GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Twee en twintigste JAARLIJKSCHE SAMENKOMST VAN DE Vereeniging voor Hooger Onderwijs

Bekijk het origineel

Twee en twintigste JAARLIJKSCHE SAMENKOMST VAN DE Vereeniging voor Hooger Onderwijs

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

op Gereformeerden grondslag,

op 25 en 26 JUNI, te UTRECHT.

De ruime zaal van het Utrechtsche Tivoli, met den aangrenzenden schoonen tuin, lokken a!s vanzelf tot het houden van vergaderen uit. Donderdagmorgen reeds voor 9 uur kwamen de broeders en zusters er binnen. Uit Friesland en Zeeland en al de tusschenliggende provinciën; zij allen kwamen ter

JAARVERGADERING.

De Voorzitter, Prof. Dr. J. Wolljer, neemt het voorzittersgestoelte in en langzamerhand komen de Directeuren, de Curatoren, de Hoogleeraren, met hun dames het podium bezetten. Als Dr. A. Kuyper binnenkomt wordt hij met warm applaus begroet.

Wel wat later dan officieel bepaald was kon de vergadering worden geopend. Prof. Woltjer verzocht den aanwezigen te zingen Ps. 86 : 6 ; de heer P. Blad had welwillend een orgel uit zijn niagazijn beschikbaar gesteld, en zoo klonk verkwikkend het krachtig Psalmgezang door de zaal.

De Voorzitter las daarna Joh. 17 en ging toen voor in den gebede.

Daarna nam de Voorzitter het woord.

Allereerst wijzende op den toestand der Vereeniging herinnerde spr. dat Directeuren, Curatoren en Hoogleeraren gespaard bleven; een tweetal Studenten, beide van de Litterarische faculteit, werden echter weggenomen, de heeren Milo en Wessels; zij gaven zoo goede hope, doch de Heere nam hen van ons. Thans, nu we voor de 25e maal vergaderen, — de eerste vergadering had plaats op 5 December 1878 - — kunnen we danken: „De Heere heeft groote dingen bij ons gedaan, dies zijn wij verblijd." Als we over drie jaar ons zilveren feest zullen mogen vieren, kunnen we meer uitvoerig de lotgevallen onzer Vereeniging bespreken; thans herinnert Spr slechts aan het groote feit, dat de stichter bij uitnemendheid onzer Vereeniging als Minister der Kroon in ons midden mag zijn, en bidt hij ZExc. toe, dat hij ook in dit hooge ambt voor het universitair onderwijs op den grondslag van Gods Woord ten zegen moge zijn, opdat wie op het terrein der wetenschap zijn God wil kennen en dienen op geenerlei wijze daarin belemmerd worde. Moge het den Minister gegeven worde het geheele onderwijs Hooger, Middelbaar en Lager, organisch te regelen naar de beginselen, zoo schoon vaak door hem ontvouwd; dat de beginselen van Gods gemeene gratie in zulk een hooggewichtig deel van ons nationale leven tot heerschappij mogen komen, tot heil van ons volk en tot eere Gods (toejuiching).

De Heilige Schrift doet zien dat met het lied des lofs de klaagtoon uit de diepte, de bede om hulp gepaard gaat, en ook in onze Vereeniging willen we danken voor het goede dat we ontvingen, doch mede acht geven op wat ons ontbreekt. En dat is niet weinig. Hoeveel sterker zouden we staan, zoo alle Gerefor meer ie belijders één waren in de erkenning van hetgeen uit hun belijdenis volgt ten opzichte van de wetenschap en hare beoefening. Naar eenheid dient gejaagd, gedachtig aan Jezus woord: „Heilige^ Vader, bewaar ze in uwen naam, die Gij mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk als wij, opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in mij en ik in U; dat ook zij in ons één zijn." Zijn deze woorden voor ons meer dan klanken; verstaan wij wat dit één-zijn beteekent?

Wat is absoluut één? In de zienlijke dingen is zoo iets niet aan te wijzen; de stoffelijke wereld toont u het vele aan alle zijden, maar het ééne niet. Dat vinden we ook niet in ons zelven, noch stoffelijk noch geestelijk. Het absoluut ééne bestaat alleen in onze gedachte, doch niet als een vinding van onzen geest, maar als een noodzakelijke gedachte, door God in onzen geest gegeven. Zonder eenheid is er voor ons denken geen veelheid maar ook zon der veelheid geene eenheid. Het één-zijn, de eenheid der dingen en van onszelf, bestaat daarin, dat het vele door ééne gedachte, ééne idee verbonden is; één wezen uitmaakt; in het wezen eener zaak ligt haar eenheid. Uit een groot gebouw, met al zijn onderdeden, spreekt u de eenheid toe, als het den bouwmeester gelukt is alles uit ééne gedachte te doen opkomen en alles zóó te plaatsen en met elkander in verband te brengen, dat het op zijne plaats en op zijne wijze medewerkt om die ééne gedachte te doen uitkomen. Die eenheid van gedachte, van idee is het, waardoor een atoom en waardoor het heelal één is, en alles wat daar tusschen ligt, wat wij één noemen, in deze wereld der zienlijke dingen.

Dat is de eenheid in ons eigen wezen: we weten dat alle onze ge waai wordingen en voor stellingen de ónze zijn; ons eigen ivezen de band is waardoor ze saamhangen; we zijn ons bewust dat ons ik van het verleden, ons ik van het heden en ons ik van de toekomst als voorstellingen van ons bewustzijn, hunne eenheid hebben in het éénzijn van ons subjectieve wezen.

Maar al wat één is in de stoffelijke en in de geestelijke wereld, dankt die eenheid aan het eene Goddelijke Wezen, uit Wien, door Wien en tot Wien alle dingen zijn. In dat Goddelijk Wezen is iegelijk de eenheid en de veelheid; drie personen in één wezen.

Christus bad: „opdat zi.\ allen één zijn"; de eenheid bestaat dus van nature niet. De zonde, de oorzaak van alle tweespalt, heeft uiteengerukt wat God in zijn Schepping als één gedacht en gewrocht heeft.

