GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Wortel van alle kwaad.“

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wortel van alle kwaad.“

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want de geldzuchtigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende, zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelven met vele smarten doorstoken. I Tim. 6 : I0.

„Alle ondeughden verouden, schreef een oud kenner van het menschenhart, alk ondeughden behalve de gierigheid, diealtytjonck blijft." Hij noemt ze de „reeuw hemde" die eerst voor de doodswade wordt uitgetrocken.”

De oude les van den apostel, dat „de gierigheid wortel is van alle kwaad", mits gierigheid verstaan, niet. van den vrek die zijn goudstiikken oppot, maar als de hartstocht van het gieren, geeren, begeeren naar altoos grooter schat aan geld, de onverzadelijke hebzucht. Zooals Lodensteijn het woord nog in zijn Uytspanningen bezigde:

Begeerig hart, dat mager wordt Door t gieren naar veel schatten.

Zooals Bilderdijk nog zong :

Aartsvijandig wolfgebroed Onverzaadbaar naar uw bloed Gierende om u aan te randen.

Of zooals het in een bekend kunstschrift heet: „Zij had haar held grooter gewenscht, zij had hem leeuw gewild, maar geen gierende wolf.”

Op dien overgang in beteekenis worde gelet, want de zonde trekt uit alles profijt, en omdat thans „geldgierigheid" de ondeugd is van den schraper en vrek, die, op het geld verzot, er niet van scheiden kan, en op zijn vollen geldzak van gebrek omkomt, heeft menig anders vroom man wildweg zijn booze geldzucht botgevierd, en zijn geweten gesust met de uitvlucht: „lief heb ik het geld, maar een vrek ben ik niet.”

Versta daarom de lezer der Schrift wel, dat als de apostel de geldgierigheid als wortel van alle kwaad brandmerkt, niet bet vrekkig vasthouden van het geld veroordeeld wordt, maar integendeel de ongeordende zucht, de hartstocht om rijk te worden; en dat van die booze belustheid op geld en goed gezegd wordt, dat zij in zoo ernstigen zin wortel van alle kwaad is, dat wie er in vervalt, „verzinkt in verderf en ondergang", van „zijn geloof afdwaalt", en in zijn conscientie nog op zijn sterfbed met „scherpe prikkels doorstoken wordt”.

Het kwaad komt niet uit het geld. Dat staat er ook niet. Het heet een wortel van alle kwaad, en de wortel van een plant is niet die plant zelf. De plant komt uit de zaadkorrel , op, en uit die korrel schiet de wortel den .grond in, en schiet de stengel in de lucht. De wortel van een plant zijn als de arm, die .de plant in den grond induwt, om er haar .voedsel uit saam te rapen.

En zoo ookh ier.

Het kwaad, ook der hebzucht, zit niet in

het geld, maar in ons hart; maar het geld is het middel waarvan we ons bedienen, om wat onzen hartstocht bevredigen moet, naar ons toe te trekken. Als er twee personen zijn, de één met even boozen tocht in het hart als de ander, maar zoo, dat de één over ruim geld beschikt, en de ander er pover aan toe is, dan heeft het geld bij dien eerste de uitwerking dat hij zijn hartstocht op allerlei wijs ongebreideld botviert, terwijl de ander, omdat hij geen geld heeft, het niet kan.

Had de ander evenveel geld, hij zou in gelijke zonde vallen; en dat God hem het geld onthield is zijn behoudenis.

Een boos hart met veel geld is een gifkruid in vetten bodem geplant, en dat daarom welig in het kwaad uitschiet.

Zoo komt dus het kwaad niet van het geld, maar uit satan in ons hart; doch geld of geen geld maakt dit onderscheid, dat de booze kiem van satan bij den rijke veel grooter kans heeft op gedijen, en bij den arme niet op kan schieten om den schralen bodem.

Jezus zei daarvan, dat de rijken zich aan de heerschappij van hun geld moeten onttrekken, om zalig te kunnen worden; of gelijk er letterlijk staat, dat eer een kernel door het oog van een naald gaat, dan een rijke in het Koninkrijk der hemelen.

Nu bleef dit kwaad vroeger nog meest persoonlijk, maar thans heeft het, en dat is het booze teeken onzer eeuw, ook de volkeren als volkeren aangetast; juist zooals in Jezus dagen.

In de eeuw waarin Jezus leefde, was in het rijk van Rome's Keizer dit het kwaad, dat in het hoofdland, in Italië, de echte Romeinen niets uitvoerden, en in opgedreven weelde leefden, terwijl ze het geld hiervoor lieten opbrengen door de volken van Azië en Afrika, die ze aan zich onderworpen hadden.

En datzelfde is het wat thans weer opkomt.

