GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Prof. Lindeboom.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. Lindeboom.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II (slot.)

Mij dunkt, geachte Redactie, het aangevoerde is bewijs genoeg, dat de vraag die ik gesteld heb: Wat is Dogmatiek? en welk is haar verband met de Exegese? niet ongepast, en ook niet ontijdig is. 'k Heb het op de Conferentie gehad over de definities van de Dogmatiek; ver die van Van Oosierzee en van Boedes', ieze werden te licht bevonden; ook is waarchuwend gewezen op de logische actie van Prof. J. H. Scholten met de Gcref. leer; in zijn „de leer der N. H. Kerk." Ook de definities van Dr, A. Kuyper en Dr, H. Bavinck kwamen ter sprake; aangaande die heb ik mij veroorloofd te zeggen: „dat hier geen misverstand mogelijk is, zou ik niet durven beweren." Dr. B. geeft meer [dan ééne definitie, of omschrijving, van Dogmatiek. Eerst Dl. I, bl. 9: Alzoo is dogmatiek het wetenschappelijk systeem der kennisse Gods" Elders, bl. 28 : „Dogmatiek is de waarheid der Schrift, heengegaan door het denkend bewustzijn van den mensch, en weergegeven in wetenschappelijken vorm". Is dat nu hetzelfde gezegd als op bl. 9 ?

Wat beteekent in de eerste definitie „systeem"; en vooral, wat beteekent „wetenschappelijk" systeem; en dan bovenal, wat beteekent „het' w. s ? 't Is mij tot nu toe niet helder geworden. Om bij „hef" w. s. te blijven: m. i. heeft dat „het" alleen zin, indien het beteekent: het systeem dat God heeft geopenbaard in Zijn Woord ; maar — wat is dat „wetenschappelijk"? Er zijn immers niet één, maar zeer vele zg. „wetenschippelijke" systemen der kennisse Gods, d. i. Dogmatieken ? Is één van de tot nu toe verschenen systemen, en welk dan, het w. s, dier kennis? En in die andere definitie is mij dat „denkend bewustzijn^', en dat „heengaan door het denkend bewustzijn", zoo onhelder, en 't klinkt mij zoo subjectief. En dan ook dat „van den mensch" ; niet: van de gemeente; niet: van den geloovige, maar „van den mensch, " Ik houd mij oveituigd, dat Dr, B. het wel goed bedoelt, dat hij zich in alles wil houden aan de Schrift, maar — komt dat voldoende uit in de definities ? Een eerste eisch van wetenschappelijk werk is meen ik, dat de definities scherp belijnd en daghelder zijn, en dat al wat er volgt zich strikt aan de definitie houde. Die eisch is van het hoogste gewicht waar het de kennis Gods geldt. De genoemde definities laten m, i. ruimte voor misverstand en misbruik. Ook het tweede gedeelte van die laatste definitie: „en weergegeven in wetenschappelijken vorm", is niet helder. Wat is toch dat veelgebruikt en geliefd „wetenschappelijk" ? In de laatste jaren is die term ook in onze kringen een machtwoord, dat op velen en veel werkt als een tooverroede; ai, zeg mij, wat houdt het in ? Ook uw art, gewaagt van „wetenschappelijke definities", en wel als bijzonder eigen aan een dogmaticus ; zoo gij kunt, geef mij dan, wat ik tot nu toe te vergeefs gevraagd heb en gezocht in onze kringen, een definitie van het attribuut „wetenschappelijk". Wat nu betreft dat „in wetenschappelijken vorm", zou ik wel willen weten, of hier „vorm" hetzelfde is als tevoren „systeem",