Zeker, we zijn individuen, die een eigen bestaan van God ontvingen, een eigen redelijke ziel. Maar naast de individualiteit der enkelen staat de eenheid van het geslacht en daarnaast de eenheden van stam en volk, van kerk en maatschappij. Allen zijn op saamvverking aangelegd en tot gemeenschappelijk handelen geroepen.

In de praktijk des levens wordt aan ons de eisch gesteld de eenheid die uit God is te openbaren. Dat wil niet zeggen dat we onze individualiteit hebben op te geven, maar wel dat wij de werkingen der zonde, die zich in datpersoonlijke openbaren, bestrijden en uitroeien.

„Opdat zij allen één zijn, gelijk als wij." Hoe is Christus één mei den Vader? In geest, in wezen en in werk. Zoo ook de geloovigen, die in Christus ingeplant en alzoo met Hem één zijn; met God verzoend en daardoor is de eenheid hersteld, die de grondgedachte van Gods Schepping was.

Christus’ bede moet die der zijnen wezen, dan zal de begeerte naar eenheid onder hen sterker ontwaken. Doch al is die begeerte er ook, dan ontbreekt nog vaak het rechte inzicht, hebben we te worstelen met de zwakheid van het vleesch. AVie de waarheid boven al wenschen, moeten wel bedenken bescheiden en voorzichtig te zijn in hun oordeel; altijd bestaat de moge lijiiheid dat wij m onze deductiën dwalen; en ook als we overtuigd zijn niet te dwalen, dan past ons toch zachtmoedigheid bij onze poging om anderen te overtuigen.

Doch het meest staat aan het komen tot eenheid de zvvakheid des vleesches in den weg. De vraag: „wie de meeste zal zijn" leeft dikwerf in ons hart; en Christus'antwoord, dat wie de minste wil zijn de meeste zal wezen wordt zoo weinig begrepen; de mindere te zijn gaat er zoo moeilijk in.

Doch wij hebben geen eenheid te maken; de eenheid van allen, die in Christus zijn ingeplant, is er. Ook de waarheid hebben we niet te maken, de Geest zal ons in al de waarheid leiden. Bedroeven we den Geest dan niet, door aan de vleeschelijke begeerlijkheden de heerschappij te gunnen; houden we het oog gericht op de verborgen eenheid in Christus; zie een ieder niet alleen op hetgene van hem, maar ook op hetgene van anderen is, dan zal de eenheid zich ook naar buiten openbaren want het gebed van onzen Middelaar wordt altijd verhoord.

Die eenheid worde ook in deze Jaarvergadering aanschouwd; zij zal dan ook werken onder onze broederen, die niet met ons samen zijn. De tijden zijn ernstig. God gaf veel, waarnaar zij die ons vóórgingen als met opgestoken hoofde hebben verlangd; laat ons zijne weldaden niet verzondigen door onderlinge verdeeldheid, die ons schuldig maken zou voor God. Laat ons eendrachtig arbeiden dan zal onze Vereeniging en met onze School de wetenschap die uit God is worden opgebouwd, en wij zullen den eeuwig gezegenden Naam van onzen Heiland en Middelaar verheerlijken en onzen naasten tot zegen zijn; want Christiis heeft gebeden; „dat zijl allen één zijn, opdat de wereld geloove dat Gij mij gezonden hebt."

Deze rede, waarvan wij slechts een kort uittreksel geven, werd met belangstelling aangehoord en levendig toegejuicht. Thans vangen de huishoudelijke werkzaam­ heden aan.

De presentielijst wordt voorgelezen; dé geloofsbrieven van afgevaardigden van corporatiën worden onderzocht; de notulen der vorige jaarvergadering vastgesteld, en het jaarverslag over 1901 wordt met dankzegging voor ken nisgeving aangenomen.

Het rapport der Commissie tot onderzoek van de rekening over 1901, door den heer Dane uitgebracht, strekt tot goedkeuring; dienover eenkomstig wordt besloten. ­

Daarna komen de Bestuursverkiezingen aan de orde.

Onderwijl brengt de Voorzitter in behandeling het rapport van de commissie voor Statutenwijziging.

In de jaarvergadering op 4 Juli 1901 te Arnhem gehouden, werd namelijk verklaard, „dat zij voor de Vrije Universiteit een nauwer verband, dan het thans bestaande, met de Gereformeerde Kerken in Nederland wensche lijk acht." Een Commissie werd toen benoemd om voor zulk een verband de noodige conceptvoorstelleti te formuleeren, en deze Commissie zou ook nagaan, of in de bestaande statuten en reglementen misschien ook wijzigingen van anderen aard waren aan te brengen. Deze Commissie bestond uit de heeren Prof. Dr. ¥. L. Rutgers, Ds. B. van Schelven en S. J. Seefat. Inmiddels gingen er in het afgeloopen jaar stemmen op, om opnieuw te beproeven de Theologische School en de Vrije Universiteit te vereenigen; pogingen werden aangewend, we derzijdsche besprekingen hadden plaats, en daaruit werd het bekende Concept-contract geboren.

Met deze veranderde omstandigheden hield de Commissie rekening, en zij legde aan de jaarvergadering een aantal voorstellen voor tot wijziging der Statuten, Reglementen Instructiën en verdere regelingen, en betreffende het bekende Concept contract met de Gereformeerde Kerken.

Het eerste voorstel dezer Commissie luidde: De algemeene vergadering besluit, in hare bestaande regelingen, gelijk zij hieronder zijn afgedrukt, de daarbij geformuleerde wijzigingen aan te brengen in artt. 3, 5, 6, 7, 9, 14 en 15 der Statuten, artt. 4, 9, ir, 12, 14 en 15 van het Huishondehjk Reglement, en artt. 3, 6, 9, 10, 12, 17, 19 671 20 van de his truc tie voor het bestuur; tnet opdracht aan het bestuur, om zoo spoedig mogelijk op de aldus gewijzigd'. Statuten de Koninklijke goedkeuring te vragen; en met be paling, dat, ivantieer die goedkeuring verkregen is, alle de thans door haar aangenotnen wijzigingen zullen in werking treden op den x Januari igo^, , en dat vooraf, in dit najaar, eene buitengewone vergadering zal gehouden worden ter benoeming van de door die wijzigingen ingestelde commissie van toezicht op het geldelijk beheer, en ter behandeling van andere zaken, die alsdan nog rege ling zouden noodig hebben.

