GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Die naar Mij wachtten."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Die naar Mij wachtten."

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dus werd het te dien dage vernietigd, en alzoo hebben de ellendigen onder de schapen, die op mij wachtten, bekend, dat het des Heeren woord was. Zach. II : II.

Wat ons leven zoo pijnlijk beklemt, is de telkens zoo scherpe tegenstelling tusschen hetgeen ons leven van buiten en ons leven van binnen eischt.

Van binnen een heilige wet, een drang uit hooger wereld bezield, een eisch gebiedend en overweldigend tot u komend, dat Gods wil richtsnoer voor al wie mensch heet zal zijn, en dat aUeen wie aan dien wil zich onderwerpt, vrede en vreugde zal indrinken en de zon zal zien schijnen op zijnen weg.

Aldus en niet anders is de inspraak van het vroom gemoed, de grondtoon van alle idealer bedoelen, de gewisheid des geloofs in het hart.

Doch, helaas, daarmee stemt het leven om ons heen niet overeen. Op die. wereld van binnen klopt de wereld van buiten niet. Het harde, v/erkelijke leven spreekt zoo heel anders.

Telkens, en bij lederen voetstap, stuit ge in het werkelijke leven op toestanden, op omstandigheden, op gebeurtenissen, op uitkomsten, die dien heUigen toon van uw innerlijk leven bespotten.

Wat naar dien heiligen eisch van uw innerlijk leven moest, blijkt u onmogelijk te zijn. En waar de belofte aan uw ziel was, dat vroomheid vrede, vreeze Gods alleen vreugde kon brengen, komt uit die wereld tot u het weegeklaag der eUendigen, straks door het hoongeroep der goddeloozen overstemd.

In u een roepen, dat God alleen groot is, dat alleen wat hei'ig, lieflijk is enwelluidt, ons leven waard is, en dat aUeen het volgen van het hooge ideaal in Christus, den weg tot heerlijkheid ontsluit. En toch in die wereld om u heen een leven, zinlijk, materialistisch en ijdel, alsof er geen God was, alsof ons heiligst ideaal slechts bedrieglijke zelfinbeelding ware, en alsof voorspoed, vrede en geluk zich verpand had aan wie God en zijn heiUge wet dorsten tarten.

Van daar in sceptische oogenblikken de Pilatusvraag: Wat is nu de wezenlijkheid, wat is de waarheid?

Is het nu zoo, als het de inspraak van mijn hart getuigt, of is het zoo, als de wereld het mij aanpredikt?

Ben ik ten prooi aan zelfbedrog van mijn hart, of is het de wereld die zich aan een ijdelen schijn vergaapt?

Een vraag, die daarom over uw geheele bestaan beslist, omdat ge, geeft ge die wereld gelijk en laat ge uw hart los, het scheepken uws levens voor stroom en wind kunt laten afdrijven; terwijl, omgekeerd, als ge die wereld leugen noernt, en ge aan de inspraak van hooger leven blijft vasthouden, de strijd u eiken morgen opwacht, het kruis tot aan uw groeve moet meegedragen, en uw levenspad zich slingeren blijft van Gabbatha naar Golgotha.

Hoe ons leven zoo komt, is het raadsel der zonde. Het kan zoo niet oorspronkelijk bedoeld zijn, en het kan niet eindeloos zoo blijven. Zoo als het nu is, is het onnatuur, zelfvertering, alles doordringende tegenstrijdigheid.

En het was tot troost tegen die heel ons leven verterende tegenstrijdigheid, dat God ons schonk de heilige Schriftuur.

Of wat doet de heilige Schriftuur anders dan ons zeggen, hoe die tegenstrijdigheid er kwam, ons toonen hoe die tegenstrijdigheid moet gedragen en overwonnen worden, en ons een verschiet openen, waarin die bange tegenstrijdigheid in heilige harmonie en in samenstem-.mende eenheid zal worden opgelost.

De patriarchen, de kinderen Israels wat zijn ze anders dan de kinderen der menschen, op wie •die harde tegenstrijdigheid het bangst is neer-gekomen? Ja, wat is de Man van Smarte anders dan de Zoon des menschen, die tusschen die twee zijden van het leven tot den dood toe geperst, haar in zijn eigen bloed verwonnen heeft.

En als ge heel die bange worsteling van Abel tot Golgotha bij het lezen mee doorleeft, wat ontroert u dan anders dan diezelfde worsteling, die ge op kleiner schaal en in kleiner afmeting ook in uw eigen leven, in uw eigen huis, in uw eigen optreden telkens opnieuw u beklemmen voelt?

