GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kerk en Staat.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Staat.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder de machtige problemen, waarvoor het weer oplevend Calvinisme zich geplaatst ziet, is wel een der belangrijkste, hoe de rechte verhouding moet zijn tusschen de Kerk en den Staat. De strijd, die niet alleen ten onzent, maar ook in het buitenland gestreden wordt over Art. 36 onzer belijdenis, toont wel, hoe diep dit vraagstuk ingrijpt niet alleen in de kerkelijke, maar ook in de politieke verhoudingen. Elke poging, die gewaagd wordt om dit vraagstuk tot meerder helderheid te brengen, heeft daarom aanspraak op onze waardeering.

Met belangstelling werd daarom door ons kennis genomen van de dissertatie, waarmede een der leerlingen van de Utrechtsche Hoogeschool, de heer S. Schoch, dezer dagen tot doctor in de theologie promoveerde, en welke dissertatie tot onderwerp had: Calvijn's beschouwing over Kerk en Staat.

Een Calvinist is deze jonge doctor stellig niet. Op het punt der Schriftcritiek gaat hij geheel mede met de nieuwere critiek. Op pag. 7 wordt klakkeloos, alsof hiertegen nooit tegenspraak was gehoord, als bewezen aangenomen, dat heel de wetgeving van Mozes niet aan het begin, maar aan het einde van Israel's geschiedenis staat en de neerslag is van de werkzaamheid der profeten. Ook spreekt Dr. Schoch in de stellingen achter zijn dissertatie het onverholen uit, dat hij het met Calvijn's beschouwing van Staat en Kerk niet eens is en diens „theocratie" meer wettisch dan evangelisch acht.

Maar dit alles neemt niet weg, dat deze jonge doctor zich toch blijkbaar aangetrokken heeft gevoeld tot den grooten Reformator van Geneve. Het is hem gegaan gelijk ieder, die Calvijn niet bestudeerde uit handboeken maar tot de bron zelve ging. Het machtige beginsel waarvan Calvijn uitging: de volkomen onderwerping aan Gods Woord, heeft ook hem aangegrepen. Dr. Schoch heeft Calvijn bij deze nadere kennismaking liefgekregen en er tintelt gloed en bezieling in zijn woord, wanneer hij de uitnemendheid van Calvijn verheft, die ook op dit gebied nieuwe banen ontsloot en meer dan een manshoofd boven zijn voorgangers uitsteekt.

Volkomen terecht heeft Dr. Schoch aan de uiteenzetting van Calvijn's gevoelen een hoofdstuk laten voorafgaan, waarin hij een overzicht geeft van de denkbeelden, die tot op Calvijn omtrent dit vraagstuk bestonden. Al is dit overzicht veel te breed en al wordt hier veel vermeld, wat op Calvijn geen invloed hebben kon, toch is het juist gezien, dat Calvijn niet verstaan kan worden zonder de historische basis, waarop ook zijn stelsel rustte, te hebben onderzocht. In de twee volgende hoofdstukken wordt dan met breede citaten uit de werken van Calvijn diens gevoelen over de Kerk en den Staat uiteengezet en ten slotte in een slothoofdstuk het resultaat kort saamgevat.

Hoewel hier en daar kleine onnauwkeurigheden voorkomen (zoo wordt bij de oefening der tucht pag. 61 als eerste trap opgenoemd de particuliere vermaningen door de predikanten aan de huizen, terwijl Calvijn uitdrukkelijk zegt, dat deze vermaningen in de eerste plaats moeten geschieden door de geloovigen, ut quisque fratrem suum, dum res postulabit monere studeat) toch kan Dr. Schoch de lof niet onthouden worden, dat hij de werken van Calvijn met ijver heeft bestudeerd, en gepoogd heeft diens gevoelen zoo objectief mogelijk weer te geven.

En toch zal deze dissertatie den minnaar van Calvijn's theologie niet geheel kunnen bevredigen. De schrijver had zich of op streng historisch standpunt moeten plaatsen en alleen het gevoelen van Calvijn moeten ontwikkelen, of wel hij had een eigen stelsel op den voorgrond moeten plaatsen en daarmede critiek op Calvijn's standpunt moeten oefenen.

Geen van beide heeft de schrijver ethter gedaan. Hij bepaalt zich niet tot een strenge historische studie, want hij oefent hier en daar critiek, maar hij doet dit in zoo zwevende en vage termen, dat zeker niemand uit deze dissertatie zal kunnen afleiden, welke verhouding tusschen Staat en Kerk deze jonge doctor de beste acht. Daardoor heeft deze dissertatie geleden; als zuiver historische studie bevredigt ze niet; als critiek op Calvijn's stelsel kan ze evenmin voldoen.

In bijzonderheden afdalen kunnen wij niet in een populair weekblad als de Heraut. Voorzoover deze dissertatie dan ook voor een niet gering deel ten doel schijnt te hebben om het bekende standpunt van Dr. Hoedemaker, als meer in overeenstemming met Calvijn's gevoelen, te verdedigen tegenover het gevoelen van Dr. Kuyper, moeten wij deze polemiek hier laten rusten. Waarde zou zulk een critiek alleen dan hebben, wanneer Dr. Schoch het eens was met Calvijn's stelsel, zooals hij dit opvat. Maar waar Dr. Schoch uitdrukkelijk verklaart, dat hij Calvijn's stelsel meer wettisch dan evangelisch acht, zou zulk een polemiek alleen over een zuiver historische vraag loopen en daarom van geen actueel belang zijn.

Slechts op een argument, door Dr. Schoch^ te berde gebracht, kunnen wij hier nader ' ingaan.

Dr. Schoch bestrijdt vrij scherp het gevoelen van Dr. Kuyper, dat Calvijn's opvatting van de taak der Overheid tegenover de relegie voor een niet gering deel te danken is aan de destijds heerschende meening, die bij alle kerken gevonden werd. Calvijn heeft zijn gevoelen volgens hem rechtstreeks aan de Schrift ontleend. Maar zoodra de vraag nu wordt gesteld, of Calvijn deze uitlegging der Heilige Schrift aan het verleden ontleend heeft, dan wel daarbij zelfstandig is te werk gegaan, antwoordt Dr. Schoch onomwonden, dat Calvijn bij deze uitlegging „een kind was van zijn tijd". Natuurlijk heeft Dr. Kuyper nooit er aan gedacht te ontkennen, dat Calvijn volkomen ter goeder trouw meende, dat de Schrift het dooden van ketters in sommige gevallen eischte. Maar juist deze opvatting der Schrift was bij Calvijn een gevolg van wat eeuwenlang door de Kerk was geleerd. Feitelijk komt Dr, Schoch dus tot geheel hetzelfde resultaat, alleen met dit verschil dat hij den tusschenschakel uitdrukkelijk vermeldt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Kerk en Staat.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1902

De Heraut | 4 Pagina's