De algemeene beschouwingen over de Statuten wijziging werden nu geopend. Het eerst verkreeg het woord Prof. Dr. F. L. Htttgers, voorz. en rapp. der Comm., die nog eens herinnerde, hoe de Commissie door den loop der omstandigheden, genoodzaakt was van het haar gegeven mandaat af te wijken. Zij was buiten haar boekje gegaan en had zich de vraag gesteld: Welke opdracht zou de algemeene vergidering ons gegeven heb ben, indien zij met de veranderde omstandigheden bekend kon zijn geweest. En naar het antwoord, dat de. Commissie op die vraag meende te moe ten geven, had zij gehandeld, in de verwachting daarmee de Vereeniging en de algemeene vergadering dienst te doen. Spreker hoopt dat die afwijking van de gegeven opdracht door de ver­ gadering niet zal worden afgekeurd.

De Voorzitter vraagt of iemand over dit punt het woord verlangt.

Daar niemand zich aanmeldt, meent de Voorzitter te mogen constateeren, dat de vergadering der Commissie dankbaar is voor haar arbeid.

Prof. Rutgers, opnieuw het woord erlangende, toont nu aan wat de aard van de voorgestelde wijzigingen is. Daaronder zijn er, die zeker be duiden beperking van de macht des Bestuurs. Die beperkingen zijn niet voorgesteld uit een soort wantrouwen in wien ook der bestuursle den; integendeel, juist wijl het Bestuur het volle vertrouwen bezit en verdient, is het gemakkelijk, thans zulk een beperking voor te stellen; ware het omgekeerd, dan zouden deze voorstellen een minder aangenaam persoonlijk karakter ontvangen, en dat moet niet. De bedoeling is ook niet, alle macht uitsluitend te leggen in handen der Algemeene Vergadering, welke laatste trouwens toch beperkt is door een drietal groote beginselen; en wel: i. door het doel der Vereeniging, aangewezen in het onveranderlijke art. i; ten 2de door beginsel en grondslag van haar arbeid, aangewezen in het onveranderlijke art. 2; en 3. door de ordinantiën Gods op het gebied der wetenschap.

Thans ontvangt Dr. C. C. Schot uit Hardenberg het woord, die vraagt of de in sommige artikelen voorkomende uitdrukking: „personen, die door eene universiteit gegradueerd zijn", ook dezulken insluit, wier graden door andere Universiteiten verleend zijn. Zoo ja, dan heeft spreker geen bezwaar. Alleen is hij van oordeel, dat art. 2 der Statuten niet alleen de consciëntie der personen bindt; hij meent, dat de uitspraak van de Algemeene Vergadering bindende is.

Prof. Rutgers antwoordt, dat de door Dr. Schot bedoelde uitdrukking algemeen is, en dus alle Universiteiten insluit. Wat de interpretatie van een onveranderlijk artikel door de Algemeene Vergadering betreft, zij kan niet bindende zijn voor volgende algemeene vergaderingen, en men kan er persoonlijk zeer zeker bezwaar tegen hebben, 't Gaat daar precies mede als met eene uitspraak van den Hoogen Raad, die slechts geldt en bindende is voor het bepaalde geval waarop zij betrekking heeft, terwijl voorts in het algemeen de wet zelve blijft gelden.

De algemeene beraadslaging wordt nu gesloten.

In behandeling komt nu art. 3 der Statuten:

„De Vereeniging trekt hare inkomsten uit schenkingen, erfstellingen, legaten, contributiën van leden en begunstigers, en andere middelen. Zij mag die echter niet aannemen, wanneer daaraan voorwaarden verbonden zijn, die haar of hare scholen van een buiten haar staand gezag in eenig opzicht afhankelijk zouden maken, of die om andere redenen, naar het oordeel des bestuurs, aan te groote bezwaren onderhevig zijn.”

Wordt voorgesteld daaraan toe te voegen:

Zij kan haar bestuur machtigen, om, onder goedkeuring van curatoren en hoogleeraren, eene overeenkomst aan te gaan mei de Gereformeerde Kerken in Nederland, volgens ivelke die Kerken met betrekking tot de theologische faculteit een bepaald zeggenschap viioefenen; mits daarin worde opgenomen, dat de overeenkomst na verloop van een bepaalden termijn wederzijds opzegbaar is. Wanneer zulke overeetikomst bestaat, is de Vereeniging, met haar bestuur en met allen die aan haar verbonden zijn, gehouden, de bepalingeti van die overeenkomst zóó na te leven, dat de eigen regelingen daaraan ondergeschikt worden gemaakt.

Ds. J. C. Sikkel wenscht te weten, waarom de goedkeuring van Curatoren en Hoogleeraren nog noodig is, wanneer het Bestuur reeds gemachtigd is. Of is de bedoeling dat deze heeren den inhoud van zulk een overeenkomst moeten kennen? Zoo ja, dan rijst de vraag: moet de Vereeniging zelve niet van den inhoud op de hoogte zijn ? Vervolgens acht spreker de woorden van : „wanneer" tot en mei „gemaakt", het slot van de toevoeging dus, geheel overbodig; hij zou die woorden willen laten vervallen.

Dr. A. Kuyper vestigt er de aandacht op, dat de wijziging, die wordt voorgesteld, slaat op een toekomst, die nog niet gekomen is. Is dat nu niet wat al te voorbarig? Verondersteld dat deze wijziging wordt aangenomen, en de toekomst, waarbij zij gedacht is, is anders dan men zich thans voorstelt? Spreker zou dan ook in het eerstgenoemde voorstel — dat het geheele complex van wijzigingen omvat — willen zeggen, dat de koninklijke goedkeuring moet worden aangevraagd „zoo spoedig dit wenschelijk blijkt", en zou den datum: i Januari 1903, willen doen vervallen.