En dan troost, dan verheft, dan bezielt het u, en houdt het u staande, als ge ziet en merkt, hoe die wolke der getuigen, de overste Leidsman vooraan, niet is bezweken, maar door het geloof getriomfeerd heeft, en hoe, terwijl hun gedachtenis heilig blijft, een vloek de heugenis der Kaïns, der Ezau's, en der Goliath's verfoeit.

Dan is het Kruis van Golgotha niet meer de schandpaal die u met ontzetting vervult, maar de stam van den boom des levens, waaraan ge u, moede en afgemat, opricht, om, dat kruis omklemd, het tegenover de wereld te getuigen, dat wie God verwachten blijft, in het eind toch niet wordt beschaamd.

Lang kan het dan toeven, en bang kan het dulden en dragen wezen, maar in het eind weerklinkt het dan toch uit den hooge, gelijk het bij Zacharias heet: „Alzoo hebben de ellendigen onder mijne schapen, die op mij wachtten, bekend, dat het des HEEREN woord was."

Daar begint het niet meê, maar aldus is het einde des geloofs.

Ook baat het u niets, of ge dat al nazegt aan wie u voorgingen, zonder er zelf voor geworsteld te hebben.

Alleen wie zelf wettiglijk en tot den einde toe volstreden zal hebben, zal met die glorie eens wettiglijk worden gekroond.

Alleen door de weeën heen komt het tot moedervreugd; en alleen wie de weeën van de zelfvertwijfeling doorworsteld heeft, is waardig die vreugde, die heilige vreugde te smaken, die het hart doortintelt, als eindelijk het vertrouwen, dat we op onzen God hebben gesteld, over den spotlach en het hoongeroep der wereld triomfeert.

Niet een iegelijk onzer wordt zoo plotseling, wordt zoo tot stervens toe aangegrepen als Job; maar toch, de Jobsgestalte kan geen onzer gespaard worden, en hierin zelfs wordt meer dan één harder dan Job gedrukt, dat hij niet als de lijder der oudheid nog in dit leven de smarten te boven komt, en een deel der heerlijkheid reeds op aarde doorleett.

De martelaren zijn nog banger gedrukt, en hebben eerst na het sterven verademing gevonden. De apostelen zijn hun Heiland in den dood der benauwing gevolgd. En nog zijn er onder Gods volk ellendigen, die hun kruis tot aan hun graf meesleepen, en voor wie de eeuwige morgen den eersten glans van , heerlijkheid op het pad huns levens'zal werpen.

Nu heeten, wie dezen strijd aandorsten: de schapen Gods, gelijk hij die ons voorging, het Lam Gods is genaamd.

Ook heeten ze: elletidigen, want hun lot is hard. En God zelf noemt ze: ellendigen, omdat Hij nog beter dan wij weet, wat hooge heerlijkheid naar heilig recht aan zijn lieve kinderen zou toekomen.

Eerst God, die uit zijn hemel op hun lijden en hun verdrukking neerziet, doorgrondt de diepte der ellende waarin ze zijn nedergeworpen.

En voor die ellende zal dan ook de heerlijkheid komen, de erfenisse der heiligen in het lieht, als ze maar wachten kunnen.

Die heerlijkheid komt spoedig, want wat is een wachten, laat het zijn voor zestig en zeventig jaar, vergeleken bij de eeuwigheid die ons beidt.

Als we er eens uit de eeuwigheid op terugzien, zal die tijd des wachtens ons zoo ongelooflijk kort dunken. Een spanne tijds, een nachtwake, en niets meer.

Maar die spanne tijds moet het dan ook uitgehouden. Zooals een kranke zich onder de kunstbewerking stil houdt, duldt en draagt, opdat hij niet zelf door ongeduld de kunstbewerking doe mislukken, zoo moet ook ons dulden, dragen, wachten en verbeiden zijn.

Niet onwillig, maar wiüig. Weenende, hetzij zoo, maar toch met een lach der vreugde door onze tranen heen.

Wachten en verbeiden tegen heel de wereld in. Als alles de wereld gelijk schijnt te geven. Als slag op slag teleurstelling ons hart bestormt. Als nieuwe moeite en versch verdriet de roof van het oude leed weer afrukt. Als telkens weer een star der hope achter de wolken schuil gaat. Ja, als, om met Habakuk te spreken, het werk van den olijfboom liegt, en geen wijnstok voor ons bloeien wil, en er geen rund in uwe stalling wil verblijven, dan nochtans in den Heere van vreugde opspringen en ons in den God onzes heils verheugen, dat is het wachten dat Gods kinderen siert, en alleen zulk blijmoedig wachten heeft de belofte der eeuwige vreugde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 april 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„Die naar Mij wachtten.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 april 1902

De Heraut | 4 Pagina's