gereformeerd is, beslist de belijdenis. Wat daarmede overeenkomt, moet erkend worden. Maar wanneer de „Gereformeerde beginseselen" tot grondslag gelegd worden, is aan het bezwaar niet te ontkomen, dat de kerk geknecht wordt onder de wetenschap. En daarom wenschen wij, als grondslag van het wetenschappelijk onderzoek en van het onderwijs, niet de Gereformeerde belijdenis. beginselen, maar de Gereformeerde belijdenis.

Dr. Bouwman beroept zich hier in de w eerste plaats op het feit, dat de Gerefor­ a meerden van vroeger nooit een anderen eisch hebben gesteld.

Hiertegen nu zij in 'de eerste plaats opgemerkt, dat men met dit beroep op de historie toch eenigszins zonderling te werk gaat.

Ook aan Dr. Bouwman is het niet onbekend, dat er in onze dagen niet weinig getwist wordt over de vraag, wat de normale verhouding moet zijn tusschen de kerken en de theologische faculteit. Van onze zijde heeft men gewezen op de eischen, door de Dordtsche Synode in 1618—19 gesteld, en geoordeeld, dat de kerken volkomen tevreden konden zijn, wanneer de Vrije Universiteit 1 aan deze eischen voldeed. Maar de broeders van de overzijde, die voor „de rechten en belangen der kerken" meenden te moeten opkomen, waren hiermede niet tevreden. De Universiteiten waren destijds, zoo argumenteerde men, geheel afhankelijk van de Overheid. De Kerken hadden over de Hoogeschool geen de minste zeggenschap. Ze moesten daarom hun eischen wel zoo bescheiden mogelijk formuleeren. Nu de Universiteiten van de Overheid onafhankelijk waren geworden, konden de Kerken veel strengere waarborgen eischen. Uw beroep op „ s n f v o r v a a d a w o d w d d ju u E de historie, zoo concludeerde men, gaat dus niet op. Wanneer onze vaderen thans leefden, zouden ze niet aan uw, maar onze zijde staan en evenals wij niet tevreden zijn, voordat de Kerken het geheele en uitsluitende zeggenschap over de Theologische faculteit in handen hadden.

Maar zoodra de Universiteit nu van haar zijde meent, dat het Gereformeerd karakter der school eveneens strengere waarborgen eischt, dan de Gereformeerden in vroeger tijd hebben gevraagd, worden de hekken plotseling verhangen, is hetgeen de Gereformeerden vroeger hebben gedaan, het toppunt van alle wijsheid geworden en komt men in naam van „de vrijheid der wetenschap" tegen deze strengere eischen der Vrije Universiteit op.

De logica dezer redeneering, Dr. Bouwman houde het ons ten goede, is ons hier niet recht duidelijk.

Veel ernstiger echter is onze tweede bedenking, dat het beroep van Dr, Bouwman op de historie niet juist is.

Het is volkomen waar, dat de oudste Gereformeerde Synodes, toen de Universiteiten pas waren opgericht en het vraagstuk nog niet diep genoeg was doorgedacht, zich bepaald hebben tot den wensch — meer dorst men niet vragen — dat alle hoogleeraren de Gereformeerde religie zouden zijn toegedaan en'de Gereformeerde belijdenis zouden onderteekenen. Maar de historie onzer Hoogescholen heeft al spoedig geleerd, dat deze waarborg niet voldoende was en er voor het zuiver houden der wetenschap nog andere eischen moesten gesteld worden.

Het voorbeeld van wat te Leiden in de 17e eeuw gebeurd is, bewijst dit afdoende.

Toen het Cartesianisme aan deze hooge school zijn invloed deed gevoelen en zelf een zoo uitnemend theoloog als Abraham Heijdanus daardoor werd meegesleept, bleek hoe gevaarlijk' het ingenomen standpunt was. Het verraderlijke toch van deze Cartesiaansche philosophic was, dat het op niet één punt rechtstreeks de Confessie aanrandde. Integendeel, Cartesius beweerde met zijn philosophisch stelsel de waarheid, die God in Zijn woord geopenbaard had, des te zekerder te kunnen bewijzen. Men begon wel met alles, zelfs het bestaan van God, te betwijfelen, maar het doel van dezen twijfel was juist om tot zekerheidX.e'kova.evi. Abraham Heijdanus meende daarom ter goeder trouw, dat deze philosophic volstrekt geen gevaar opleverde. Hij zelf had evenals zijn ambtgenooten de belijdenis onderteekend en geen kerkelijke vergadering heeft op eenig punt hem van onrechtzinnigheid in de belijdenis beschuldigd of hem wegens afwijking in de leer onder kerkelijke censuur gesteld.