Voorts heeft spreker tegen de wijzigingen, dat zij te veel in bijzonderheden afdalen; alles regelen en vaststellen, wat met voorbeelden wordt aangetoond. Tegen de uitdrukkingen; „Wederzijdsch", „Curatoren en Hoogleeraren" heelt hij bezwaar; van „wederzijdsch" spreekt men niet in Statuten; Curatoren behoort te zijn : „Collegie van Curatoren"; „Hoogleeraren" dient vervangen door „den Senaat." Waarom moet voorts in de statuten het zeggenschap van de Gereformeerde Kerken worden vastgelegd; dat bestond reeds; hebben we dan vroeger tegen de statuten gehandeld en geleefd? Met de opmerkingen vaii Ds. Siktel is spr. het eens, het slot der toevoeging kan vervallen. Zou dit voorstel, zooals het daar ligt, worden aangenomen en kwam, wat wij verwachten, niet tot stand, dan zou daardoor ook de bestaande overeenkomst zijn vervallen.

Prof. H. H. Kuyper meent, dat de thans voorgestelde redactie den indruk zal maken, alsof men wel een overeenkomst wil met de Gereformeerde Kerken, waarbij aan deze meer zeggenschap worde toegekend over de Theologische Faculteit, maar niet zulk eene, waarbij de Theologische School met de Theologische Faculteit tot samenwerking of samensmelting komt. De Theo'ogische School wordt hier zelfs niet genoemd. Daar het voorgestelde Conceptcontract juist van de gedachte uitgaat, dat de Theologische School met de Theologische Faculteit vereenigd zal worden tot eene inrichting, die dan tegelijk als Theologische School en als Theologische Faculteit dienst zal doen, nioet de mogelijkheid voor zulk een overeenkomst hier worden opengelaten. Wil men wel een meerder zeggenschap van de Kerken over de Theologische Faculteit, maar geen erkenning, dat de Theologische School in de saamgesmolten inrichting blijft voortbestaan, evengoed als de Theologische Faculteit, dan vreest hij, dat elke poging om met de Gereformeerde Kerken tot overeenstemming te komen, mislukken zal. Prof. Rutgers beantwoordt de verschillende opmerkingen. Als de voorgestelde wijziging wordt aangenomen, zal het voortaan de Algemeene Vergadering zijn, die het Bestuur tot het sluiten van een Contract, als hier bedoeld is, machtigt. Maar die Vergadering kan zich alleen over hoofdzaken en beginselen uitspreken; niet over de redactie van de overeenkomst, en daarom wordt voorgesteld, het Bestuur in dezen te binden aan de goedkeuring van Curatoren en Hoogleeraren. Dat moet in de statuten worden gezegd, wijl thans het Bestuur in dezen kan handelen zonder iemands machtiging, goedkeuring of voorkennis : door het voorgestelde wordt die bestuursmacht nu veelszins beperkt. De uitdrukking „Curatoren en Hoogleeraren", ter aanduiding van hunne colleges of vergaderingen, is het volgen eener gewone terminologie, in de statuten ook bij herhaling gebezigd. Het slot van de toevoeging kan moeielijk worden gemist; het dient om vergissingen te voorkomen. Men zou bijv. bij een regeling enkele kleine dingen over het hoofd kunnen zien, en dat zou dan tot moeilijkheden aanleiding kunnen geven. De opmerking dat de voorgestelde redactie te eenzijdig het oog richt op de Theol. Faculteit is niet juist: hier kan van de Theologische School niet gesproken worden. Ook is niet juist, dat de voorgestelde bepaling te speciaal is; zij kan juist voorzien in alle mogelijke gevallen. Het „zoo spoedig mogelijk" wil spreker niet missen, want het is hier vooral raadzaam, dat deze statutenwijziging spoedig in werking treden.

Ds. Fernhout is dankbaar voor de toelichting, maar acht het artikel toch niet zeer duidelijk. Spr. raadt aan, de redactie in negatieven vorm te gieten, en niet te spreken van „Gereformeerde kerken", doch in het algemeen bijv. van een corporatie.

De heer H. Bijleveld heeft, ook na de toelichting, geen vrede met het wijzigingsvoorstel. De machtiging behoeft niet in de Statuten, want iedere algemeene vergadering bezit haar vanzelf; waarom spr. in overweging geeft het artikel onveranderd te laten.

Prof. Rutgers ontkent dat een negatieve redactie beter zou zijn dan die door de Commissie wordt voorgesteld, en ontraadt daarom de wijziging door Ds. Fernhout aan de hand gedaan. Tegenover den heer Bijleveld houdt spr. staande dat het Bestuur, wanneer de machtiging niet in de Statuten staat, het recht heeft om buiten de Algemeene Vergadering om te handelen.

Praf. H. H. Kuyper merkt op, dat als de in dit artikel bedoelde regeling geen sprake mag zijn van de Theologische school, omdat deze buiten de Universiteit staat, men er dan ook niet in spreken moet van de Gereformeerde Kerken, die evenzeer buiten de Vereeniging staan.

Mr. Th. Heemskerk is van oordeel, dat verwerping van de voorgestelde wijziging eigenlijk de behandeling van het Concept-contract onmogelijk maken zal. Wordt het Bestuur door de Statuten niet gemachtigd, dan kan het de overeenkomst niet aangaan. Spreker geeft in overweging om te spreken niet van „Hoogleeraren", maar van den Senaat; anders zal dit artikel geen rechtsgevolgen kunnen hebben.