De regeeringen der volkeren zinnen er op, hoe het aan te leggen, om te zorgen, dat er zooveel mogelijk geld en goed uit andere landen ter beschikking van het eigen volk komt. In niet één opzicht wordt de staatkunde meer door het ideaal geleid of ge richt op recht. Schaamteloos schuift ieder land de stoffelijke, de oeconomische belangen op den voorgrond. Niet meer de leeuw als toonbeeld' van adel en moed, maar de geldwolf moest in het wapenschild staan. En wie eens getrouw en naar waarheid de historie van den oorlog in Zuid-Afrika zal beschrijven, zal vinden, dat als er in Kimberley geen diamantvelden, en in Transvaal geen goudmijnen ontdekt waren, de booze oorlog nooit zou zijn uitgebroken.

Belustheid op schat is ook hier prikkelende drijfveer geweest. De geldwolven hebben pers en politiek, en daardoor heel een natie, bedorven. Alles wegschuilend achter schoonschijnende leuzen, maar in den grond door het goud verleid en vervoerd.

En hierin steekt thans het gevaar voor de toekomst.

Zulk een geest der geldzucht, die pers en politiek doordringt, komt daardoor tot heer schappij over de gemoederen. Het is een kwaad dat aanstekelijk werd, en waardoor ten laatste de beste vergiftigd wordt.

En nu reeds heeft men kunnen zien, hoe volstrekt niet alleen het lichtzinnig en spottend deel eener natie, maar evenzoo het Christelijk element uit dien boozen wprtel leven gaat.

Het is zoo, onder ons is het zóóver nog niet.

Bij de Christenen in Nederland steekt hel geestelijk ideaal nog boven het slijk, door stoffelijken hartstocht opgeworpen, uit.

Maar het gevaar zit ook ons op de hielen, en het apostolisch vermaan, dat dit omslaan van heel het leven naar den geldkant, wortel van alle kwaad kan worden, moet hoognoodig ook onder ons gepredikt.

Geld als geld is een gave Gods.

Bij pas opkomende volken, die nog geen geld kennen, staat het leven laag, en is alle hoogere ontwikkeling uitgesloten. Als het nog bij ruilen gaat, dat de een een kip geeft, om van den ander een hemd te krijgen, staat het leven op zoo lagen trap, dat het niet vooruit kan.

Het is daarom een bestel Gods om ons menschelijk leven vooruit te brengen, dat allengs en vanzelf overal het ge'd als ruilmiddel opdook. Enkel daardoor is vrijer levensbeweging onder menschen mogelijk geworden.

Maar, gelijk altoos, is ook deze gave Gods een instrument dat misbruikt kan worden, en satan wierp er zich dadelijk op, om, meer dan door iets anders, door het geld ons geslacht te vergiftigen. Hij zette het geld in Mammon, de zucht naar geld in Mammondienst om.

Wie rijk is, voelt zich sterk en machtig. Zoolang hij meester van zijn geld blijft, kan hij krijgen wat hij wil. Wat zou hij van God nog afhangen? Zijn geld sterkt hem tegen God, en zoo wordt het geld zijn afgod.

Nu heeft elke religie dezen trek, dat ze ons gelijkvormig maakt aan den God dien we aanbidden. Vrome Godsaanbidding maakt ons tot kinderen Gods en aan onzen Vader in den hemel gelijkvormig. Aanbidding van den Christus maakt ons Christenen en doet ons in de voetstappen van Christus wandelen.

Maar zoo dan ook met Mammon.

Wie op het geld vertrouwt, wordt steeds meer aan het metaal gelijkvormig, koud, hard, weelderig,

En zoo staat het dus aan den tweesprong voor volkeren en personen.

Dien God in Christus, en wat u bezielt en trekt en aan zich gelijkvormig maakt is het Heilige, het Eeuwige, het Verhevene.

Maar ook, dien Mammon, en wat u bezielt en trekt en aan zich gelijkvormig maakt, is het koude, harde, stoffelijke en lage.

Barmhartigheid biedt hier tegenwicht.

Het geld zelf verderft u niet, mits het geld uw meester niet zij, en gij u niet inbeeldt meester van uw geld te wezen.

De grondregel: God de eigenaar van allé goed, wijl Hij de Schepper van alle dingen is, en gij rentmeester over een deel van dat goed in 7ijn naam, en aan Hem verantwoordelijk, — snijdt het kwaad af, en bant satans macht er over.

En dit nu toont zich in de barmhartigheid. Als er geld is, fluistert satan u in, om het te gebruiken voor uw egoïsme; maar God zegt u, dat Hij het u gaf, om er Hem meê te dienen.

Zoo ontlook de Christelijke barmhartigheid in zegenend weldoen, waardoor men tevens zijn eigen ik goed deed. In tweeërlei manier. Ten eerste, omdat het ons egoïsme er onder hield. En ten tweede, omdat het loon bij God heeft.

Vandaar dat gulle geven bij den echten Christen, zonder dat hij verarmt. En vandaar ook, bij wie sterven ging, die zucht, die lust, die hartstocht, om milde schenkingen achter te laten, opdat de dingen van het Koninkrijk Gods nog na zijn dood van zijn leven profijt zouden hebben.

Geve God dat zijn Christenvolk ook hier te lande alzoo zijn schat moge aanwenden om rijk te zijn in God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juni 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„Wortel van alle kwaad.“

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juni 1902

De Heraut | 4 Pagina's