GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

„HIJ IS OPGESTAAN.”

Dit is de dag van roem en vreugd, Die alle kindren Gods verheugt, Zijn Naam zij thans geprezen! WIJ heffen blij het feestlied aan: De Heer is waarlijk opgestaan, Is van den dood verrezen. Hij heeft verwonnen, zie, Hij leeft. Die al den Zijnen 't leven geeft.

Wat menschenlied, wat englenstem Zal ooit naar waarde en waarheid Hem Den Doodsverwinnaar ^ngen? Wij kind'ren van één dag, van 't stof, Wij staamlen slechts des Heilands lof; En die Zijn troon omringen, Zij werpen voor dien troon zich neer. En prijzen heel der schepping Heer.

Het Paaschlam, eens voor ons geslacht. Is Hij, Hij heeft het al volbracht: Hij heeft zich zelf gegeven. De bange nacht des doods verdween. Een heerlijk morgenlicht verscheen Des daags van 't eeuwig leven. De Sterke ontnam het graf zijn buit En trad als overwinnaar uit.

De Heer is waarlijk opgestaan; Wij heffen 't oude loflied aan, Dat spreekt van vrede en leven. Te sterk bleek Hij des Satans macht, Den dood te sterk Zijn eeuw'ge kracht Waarvoor Zijn hat'ren beven. Maar Zijn verrijzenis bereidt Al die gelooven heerlijkheid.

Gij braakt de macht van dood en hel, Alzoo zijt Gij, Immanuel, Met kracht Gods Zoon bewezen. Al die U, Heer, zijn ingeplant, Die zullen, veilig in Uw hand. Voor dood noch graf meer vreezen. Schenk ons, o Heere, die gena, Dan juicht ons hart: Halleluja !

Een juist antwoord.

Een der Duitsche Keizers in de middeleeuwen onderscheidde zich van sommige zijner voorgangers o. a. daardoor, dat hij gemeenzaam met iedereen omging, en zelfs voor den geringste genaakbaar was.

De groote heeren en edelen van zijn hof echter, die met trots op de burgers en boeren nederzagen, vonden het allesbehalve goed, dat hun vorst zoo deed. Soms lieten zij hem dat ook wel merken. Ja eenmaal zei een hunner hem ronduit, dat hij als vorst toch te hoog en verheven was, om zich met arme boeren in te laten, en hun woorden aan te hooren. .

De Keizer evenwel ging zijn gang. Hij .trachtte den heeren aan 't verstand te brengen, dat zij dwaalden. Rangen en standen, zoo sprak de vorst, zijn zeker door God ingesteld en wij mogen die niet voorbijzien. Maar dat wil niet zeggen dat niet allen vriendelijk met elkaar kunnen omgaan. Ook zonder hoogmoed of zelfverheffing kan een heer een heer, en een burger een burger wezen.

De Keiler bezat groote landgoederen, velden en tuinen. Vroeger waren die alleen toegankelijk geweest voor de hofheeren. Maar de vorst liet bekend maken, dat voortaan allen die lust hadden op bepaalde tijden in de tuinen mochten komen, mits zij zich behoorlijk gedroegen.

Dit mishaagde den heeren natuurlijk nog veel meer. Zij en hun vrouwen en kinderen waren gewoon geweest in de tuinen te wandelen, doch nu er zoo iedereen kon komen, besloten zij op die tijden weg te blijven, denkende dat de vorst zijn besluit dan wel weer zou intrekken. Doch toen dat niet gebeurde, verstoutten zich enkele van hen tot den Keizer te gaan en zich te beklagen.

„Maar” zei de vorst toen, „ik heb toch den hof voor u niet gesloten." „Neen" was het antwoord, „maar tot nu toe waren we gewoon daar enkel onze gelijken aan te treffen. Nu zouden we telkens in het gezelschap wezen van menschen, die ver beneden ons staan.

De Keizer dacht een oogenblik na en sprak toen: „Gij hebt daarin gelijk, heeren. Ik kan het ook wel weer veranderen, en u alleen toe gang geven. Maar dan moet ik zelf gaan verhuizen."

De heeren keken verbaasd en vioegen wat hun vorst bedoelde.

„Wel", sprak de Keizer, „ik moet dan in den grafkelder gaan wonen, waar mijn voorvaderen rusten. Want als ik niet anders zien wil dan mijns gelijken, dus ook keizers, dan weet ik geen beter plaats dan daar beneden. Boven den grond kan ik ze in mijn omgeving niet vinden."

De heeren zwegen stil en gingen beschaamd heen.

Ze vroegen niet weer, dat het besluit zou ingetrokken worden en getroosten zich de tuinen ook met hun minderen te deelen.

CORRESPONDENTIE.

B. te M. Door Pathros is waarschijnlijk te verstaan Opper Egypte, d. i. het zuidelijk deel des lands. De Joden trokken, tegen des Heeren wil, na de verwoesting van Jeruzalem in 588 v. Chr. naar dit land. (Zie daarover Jeremia 44)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1904

De Heraut | 4 Pagina's