En toch school in het uitgangspunt dezer philosophic een zoo bedenkelijke afwijking van het Gereformeerde beginsel, dat de Kerken, door Voetius wakker geschud, aan de alarmklok hebben getrokken en niet hebben gerust, voordat de Staten van Holland bij plakkaat van 30 Sept. 1656 hebben verboden, dat deze Cartesiaansche philosophic voortaan te Leiden mocht gedoceerd worden. De philosophen hadden zich, zoo schreven de Staten op instigatie der Gereormeerden voor, bij de bespreking der theologische termen te houden aan de Confessie.' — neen, aan het gebruik der Heilige Schrift en aan de geschriften der deftigste en meest van allen aangenomen Theologen.

Intusschen, dit plakkaat hielp niet. Straks stak naast de Cartesiaansche philosophic het Coccejanisme met zijn eigenaardige beschouwing van den toestand der geloovigen onder de Oud Testamentische bedeeling het hoofd op. Ook tegen deze Coccejaansche nieuwigheden lag in de Confessie geen middel van verweer. Noch Coccejus, noch een zijner volgelingen, is , ooit door de Kerken op grond van afwijking van de èelijdenis veroordeeld geworden. Zelfs de zoo geruchtmakende disapprobatie van het beroep van Ds. Momma te Middelburg kon de Walchersche Classis alleen motiveeren met een beroep op „de rust en vrede der Kerken." Onderteekening der Confessie is door geen Cocceaan ooit geweigerd. Veeleer beweerden ze, althans in het Sabbathsvraagstuk, veel uiverder op den bodem der belijdenis te taan dan hunne Voetiaansche tegenstanders. En toch hebben de Gereformeerden, al onden ze op grond van de Confessie deze nieuwigheids-drijvers" kerkelijk niet verordeelen, de zaak niet laten rusten. Protest a protest werd gezonden naar de Leidsche uratoren. En dezen hebben toen een eind an de zaak gemaakt door bij besluit van 16 Januari 1676 een twintigtal stellingen an CocceJHs en Cartesius op te noemen, ier verdediging zij op straffe van afzetting an de hoogleeraren verboden.

Van de meeste dezer stellingen kon niet ezegd worden, dat zij m£t de Confessie in trijd waren. Juist daarin zat de moeilijkeid, om tot een veroordeeling te komen. elfs is in die dagen aan de Curatoren van Gereformeerde" zijde het lumineuse voortel gedaan, om de hoogleeraren voortaan iet alleen aan Gods Woord en de Conessie te binden — deze waarborg was niet oldoende tegen het Coccejanisme, . dat juist p Gods Woord en de Confessie zich beiep — maar ook aan de kantteekeningen an den Staten-bijbel!

Curatoren, die dit voorstel waarschijnlijk l te kras vonden, hebben hun besluit lleen gemotiveerd met de opmerking, dat e door hen veroordeelde steUingen in de angenometi belijdenisschriften niet te vinden aren. Een standpunt, dat natuurlijk even nhoudbaar is. Een theologie en philosophic, ie niets anders zouden mogen leeren, dan at met name in de Confessie staat uitgerukt, zijn eenvoudig ondenkbaar.

Het was dan ook niets anders dan een oekje voor het bloeden. In de Confessie, ist omdat ze over deze punten zich niet itsprak, lag geen grond tot veroordeeling. n toch is Abraham Heydanus, de eens zoo m w d g e warme pleitbezorger van de zake Gods tegen de Remonstranten, een man, die, gelijk zijn verdedigers terecht opmerkten, nooit door een kerkelijke vergadering wegens onrechtzinnigheid is gecensureerd, toen door Curatoren, omdat hij het hoofd niet in den schoot wilde leggen, als hoogleeraar afgezet.

Genoeg om te toonen, dat de voorstelling van Dr. Bouwman, alsof de Gereformeerden in vroeger tijd nooit anderen waarborg hadden geeischt dan de onderteekening der Confessie, met de feiten niet in overeenstemming is. Reeds destijds heeft men, vooral in den strijd met Cartesius en Coccejus, gevoeld, dat deze waarborg voor de zuivere ontwikkeling der wetenschap niet voldoende was. Men heeft daarom naar andere waarborgen gezocht; men is een bepaalde philosophic gaan verbieden; men heeft aan de Hoogeschool stellingen geformuleerd, die niet mochten verdedigd worden. Men heeft zelfs de hoogleeraren willen binden aan de „geschriften der uitnemendste theologen" en de „kantteekeningen op den Staten-bijbel.”

