GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„In Salem is zijn hut.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In Salem is zijn hut.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

God is bekend in Juda, zijn naam is groot in Israël. Én in Salem is zijne hut, en zijne woning in Sion. Psalm. 76 : 2, 3.

Salem is afgekort voor Jerusalem; de „hut" is een ander woord voor den Tabernakel. „In Salem is zijn hut", beduidt alzoo in zijn eersten, letterlijken zin, dat de Tabernakel die eerst in de woestijn omdoolde, en sinds nu hier, dan daar vertoefde, nu naar den top van Sion was opgedragen, en dat alzoo de woonstede des Heeren HEERÉN binnen Jerusalem's muren was.

Hierin nu ligt voor ons gevoel dit stuitende, dat we ons vanzelf afvragen: hoe kan onze God tegelijk alomtegenwoordig, en toch wonende binnen één bepaalde stad, op één enkelen bergtop, in één tent of tempel zijn? En dan niet minder dit: zoo God in de oude bedeeling op aarde in Salem zijn hut en in Sion zijn woning heeft gehad, was dan Israël onder de oude be deeling niet rijker dan wij nu zijn? Zijn wij dan niet achteruit, in plaats van vooruit gegaan ? Is het Evangelie, dat van geen Jerusalem op aarde meer weet, dan niet armer dan de dienst der schaduwen, die de plaats van Gods tegenwoordigheid op aarde kon aanwijzen?

Vooral waar we in onze psalmen nog telkens en telkens aanheffen; „De lofzang klimt uit Sions zalen", en in allerlei anderen vorm van een „dorpelwachter" voor Gods tente zingen, is hier klaarheid van inzicht voor elk kind des Heeren gewenscht. Al begint men in zijn eerste jeugd met zulke klanken half gedachteloos meê te zingen, bij het klimmen van onze jaren vraagt het bewustzijn om klimmende helderheid.

Die helderheid nu geeft u niet de geleerdheid der historie; alles komt ook hier aan op uw persoonlijke, op uw gewilde gemeenschap en uw omgang met den levenden God, op de kern van alle religie, op het dringen van uw ziel om steeds meer in gestadige zielsaanraking met uw God te verkeeren.

Daarbij nu stuit ge altoos en onveranderlijk op een tegenstelling die uw denken noch uw nadenken ooit kan of zal oplossen, en waarvoor alle wetenschap machteloos staat, t. w. op de alles beheerschende tegenstelling tusschen de Oneindigheid des Heeren en de eindigheid van alle schepsel.

Langs twee wegen nu is de proei genomen, om tusschen die beide een brug te slaan.

Het is vruchteloos beproefd door den mensch, en het is tot stand gebracht door uw God.

Vruchteloos beproefd is het door den mensch, op den weg der Heidenen, en wel alzoo, dat ze de Oneindigheid des Almachtigen in de eindige vormen van een beeld besloten hebben; en de uilkomst was geest-doodende en ten slotte alle religie versteenende afgoderij.

Maar tot stand gebracht is het door uw God, die alle veelgoderij en afgoderij gekeerd heeft door zijn dienst oorspronkelijk aan ééne plaats te binden, door uit zijn tempel op Sion alle beeld van zichzelven te weren, en het geestelijk karakter van zijn dienst te handhaven. Door onzen God, die in het eind, nadat de dienst der schaduwen zijn roeping vervuld had, zijn tempel ons in het vleeschgeworden Woord schonk, en dien tempel op den Pinksterdag uitbreidde over heel zijn Gemeente, het Israel des Nieuwen Verbonds.

Langs dezen wonderen weg onzes Heeren is het doel bereikt, dat thans Gods kinderen, zonder ooit in de minste verzwakking van Gods Oneindigheid of Alomtegenwoordigheid te vervallen, nochtans zeer bepaald en scherpbelijnd weten, dat ze in den Christus de aanraking met hun God hebben te zoeken; dat ze in de Gemeente der heiligen zijn gemeenschap genieten kunnen; en dat ze door den Heiligen Geest hun eigen hart steeds meer gevormd zien worden tot een woonstede van God in den Geest.

De klare voorstelling waartoe dit leidt is, dat Gods kind nooit, op niet één plek, in wat donkerheid en te midden van wat benauwdheid ook, gekweld wordt door het bang besef, dat zijn God van verre zou zijn, en niet in zijn onmiddellijke nabijheid door hst gebed zou zijn te vinden.

Waar Gods kind ook neerknielt, hij weet dat God er is, vlak bij hem is, en luistert naar zijn gebed, hem ziet en hem doorgrondt, zijn weg kent tot in de kleinste bijzonderheden; en dat er geen snaar in zijn hart van vreugde of van droefheid kan trillen, of eer ze trilde was het Gode bekend, wat klank en wat geluid en wat toon ze zou uigeven. „Eer er nog een woord op mijn tong is, zie Heer-, , Gij weet het alles. Gij omringt mijn gaan en mijn liggen, en Gij zijt al mijne wegen gewend."