't Was en is mijn doel niet, tegen Dr, Bavinck en andere broeders te strijden; maar als lid (!er Kerk en als hoogleeraar der Theologie acht ik mij geroepen, met al de broederen, en voorop de bedienaren des Woords, en de Ouderlingen, te helpen toezien en waken op de muren van Sion en in de stad; en mede te arbeiden tot vermijding van wat in studie of practijk niet zou zijn naar den wil des Heeren, geopenbaard in Zijn onfeilbaar en alleen geldend Woord, en tot verheldering en verrijking van de kennis der Gemeente uit en naar het Woord. Dat mij dit broederlijk getuigenis op de Conferentie, zoo duur zou te staan komen als in uw art., dat mij, mild genoeg, Coccejanen, Doopers enz. enz. ter zijde zet, had ik niet verwacht. Deze toelichting zal u, hoop ik, gerust stellen. In elk geval, mijn referaat en de toegevoegde stellingen handhaaf ik van woord tot woord, tot mij onjuistheid mocht worden aangetoond. Alleenlijk — ik wensch nu niet, en nimmer, verantwoordelijk te worden gehouden voor wat anderen, door bijvoeging hier, weglating daar, verbleeking ginds, van mijne woorden maken. Ik houd mij aan de Gereformeerde exegese, en ben bang voor de Coccejaansche, die, van de woorden makende wat ze al zoo zouden kunntn beteekenen, het Woord Gods en de woorden der menschen schromelijk miskennen en mishandelen.

Van uwe billijkheid mag ik zeker wel verwachten de opneming van dit woord van verweer en toelichting in uw e, v, No.

Uw dw. dienaar

L, LINDEBOOM,

Kampen, 27 Oct, 1903,

Trots de groote uitvoerigheid van dit schrijven en het vele, wat met ons artikel niets uitstaande heeft, hebben wij toch geen plaatsruimte willen weigeren aan dit woord van zelfverdediging. Prof. Lindeboom moge echter bedenken, wanneer hij een volgend maal bij ons aanklopt, dat eenige bescheidenheid voor een gast geen overbodige weelde is.

Op het punt in quaestie zelf nogmaals uitvoerig in te gaan, kan geen nut hebben. Ons doel was niet om Prof, Lindeboom van ongelijk te overtuigen; daartoe staan over en weer de beginselen te vast; maar wel om onze kerken te waarschuwen voor het gevaar, dat in het uitgangspunt van Prof. Lindeboom schuilt. Juist omdat het zoo verleidelijk schoon klinkt: „geen wetenschappelijk systeem in uw Dogmatiek, maar het systeem, dat de Schrift zelf u biedt, " mocht onzerzijds niet gezwegen worden en diende te worden aangewezen, hoe elke richting, die met dit zeggen optrad, eindigde met tegen de belijdenis der kerk partij te kiezen en de vastheid van ons geloof te ondermijnen.

De tegenstelling, Bijbelsche of niet-bijbelsche Theologie, die Prof. Lindeboom maakt, laten we dan ook rusten. De Coccejanen hebben dezelfde tegenstelling tegen mannen als Voetius, Maresius, Hoornbeek altoos uitgespeeld en Prof. Lindeboom verraadt door datzelfde argument weer op te nemen, reeds genoegzaam wiens geesteskind hij is. Ook de schijnbaar zoo onnoozele vraag: ge wilt toch geen dogmatiek, die in taal en voorstelling van de Schrift afwijkt? is een zevenklapper uit de Coccejaansche school, die reeds lang en voldoende door Voetius is beantwoord. Wanneer Prof, Lindeboom zich als kampioen der „Bijbelsche Theologie" in onze dagen wil opwerpen, dan mocht toch iets anders en beters verwacht worden dan het oprakelen van argumenten, die reeds eeuwen geleden zijn weerlegd.