Dr. A. Kuyper wil niet adviseeren de voorgestelde wijziging aan te nemen, want hij heeft daartegen zeer eriistige bedenking; de toekomst van onze Vereeniging staat bier op het spel, en daarom acht Spr. zich gedrongen te waarschuwen. Ook de formeele bezwaren blijven wegen. Men kan niet spreken van „Hoogleeraren", maar moet van „Senaat" spreken. Ook andere uitdrukkingen ontmoeten bij spreker bedenking. Doch dit al geldt de hoofdzaak niet. Wij hebben hier een speciale regeling onderhanden, voor één geval, en nu is het ons volslagen

onbekend, of de toestand, die straks zal intreden, met de nu aangeboden wijzigingen kloppen zal. Men zegt dat het Bestuur gemachtigd is, doch als de nu voorgestelde wijziging wordt aangenomen, is het machteloos, want eerst moeten Curatoren en Hoogleeraren goedkeuren. Hierin ligt een ernstig gevaar: op deze wijze kan de toekomst der Universiteit in handen desnoods van één hoogleeraar worden gelegd. Stel, dat onze Universiteit tot volle ontwikkeling komt, dan zou dit er toe kunnen leiden, dat bijvoorbeeld bij een stemming over een gewichtig vraagstuk de door-ïlag gegeven werd door één Hoogleeraar in de wiskunde.

Het zeggenschap der Gereformeerde kerken is een onderwerp met een zeer speciaal karakter. Wil men dit in de Statuten regelen, dan moeten de bepalingen ook volledig en zuiver worden genomen. Aanneming van deze wijziging zou inderdaad de vereeniging van alle Gerefor­meerden kunnen tegenhouden.

Spreker acht de zaak van zoo hoog gewicht, dat hij aanraadt om daarvoor desnoods een afzonderlijke algemeene vergadering te beleggen, opdat men rustig de vraagstukken kunne overwegen, die hierbij ter sprake komen.

Prof. Rutgers meent dat het belang van de quaeslie wordt overschat, maar wil den indruk wegnemen, als zou de Commissie, die de wijziging heeft voorbereid, niet met den noo digen ernst haar arbeid hebben verricht. Dat geschiedde wel. Vergadering op vergadering zijn hierover gehouden met de gezamenlijke Directeuren, Curatoren en Hoogleeraren; en met alle daar ingebrachte bedenkingen is ten volle rekening gehouden. Naar sprekers meening loopt heel de quaestie over het zegjgenschap der Algemeene Vergadering. Het artikel kan desnoods worden geredigeerd in den negatieven zin, door Ds. Fernhout aangegeven; zóó weinig hecht spreker aan den vorm die voorgesteld wordt, ook al acht hij dien vorm in ieder opzicht te verdedigen.

De Voorzitter stelt voor de discussie te staken en pauze te houden. Alzoo werd besloten en bleef de statutenwijziging onafgedaan.

DE MIDDAGVERGADERING

werd te ruim 3 uur heropend met Psalmgezang. Medegedeeld werd allereerst dat de heer /. van Alphen tot bestuurslid was herkozen. De Voorzitter vraagt of de heer Van Alphen zijn herbenoeming aanneemt.

De heer Van Alphen zegt dat het hem zeer verheugt opnieuw dit bewijs van vertrouwen te ontvangen. Hij is verre op zijne jaren gekomen, maar de krachten, die God de Heere hem laten wil, zal hij gaarne mede besteden in dienst van de Vereeniging. (Applaus.)

De Voorzitter dankt de heer Van Alphen voor zijn besluit en bidt hem de zegen des Heeren toe.

Een telegram van de heer Von Briel Sasse meldt dat deze door ambtsbezigheden verhinderd is de vergadering bij te wonen.

De Voorzitter stelt voor, namens de Jaarvergadering een telegram te zenden aan H. M. de Koningin, waarin dank wordt uitgesproken voor het herstel van H. M. en Haar de hulde van de vergadering wordt gebracht.

Dit voorstel wordt met geestdriftig applaus aangenomen.

Thans komt aan de orde de behandeling der voorgestelde resolution in zake het conceptprogram met de Gereformeerde Kerken, Zij luiden aldus \

I. De algemeene vergadering besluit, als haar gevoelen nit te spreken, dat zij ondanks hare bezwaren toch geene vrijheid vindt, het bekende Concept contract af te wijzen, en dus H.H. Directeuren te machtigen om het eventueel aan te gaan, mits daartoe ook geadviseerd worde door curatoren en hoogleeraren.

II. De algemeene vergadering besluit, als haar gevoelen uit te spreken:

a. dat het op zichzelf wenschelijk is, de Vrije Universiteit te Amsterdam gevestigd te houden, en dat, wanneer een bepaald voorstel tot vetplaatsing mocht gedaan worden, het gevoelen van de algemeene vergadering daarop weder gehoord worde; b. dat de regeling van de kosten eener eventueele vereeniging van School en Faculteit, gelijk het conceptvoorstel die in eenige hoofdtrekken aangeeft, geen overwegend bezwaar heeft, en dat voor de nadere bepaling van die regeling, en voor hare uitiverking in bijzonderheden, het tneest wenschelijk is, dat de vaststelling daarvan geschiede door eene gecombineerde samenkomst van directeuren, curatoren en hoogleeraren.

III. De algemeene vergadering besluit, HH. Directeuren ook te f? iachtigen, om, zoo dit van de zijde der Kerken raadzaam geacht wordt, hi het Concept-Contract zulk-: wijzigingen aan te bren ge7i, als blijkbaar in geen enkel opzicht te kort doen aan het door dat concept voor de Vrije Universiteit gereserveerde zeggenschap; mits tot zulke wijzigingen ook geadviseerd worde door curatoren en hoog'eeraren.

De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer G. H. A. Grosheide kan het niet met het door de commissie gegeven advies eens zijn. De door haar gewenschte eenheid van opleiding schijnt dezen spreker geen begeerlijke zaak; hij heeft dan ook bezwaren van verschillenden aard tegen het concept contract. Eenheid van opleiding dunkt hem niet noodig. Onze vaderen hadden vier, vijf Universiteiten, waarom zouden wij te veel hebben aan twee inrichtingen, die beide fiantieel best kunnen bestaan. De een heid zal financieel schade brengen; dat acht spr. niet voor ontkennmg vatbaar.