Natuurlijk nemen wij het voor deze ^^ogingen om een sterkeren band f e vinden dan de Confessie alleen, niet op. Het was ons alleen te doen om te laten zien, dat de historie een gansch ander getuigenis geeft dan Dr. Bouwman haar in den mond legt.

Toch is deze historische onnauwkeurigheid niet ons ernstigste bezwaar tegen Dr. Bouwman's beroep op de Gereformeerden van vroeger tijd. Veel zwaarder weegt in ons oog, dat Dr. Bouwman geheel vergeten heeft, dat de Gereformeerden uit dien tijd een gansch ander standpunt innamen | tegenover de wetenschap, dan de Vrije Universiteit en, naar wij vertrouwen, ook Dr. Bouwman doet.

Wat wij bedoelen is dit. De Gereformeerden uit dien tijd meenden metterdaad, althans toen de Hoogescholen pas werden opgericht, dat men volstaan kon met den eisch, dat elk Hoogleeraar de Gereformeerde reUgie was toegedaan. Als hij maar beloofde, gelijk de te Dordt opgestelde onderteekeningsformule luidde, dat hij niets tegen de „aangenomen leer" zou leeren, dan was men tevreden. Hoogstens trad men in bepaalde gevallen op, wanneer het gevaar van een verkeerde philosophic al te duidelijk bleek, om deze te verbieden. Maar verder dan deze negatieve eischen kwam men niet. Het inzicht, dat ook aan de niet-theologische wetenschappen de positieve eisch te stellen was, dat deze uit het Gereformeerde beginsel moesten worden opgetrokken, ontbrak destijds geheel. Op theologisch gebied concentreerde zich de strijd. Daar werd de tegenstelling der beginselen klaar en duidelijk ingezien. Men wilde geen Luthersche, geen Roomsche, maar een Gereformeerde Theologie. Maar bij de andere faculteiten was die tegenstelling nog niet tot het bewustzijn doorgedrongen. De idéé zelfs van een Gereformeerde philosophic, van een Calvinistisch staatsrecht was onzen Vaderen vreemd. In de litterarische faculteit doceerde men de philosophic en ethiek van Aristoteles. In de rechtsgeleerde faculteit onderwees men het Romeinsch-Hollandsche staatsrecht. In de medische en natuurkundige faculteit bepaalde men zich tot het nemen van practische proeven. Als de hoogleeraren in deze wetenschappen maar niet openlijk in strijd kwamen met de belijdenis der kerk, waren de kerken reeds dankbaar genoeg.

Op dat standpunt was de onderteekening der Confessie voldoende waarborg. Voor de Theologie had men dan zekerheid, dat ze in Gereformeerden stijl zou worden opgetrokken. De Confessie bood de voornaamste Gereformeerde dogmata in duidelijke formuleering aan, en een Dogmaticus, die de Confessie onderteekende, kon, wanneer hij zijn belofte niet breken wilde, niet anders dan een Gereformeerde dogmatiek leveren. De stof, de materie, die hij te bearbeiden had, lag in de Confessie gereed. Maar voor de andere faculteiten bood deze band aan de Confessie alleen den waarborg, dat de hoogleeraar persoonlijk eengeloovig man was en beloofde bij zijn vak niets te zullen leeren, wat met Gods Woord of de belijdenis in strijd was.-Overigens liet de Kerk hem vrij. Het besef, dat ook deze wetenschappen positief uit den wortel der Openbaring Gods moeten worden opgebouwd, ontbrak nog geheel.

Het is eerst aan de groote worsteling van onzen tijd te danken, dat dit besef levend is geworden. De tegensteUing, die vroeger alleen op theologisch gebied gevoeld werd, strekt zich thans over heel het terrein der wetenschap idt. Het driest optreden van het ongeloof heeft gemaakt, dat de overtuiging al klaarder is geworden, dat men bij elke wetenschap beginsel tegenover beinsel heeft te stellen-. Een Universiteit, die thans haar hoogleeraren alleen aan de Confessie zou binden, maar hen overigens vrij zou laten de philosophic en ethiek van Aristoteles of het romeinsche staatsrecht te oceeren, zou de hooge roeping miskennen, ie God haar in onzen tijd heeft opgelegd. Wanneer Dr. Bouwman tot het standpunt er vroegere Gereformeerden wil terugkeeren n geen anderen band wil dan de Confessie lleen, dan kunnen wij om des beginsels wille ierin niet met hem medegaan. Het zou en miskennen zijn van hetgeen God in de istorie ons geleerd heeft. Een derven van e rijke winste, die de worsteling der geesen ons bracht. Een terugkeeren tot een tandpunt, dat in de practijk verderfelijk is gebleken.