Wanneer Prof. Lindeboom verklaart, dat hij geen voorstander is van de Coccejaansche exegese, dan zijn wij voor die verklaring dankbaar; edoch, hij vergeet, dat het ge-

schil niet over de exegese, maar over de dogmatiek loopt en dit antwoord ons dus geen stap verder brengt. Zoolang Prof. Lindeboom ons beweren niet weerlegd hetfc, dat de Coccejanen precies op dezelfde manier als hij zelf tegenover onze Gereformeerde dogmatici den eisch hebben gesteld, dat èn de terminologie èn het systeem der Dogmatiek aan de Schrift moest ontleend worden, blijft het verwijt van neo-Coccejanisme zijn volle kracht behouden. Dat zulk een verwijt voor Prof. Lindeboom niet aangenaam is, verstaan we. Maar hij, die zelf gewoon is zijn met hem verschillende broeders niet met fluweelen handschoenen aan te pakken, kan het ook in ons niet afkeuren, dat wij-het kind bij zijn rechten naam noemen. En geen kenner der historie zal onze stelling wraken, dat het standpunt van Prof. Lindeboom en dat der Coccejanen als twee druppelen water op elkaar gelijkt.

Op het principieele geschilpunt gaan we daarom niet in. Alleen de „questions de fait" eischen een woord van repliek. Prof. Lindeboom beweert iste, dat door hem niet gezegd is, dat alle termen in de dogmatiek aan de Schrift moesten ontleend zijn. In het verslag staat letterlijk, „dat de Schrift kenbron moet zijn voor de dogmatiek, ook in de wijze van voorstelling en taal." Aangezien Prof. Lindeboom zelf dit verslag nazag en op enkele punten verbeterde, meenden we deze woorden als de uitdrukking van zijn gevoelen te mogen beschouwen. Nu werd of het woord „kenbron" door Prof. Lindeboom in een heel anderen zin gebruikt dan ieder gewoon mensch er aan hecht, in welk geval de schuld van de verwarring alleen aan hem zelf te wijten is, of zijn nadere verklaring toont, hoe Prof. Lindeboom zelf gevoelt, dat zijn stelsel in de practijk eenvoudig onuitvoerbaar is, omdat alle dogmatisch denken dan onmogelijk zou worden.

Ten tweede merkt hij op, dat de term „eeuwige rechtvaardigmaking" niet door hem werd afgekeurd, omdat deze woorden niet aldus. in de Schrift voorkomen, maar omdat de Schrift alleen èen rechtvaardigmaking na en door het geloof kent. Natuurlijk is dit een petitio principii; Prof. Lindeboom begint met als bewezen aan te nemen, wat juist in geding is, en verwijt dan dengenen die met hem verschillen, dat ze tegen de Schrift ingaan!

Ten derde wijst hij er op, dat de waarde der belijdenis voor de Dogmatiek toch door hem erkend wordt, waar hij eischt, dat de dogmaticus met die belijdenis zich één zal weten en de gemeente haar roeping zal verstaan, om de vruchten van het dogmatisch denken aan de Schrift en de belijdenis te toetsen. Dit alles was reeds door ons meegedeeld. Maar ons bezwaar, dat in de definitie van de Dogmatiek, die Prof. Lindeboom gaf, over het dogma de kerk niet gesproken werd, is daarmede niet opgelost. De vraag is niet, of de gemeente in de belijdenis een keursteen voor de Dogmatiek bezit; evenmin of aan den dogmaticus subjectief de eisch gesteld moet worden, dat hij zich één wete met de belijdenis der kerk, waartoe hij behoort; maar welke plaats het dogma der kerk objectief in de Dogmatiek inneemt. De verklaring van Prof. Lindeboom, dat het dogma als dogma in de Schrift te vinden was, scheen ons tot misverstand te kunnen leiden, en al wat Prof. Lindeboom antwoordt, heeft de zaak, waarom het gaat, waarlijk niet duidelijker gemaakt.