Doch er is nog meer. Kampen vertegenwoordigt, naar sprekers overtuiging, een ander beginsel dan Amsterdam. Is Macco vius niet reeds in den ban gedaan? Blijkt het beginselverschil niet uit allerlei, dat openbaar wordt? Kampen heeft men wel eens een „vakschool" genoemd, bestaat nu het gevaar niet, dat de Theologische faculteit onzer Universiteit eveneens een vakschool zal worden ? Spreker acht de vereeniging in geen enkel opzicht gewenscht; zij zal schade brengen aan de wetenschap en invloeden brengen binnen den kring onzer Universiteit, die naar spreker meent, nu althans door de Hoogleeraren niet voldoende kunnen worden geneutraliseerd.

Dr. H. Fransen stelt de vraag, of het Con cept-contract voor een bepaalden tijd geldt. Indien de kerken het mochten verwerpen, blijft het in dit concept neergelegde dan basis van onderhandelingen ook in de toekomst ? Indien dit het geval zou zijn, dan zou spr. bezwaar hebben; want dan zou de overeenkomst van r892 komen te vervallen. En het beginsel van die overeenkomst is, dat de kerken een eigen inrichting hebben, en dat wij die inrichting aanvaarden. De souvereiniteit in eigen kringacht spr. door het Concept bedreigd.

De heer H. Bijleveld is van oordeel, dat aan neming van het voorstel der Commissie neerkomt op het opdoeken van onze Theologische Faculteit; en op het oprichten van een nieuwe Theologische School; want de Synode zal de Theologische hoogleeraren benoemen. Daartegen heeft spr. principieel bezwaar. Het is niet de non roeping der kerken de wetenschappelijke waarde van hoogleeraren te bepalen; de wetenschap

Tégen de derde conclusie heeft spr. het bezwaar, dat zij veel te veel bevoegdheid in de handen van de directeu'en legt. Het komt hem aanbevelenswaardig voor, het Concept contract te behandelen nadat de Synode zal gehouden zijn; de Vereeniging zou, mocht het Conceptcontract door de Synode worden verworpen, een zonderling figuur maken.

Dr. Wijmenga meent, dat de Theologische Professoren benoemd behooren te worden door dezelfde autoriteiten, die de Hoogleeraren der andere faculteiten benoemen. Hij meent dat men aan de Vereeniging te kort doet, door die benoeming in handen der Kerken te leggen; die concessie is hem te groot. Voorts is hij van oordeel, dat in het advies derCommissie de eene maal erkend wordt dat het zeggenschap aan de Kerken wordt afgestaan, de andere maal beweerd wordt, dat ihet toch ook bij de Vereeni ging blijft.

Prof. Rutgers beantwoordt de sprekers. Allereerst merkt hij op dat de Commissie maar niet zoo inderhaast iels heeft neergeschreven, doch na v; ikken en wegen tot haar couclusiën gekomen is Professoren, Curatoren, Directeuren hebben bij herhaling vergaderd en ernstig over deze materie beraadslaagd. Wat nu de opmerkingen des heeren Grosheide betreft, deze wil de eenheid van opleiding niet, spreker wenscht die daarentegen wèl. Het is waar dat men vroeger vijf Universiteiten bezat, maar de toestanden van toen en nu verschillen hemelsbreed. Toen was de kerk bijna in het gansche land Gereformeerd; thans vormen de Gereformeerden slechts een kleine minderheid. Finantieel stonden de zaken toen ook gemakkelijker, alles werd betaald uit de staatskas; de particulieren betaalden voor het Hooger Onderwijs niet afzonderlijk. Dat er tusschen Kampen en Amsterdam een principieel verschil zou bestaan neemt spr. niet aan. Doch laat men voor een oogenblik aannemen dat de heer Grosheide gelijk heeft, dan mag dat allerminst een reden zijn, om de vereeniging tegen te houden. Dan moet zij juist komen en ligt het op den weg van de broeders die zulke bezwaren hebben, de personen aan te wij jen, tegen wie zij gelden. We moeten tot eenheid komen, want juist wanneer twee stroomingen worden waargenomen, leidt dit tot scheunng.

Voorts mag niet uit het oog worden verloren dat het Concept contract is een compromis. In de overeenkomst van 1392 kon de Univeisiteitsidee doorwerken, doch dit is nu niet het geval. Wat de vraag van Dr. Fransen betreft, men is natuurlijk niet te allen tijde aan den inhoud van dit concept gebonden, Mocht het door de kerken worden verworpen, dan vervallen met de verwerping tevens de dezerzijds eventueel gedane concessies.

Dat we door de aanneming van dit voorstel onze Theologische Faculteit zouden opdoeken, kan spreker niet toegeven. Het bezwaar van de broeders ter anderer zijde is dan ook juist, dat de Theologische School wordt opgedoekt. Uit dit tweeërlei standpunt nu blijkt duidelijk, dat de broeders die het eene of het andere innemen, de zaak slechts van ééne zijde bezien. Wanneer men haar van beide zijden overziet, dan is de ééne inrichting, die wordt voorgesteld, in forraeelen zin eene faculteit, waarover de universitaire kring een zeker zeg genschap houdt; en tevens _ is, wat het wezen der zaak betreft, aan de Kerken zooveel zeggenschap over haar toegekend, dat het voor haar gelijk staat met het behouden van een eigen iurichting. Dat de souvereiniteit der Vereeniging gekrenkt zou worden, ziet spreker niet in; ook omdat het contract opjegbaar zijn zal. Wij moeten nu een beslissing nemen; de Synode vergadert later; het ware niet goed ons te hoog te achten voor een eventueele verwerping door de kerken, nadat wij het Concept zouden hebben aangenomen. Als wij om die reden uitstellen, kan de Synode wel eens evenzoo doen, en dan zou men nooit tot een besluit kunnen komen. De tegenstrijdigheid die Dr, Wijmenga in het advies der Commissie meende te vinden, bestaat slechts in schijn, daar in dat advies niet staat, dat „het zeggenschap", in het alge meen, hetzij aan de kerken, hetzij aan de Universiteit zou komen. Het bezwaar van den heer Bijleveld, tegen de derde conclusie, heeft mede geen overwegend gewicht. De bedoeling is, dat bijv. redactie wijzigingen aan het Bestuur worden overgelaten, en dat is toch geen miskennen van de Algemeene Vergadering.