Want — en dat vergete men niet — de aarborg, door onze Vaderen geeischt, is ebleken niet alleen onvoldoende te zijn, aar juist de valsche ontwikkeling der etenschap in de hand te hebben gewerkt.

Aan bijna al onze Universiteiten werd estijds de onderteekening der belijdenis eeischt. Maar in stee dat door dezen eisch en gezonde Gereformeerde ontwikkeling is l i d v I tot stand gekomen, is juist van deze Universiteiten en met name van de niet-theologische faculteiten het bederf uitgegaan, dat land en volk in de armen van het Rationalisme heeft gevoerd.

Dit lag niet aan het slechte toezicht de Curatoren, die, Leiden's voorbeeld toond het, genoeg getracht hebben het kwaad t keeren. Evenmin lag dit aan de Kerken die haar stem telkens waarschuwend lieten hooren. Het lag hieraan, dat de band aan de Confessie alleen geen macht gaf om tegen het kwaad op te kunnen treden.

Het duidelijkst blijkt dit uit hetgeen hie den hoogleeraar Van der Marck te Gronin gen is geschied. Deze hoogleeraar in de Rechten was een puur rationalist en zijn opvatting der rechtswetenschap ging lijn recht in tegen de Gereformeerde beginselen Toch zouden de Kerken machteloos hebben gestaan, indien deze Hoogleeraar zich niet toevallig op zijn colleges had uitgelaten over den staat des menschen en geleerd had, dat de mensch nog in den staat der rechtheid was. Niet om het principieele vraagstuk, of zijn rechtsbeschouwing deugde of niet, maar om deze toevallige uitlating is hij toen door de Kerken aangeklaagd en door de Curatoren afgezet. Indien Van der Marck voorzichtig genoeg was gewees zich op zijn juridische colleges niet over theologische quaesties uit te laten, zou men hem om zijn juridische beschouwingen, hoe verkeerd ze dan ook waren, niets hebben kunnen doen.

Dat is hetgeen in de historie der Universiteiten van die dagen altijd weer als de donkere schaduwzijde op den voorgrond treedt. Zoolang een hoogleeraar in de rechten, de letteren of welke wetenschap ook op zijn eigen terrein bleef, liet men hem vrij. Dan was er niet een band, die hen bond. Alleen wanneer hij zich op zijn colleges uitliet over theologische vraagstukken moest hij zorg dragen met de „aangenomen leer der Kerk" niet in strijd te geraken. Een andere eisch werd hem niet gesteld.

Het is dan ook volkomen te begrijpen, dat de heer De Savornin Lohman, die juist principieel loochende, dat de rechtswetenschap zelfstandig op het fundament der Gereformeerde beginselen moest worden opgebouwd, tegen de formule: band aan de Confessie en Gods Woord alleen, geen het minste bezwaar had, ja de eerste is geweest, die deze formule als den eenig juisten grondslag der Vrije Universiteit heeft aanbevolen.

Maar daarom kan de Vrije Universiteit, zoolang ze getrouw blijft aan de hooge roeping, die God haar gaf, nooit dit standpunt aanvaarden. Onderteekening der Confessie wil niets anders zeggen, dan dat de hoogleeraar met de daarin beleden dogmata niet in tegenspraak zal komen. En wat de Universiteit eischt, is meer. Het is dit, dat elk hoogleeraar uit het beginsel, dat Gods Woord ons geeft en dat in de Gereformeerde levensbeschouwing het zuiverst is beleden, zijn vak van wetenschap zal opbouwen, zóó, dat heel die wetenschap van dat beginsel uitga, er door gedragen worde, en diene om de heerlijkheid van dat beginsel te doen uitkomen tegenover het beginsel der ongeloovige wetenschap, die niet uit de Openbaring Gods, maar uit de menschelijke rede leeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Dr. Bouwman’s Repliek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1902

De Heraut | 4 Pagina's