Maar ook van den tegenovergestelden kant verkeert het kind van God gestadig onder den machtigen indruk van 's Heeren majesteit en verhevenheid. De heerlijkheid en de heiligheid des Heeren mag in zijn nederdalen tot ons niet voor ons besef teloor gaan. En daartoe heeft God het alzoo bewerkt, dat voor ons besef diezelfde God, die ons steeds nabij is, troont in de hemelen, alleen daarboven zijn majesteit ontsluiert, en geen oogenblik opgaat in het kleine, nietige en eindige van ons menschelijk leven.

Het leven daarboven en het leven op aarde zijn scherp voor ons besef gescheiden, en niet hier reeds, maar eerst als we door de poorte des doods zullen zijn doorgegaan, zal ook ons oog Hem in zijn volle glorie in het Jeruzalem, dat boven is, aanschouwen.

Doch tusschen die beide in ligt nu de overgang. De overgang in Christus, de overgang in de gemeente der heiligen, de overgang door de inwoning van den Geest in ons hart; en dat is nu de hut in Salem, dat is zijn woning op Sion, dat zijn verkeeren onder het Israël Gods.

Het gaat over en weder.

In Christus ons vleesch in den hemel gezet, en in ons hart de Geest nederdalende, en zoowel in den Christus als in den Heihgen Geest God-zelf door ons aangebeden.

Hier is het mysterie.

De Zoon des menschen, onzer één, onze broeder, ons nabij, en in onze natuur ten hemel ingegaan, niet buiten God staande, maar zelf God zijnde, en daarom de innigste gemeenschap verwerkelijkend, die tusschen God en het kind des menschen denkbaar is.

En anderzijds, waar Christus voor allen is, de Heilige Geest indalend en woning makend in het hart van elk kind van God bijzonderlijk en afzonderlijk, en alzoo in het verborgene van onze eigen ziel een Salem stichtend, waar God zelf inwoont, en waar zijn Goddelijk leven ons inspireert, de bron van alle onze heiliger en hooger aandoeningen, gewaarwordingen en drijvingen.

En die beide op elkaar werkend en elkander aanvullend.

Geen gemeenschap met Christus zonder de inwoning van den Heiligen Geest, maar ook omgekeerd, geen inwoning van den Heiligen Geest zonder den grondslag van onze gemeenschap met God in den Christus.

Onze natuur in Christus in de hemelen, en de Hiilige Geest inwonend in ons hart op aarde.

Aldus is de brug des heiligen levens door God zelf gelegd, met het ééne uiteinde rustend in de hemelen, en met htt andere steunende in het middenpunt van ons eigen menschelijk hart.

Maar zelfs die beide steunpunten behoeven weer een vereeniging en vinden die in de gemeente der heiligen.

Een ieder voelt het voor zich zelven, hoe hij de gemeenschap met zijn God zich meer vanzelf en geleidelijk voelt toekomen, als hij in aanraking is met de heiligen op aarde, en hoe, omgekeerd, die gemeenschap aan klaarheid en helderheid verliest, als hij geen ander menschelijk contact heeft dan met de lieden der wereld.

De hooge genieting van het sacrament des Avondmaals komt hem uit het brandpunt van die gemeenschap toe. Dat Avondmaal betuigt hem de heerlijkheid van den Christus, maar in de gemeente, niet zonder haar. En daarom kon er geen hooger en heiliger instelling voor menschen gegeven worden, dan toen de Christus vóór zijn sterven het brood brak en den wijn uitgoot, en zijn heilig Avondmaal in het leven riep.

Hier is het middenpunt, hier is het centrum, hier is de saamvloeiing van alle lijnen, waarlangs de gemeenschap' tusschen onze ziel en onzen God tot stand komt.

Niets is daarom schuldiger, dan het zondig doen van hen, die deze gemeenschap van Gods heiligen in en buiten de kerk des Heeren doen verflauwen door getwist en zucht om gelijk te krijgen voor bijzondere inzichten.

Een nieuw gebod gaf ons onze Heiland ons, dat we elkander zouden liefhebben. Die nieuive liefde, die Hij ons aanbeval, is het teederste wat zich op aarde denken laat, wijl het in dien stroom der nieuwe liefde is, dat onze God tot ons wil naderen, en ons tot Zich wil opheffen.

En wie nu, van die nieuwe liefde niets verstaande, kerk en heilige liefdesgemeenschap misbruikt, om triomf voor eigen meening te zoeken, wat doet hij anders dan Salem afbreken, de hut onzes Gods te niet doen, en de gemeenschap met onzen God, zooveel aan hem staat, benevelen ?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„In Salem is zijn hut.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1904

De Heraut | 4 Pagina's