Mr. Heemskerk zegt niet dan zeer noode te kunnen medewerken aan het nemen van een beslissing; doch in den grond der zaak is spr. het met den heer Bijleveld eens. Wel wordt de souvereiniteit in eigen kring niet aangetast als men onder dien kring de Vereeniging verstaat, maar wèl geschiedt dit wanneer die kring de Wetenschap is, en dat bedoelde de heer Bijleveld. Spreker wil het hier uitspreken dat er éene bepaling is waarbij Kampen over de geheele linie de overwinning behaalt, en die be paling ligt in het laatste lid van art. 3 van het Concept contract. Dat men de eindbeslissing in handen der Kerken heeft gelegd, daartegen heeft spr. geen bezwaar, maar waartoe is het noodig haar ook de helft van het initiatief te geven ? Dat randt, onnoodig, de souvereiniteit der wetenschap aan. Hiermede geeft de Vereeniging een belangrijk beginsel prijs. Kan de kerk de wetenschappelijke waarde van een geleerde bepalen? Immers neen. Doch hoevele bezwaren spr. ook heeft, hij zal er overheen stappen en is bereid het Concept aan te nemen; alleen de grondstelling, zooeven genoemd, onderschrijft spr. niet.

Intusschen merkt spreker op, dat de aanneming der ie conclusie thans geen rechtskracht hebben kan. Hij heeft het dezen morgen voorspeld, dat, als de statutenwijziging niet werd aangenomen, het Concept contract ook niet ko.i behandeld worden. Immers het Concept contract is in strijd met de bestaande statuten. Deze had men dus eerst moeten te wijzigen.

De Voorzitter wenscht zich niet in de discussie te mengen, maar kan toch ééne opmerking niet achterwege houden. Men roept het zoo luide uit, dat de kerken geen recht hebben de wetenschap te beoefenen; dat deze haar eigen terrein heeft; en dat is zoo; maar ver geten mag het niet dat ook onze Vereeniging dat recht mist. Ook de Staat heeft het niet. De beoefening der wetenschap is niet de taak van de kerken of van eene Vereeniging, maar van de mannen, die wetenschappelijk onderwijs geven aan de school. Dat houde men bij deze besprekingen in het oog.

De heer 6^, A. H. Grosheide is het met Prof, Rutgers niet eens en handhaaft zijn bezwaren. De vereeniging, die men begeert, brengt finantieel zekerlijk gevaar. Hij blijft van oordeel dat, vooral nu Prof. A. Kuyper, de Hoogleeraar in de dogmatiek, niet meer zijn overwegenden invloed aanwenden kan, de z. i. schadelijke invloeden zouden kunnen overheerschen. Zag Prof. Rutgers geen principieel verschil, ' dan wil spreker er aan herinneren, dat er in Kampen reeds in 1877 van tweeërle richting sprake was, gerepresenteerd door de heeren Van Velzen en Brummelkamp. Wat heeft dat een ellende gebracht, en zouden we die ellende nu naar onze Universiteit overbrengen, door een vereeniging die niets goeds voorspelt ?

Prof. Rutgers blijft voor het komen tot eenheid strijden. Ook hij heeft bezwaren, tal van bezwaren, maar daar moet men over heen. Met de opmerkingen der heeren Heemskerk is hij het niet eens; de souvereiniteit in eigen kring loopt geen gevaar. Dat de re conclusie niet zou kunnen worden aangenomen acht spreker niet juist. Het Bestuur is volgens de bestaande statuten volkomen bevoegd de bedoelde over eenkomst aan te gaan. Spiegelen we ons echter aan het voorbeeld des heeren Heemskerk, Deze heeft groote bezwaren, maar zal toch vóór stemmen. Welnu in dit geval verkeeren wij allen.

Mr. Heemskerk blijft betoogen dat, nu de statuten niet gewijzigd zijn, de ie conclusie niet kan worden aangenomen. Het Bestuur heeft niet de bevoegdheid het Conceptcontract te sluiten, want het is in bepaalden strijd met den inhoud der huidige Statuten. De benoeming van Hoogleeraren mag, zonder S^atutenwijjiging, maar niet zoo in handen der Kerken worden gegeven.

Dr. A. Kuyper is het met hen eens, die meenen dat de ie conclusie niet ongewijzigd kan worden aangenomen. Zij houdt het woord „machtiging" in, en dat is een delegatie van bevoegdheid. Spreker acht het met bet oog daarop wenschelijk. het slot van deze conclusie zóó te wijzigen, dat heeren Directeuren niet worden „gemachtigd, " maar „uitgenoodigd. Curatoren en Hoogleeraren gehoord, eventueel de noodige stappen te doen die kunnen leiden tot de verwezenlijking van het in het Conceptcontract gestipuleerde."

Prof. Rutgers meent, dat dit geen wezenlijke verandering in de conclusie brengt; alleen betreurt hij ook thans, evenals dezen morgen, dat de ingebrachte bedenkingen niet op vroegere samenkomsten gemaakt zijn. Tegen de voorgerselde wijziging heeft spreker geen overwegend bezwaar.

Mr. Heemskerk zegt, dat hij niet vroeger met zijn bezwaren kon komen, daar ze eerst op de morgenvergadering, na het niet-wijzigen der Statuten ontstonden.

De eerste conclusie wordt nu, in den zin als door Dr. A, Kuyper bedoeld was, instemming gebracht en aangenomen met 105 tegen 7 stemmen,

Thans komen de volgende conclusiën in bespreking.

Ds. Sikkel vraagt of het niet de bedoeling is, dat de Algemeene Vergadering kennis neme van al de wijzigingen die zullen worden aangebracht.

Prof. Rutgers heett daartegen geen bezwaar. Wenscht de vergadering dit, dan zou de 3e conclusie kunnen vervallen; doch dan zal men wel in het oog moeten houden dat zelfs voor kleine redactiewijzigingen een algemeene vergadering moet worden bijeengeroepen.

De Voorzitter meent te kunnen constateeren, dat de vergadering voor belangrijke wijzigingen eene nieuwe algemeene vergadering wenscht.

Dr. G. van Goor js het daarmee eens. Alleen voor belangrijke wijzigingen worde een algemeene vergadering bijeengeroepen.