Eindelijk tracht Prof. Lindeboom onze klacht over „insinuaties" zijnerzijds te - ontzenuwen door een beroep op de Geldersche Kerkbode en op hetgeen De Heraut zelf vroeger schreef. Prof. Lindeboom glijdt ook hier zeer behendig over de eigenlijke quaestie heen. Volgens het verslag zeide hij: „Laat ons voorzichtig zijn en het eene deel van Gods Woord niet opofferen aan het andere. Als de Schrift b. v. leert, dat wij doode zondaars moeten roepen tot geloof en bekeering, dan mag geen dogmaticus of prediker zeggen: ja, maar dat past in mijn systeem niet: een doode kan niet hooren enz." Wij herhalen onze vraag: welke dogmaticus of welke prediker in onze Kerken heeft verklaard: „de Schrift zegt wel dat ik dit doen moet, maar dit past in mijn systeem niet." Dat is de insinuatie, waartegen wij opkwamen, en al wat Prof. Lindeboom aanvoert, brengt voor deze schrikkelijke beschuldiging zelfs geen zweem van bewijs bij. Ook hier schuift Prof. Lindeboom eenvoudig zijne opvatting van de middellijke wedergeboorte door het gepredikte woord in plaats van wat de Schrift zelf ons leertj En omdat verschillende Dienaren des Woords evenals De Heraut deze opvatting van Prof. Linbeboom in strijd achten met heel de heilsleer der Schrift, daarom wordt hun verweten, dat zij wel bewust de waarheid der Schrift verminken, omdat hun systeem dat eischt. Zóó heeft Prof. Lindeboom het uitgedrukt, en die beschuldiging wijzen wij nogmaals als lasterlijk af.

Tot wering van alle misverstand zij daarom zoo kort mogelijk ons gevoelen hier herhaald; een gevoelen, dat De Heraut steeds heeft verdedigd.

Vooreerst geldt voor ons in den meest stelligen zin het woord van Christus : Predikt het Evangelie aan alle creaturen. Al is het onjuist, dat de Schrift ergens met zoovele woorden zou gebieden „dooden tot geloof en bekeering te roepen", want de Schrift zegt dat nergens, toch staan wij even vast als onze vaderen te Dordt in de belijdenis, dat God geboden heeft door het Evangelie allen te roepen en dat deze roeping een ernstige roeping is, „omdat God daardoor betoont wat Hem aangenaam is, namelijk dat de geroepenen .tot Hem komen".

Ten tweede, dat deze roeping op zich zelf nooit in staat is één dooden zondaar tot geloof of bekeering te brengen, want dat degenen die niet krachtdadig door God wedergeboren zijn, krachtens de verdorvenheid van hun natuur, deze roeping niet kunnen en willen opvolgen, gelijk Christus zelf van de ongeloovige Joden in zijn dagen verklaarde: „Zij hooren mijn stem niet, omdat zij niet van inijne schapen zijn " En wederom: „Niemand kan tot Mij komen tenzij de Vader hem trekke."

En eindelijk, dat wanneer deze roeping niet in algèmeenen zin tot alle menschen geschiedt, maar in de bediening des Woords speciaal tot de gemeente van Christus Jezus uitgaat, deze gemeente niet mag beschouwd worden als een saamraapsel van allerlei menschen, maar naar den > eisch des verbonds als „de geloovigen en hun zaad", gelijk de apostel Paulus in al zijn brieven zelfs bij de scherpste vermaningen en het ernstigst opwekken tot zelfonderzoek, „of men wel Christus deelachtig is", toch nooit deze gemeente als „doode zondaren" aanspreekt, maar hen „heiligen en uitverkorenen in Christus Jezus" noemt.

Dat is de belijdenis onzer Gereformeerde Kerk, die wij van harte beamen en steeds verdedigd hebben. En wanneer Prof. Lindeboom ons desniettegenstaande verwijt, dat wij „een deel van Gods Woord verwerpen, omdat dit in ons systeem niet past", dan zij het oordeel over zulk een krenkende beschuldiging overgelaten aan Hem, die hart en nieren proeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Prof. Lindeboom.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's