Ds. Fernhout vindt deze onderscheiding niet duidelijk; want daarbij zal verschil komen over de vraag: wat men onder een belangrijke wijziging te verstaan heeft. Spreker zou er voor zijn, te bepalen, dat alleen materieele wijzigingen een nieuwe vergadering noodzakelijk maken.

Mr. Heemskerk hecht aan deze onderscheidingen niet de minste beteekenis in dezen si an l van de quaestie; hij blijft van oordeel, dat het Bestuur niet bevoegd is een overeenkomst aan te gaan die in strijd is met de ongewijzigde Statuten.

De Voorzitter wenscht thans de beide con-chisies in stemming te brengen.

Dr. A. Kuyper verzet zich daar tegen. De beide conclusies zijn z. i. overbodig geworden, door de wij? iging, die de ie conclusie heeft ondergaan. Al wat in de 2e en 3e conclusie staat is nu begrepen in de uitdrukking: „de noodige stappen, " welke de gewijzigde eerste conclusie bevat.

Prof. Rutgers blijft betreuren dat deze quaesliën eerst nu, in de algemeene vergadering aan de orde komen. Tevens meent hij, dat er geenerlei bezwaar is, de 2e en 3e conclusie (de 3e nu naar de eerste gewijzigd) aan te nemen.

Mr. Heemskerk betoogt, dat zijn critiek niet vroeger komen kon dan heden. Dezen morgen bleef de Statutenwijziging onafgedaan en daaruit volgde de critiek, die spreker onmiddellijk heeft gegeven toen het oogenblik daar was. Hij heeft gewaarschuwd, dat bij niet aanneming van de wijiiginf, in art. 3 voorgesteld, de behandeling van het Concept-Con'ract nutteloos zou wezen.

Conclusie II wordt thans in stemming gebracht en met algemeene stemmen aangenomen.

In conclusie III worden de woorden ook te machtigeji vervangen door uit te noodigen. Dis cussie over deze conclusie wordt niet geh: uden; zij werd aangenomen met algemeene stemmen op 5 na.

Dit resultaat der langdurige en inspannende discussie was zoo gunstig als het kon.

Verkregen werd :

1”. dat de Vereeniging voor II. O. op Geref. grondslag zich met beslistheid voor eenheid van opleiding verklaarde en het dusgenaamde Conceptcontract met zoo goed als algemeerle stemmen aan vaardde.

2”. dat de Vereeniging evenzoo met bijna algemeene stemmen zich bereid verklaarde in dit Con cept contract de noodige wijzigingen cfan te brengen mits van haar zelfs!andig/ieid niet meer afging.

3”.. dat de HH. Directeuren werden uitgenoo digd. Curatoren en Hoogleeraren gehoord, de noodige stappen te doen, om in die richting tot een overeenkomst met de kerken te geraken. En 4''. dat de wijziging der Statuten is aangehouden, om eerst als meti volledige kermis van zaken zal bekomen hebben, deze zóó tot stand te brengen, dat men niet vast rijdt.

Dat hiermede door de Vereeniging een zeld zaam groote concessie aan de Kerken gedaan wordt, gevoelde men klaar en helder; maar toch achtte men tot het brengen van dat offer te mogen en te moeten overgaan om den vrede van [erusalem'

Thans was punt 8 der agenda aan de orde: Bepaling der plaats waar de volgende algemeene vergadering zal worden gehouden, beze plaatsbepaling werd aan het Bestuur overgelaten. Bij de omvraag vroeg de heei' W. Hovy getrouw te blijven aan de oude usantie, en een collecte te houden voor het studiefonds, 'aan welke opmerking gevolg werd gegeven.

De vaststelling der korte notulen werd wegens het vergevorderde uur uitgesteld, en daarna sloot de Voorzitter deze algemeene vergadering, waarna Ds. Fernhout in dankgebed voorging.

De aanwezigen stroomden toen, na deze vermoeiende samenkomst, den tuin van „Tivoli" binnen, om wat te rusten van den inspannenden arbeid.

Te ruim 5 uur ving de gemeenschappelijke maaltijd aan; omstreeks 200 persoi.en namen daaraan deel. Als altijl was dit samenzijn op gewekt en gezellig. De gebruikelijke heildronk aan H. M. de Koningin bleef ook nu niet achterwege, en werd gevolgd door het geest driftig aanheffen van het oude „Wilhelmus". Andere heildronken werden gebracht o. a. een aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, die daarvoor dankte en er zijn vreugd over uitsprak, dezen dag weer eens in het midden der broederen te hebben kunnen doorbrengen; opgewekt en hartelijk was de toon aan dezen disch, immer een waardig slot van onze Algemeene Vergaderingen. En daarmede zijn we aan het eind van ons verslag.

De samenkomst van dit jaar vergde van de aanwezigen ongemeene inspanning; die echter gaarne gegeven werd daar zij de Vereeniging gold, gedragen door de liefde van allen.

Met groote belangstelling ziet men nu uit naar de dingen die de toekomst brengen kan; ze zullen in ieder geval van zeer hoog gewicht zijn; doch we zien ze tegemoet met vertrouwen, omdat ze ons toekomen uit de hand van dien God, Die zijn Licht en Raad aan zijn volk openbaarde, in oude dagen door Urim en Thum mim; Die door zijnen Geest ook nu Licht en Raad brengen kan en zal, en wiens zegenende hand in ontferming over onze Vereeniging en haar School zij uitgestrekt.

Vermelden we tenslotte nog dat op het aan H. M. de Koningin gezonden telegram het volgende antwoord is ingekomen :

SCHLOSS SCHAUMBURG.

Vereeniging Hooger Onderwijs op Gereformeerde Gi-ondslag te Utrecht.

Harer Majesteits gevoelvol telegram. dank voor huldeblijk en

Adjudant, SCHIMMELPENNINCK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juli 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Twee en twintigste JAARLIJKSCHE SAMENKOMST VAN DE Vereeniging voor Hooger Onderwijs

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juli 1902

De Heraut | 4 Pagina's