GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Alleenlijk wees sterk en heb goeden moed.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Alleenlijk wees sterk en heb goeden moed.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wees sterk en heb goeden moed; want gij zult dit volk dat land erfelijk doen bezitten, dat Ik hunnen vaderen heb gezworen, hun te geven. Alleenlijk wees sterk en heb zeer goeden moed. Jozua I : 6 en 7.

In de taal teekent zich het leven af.

In gezonder tijden sprak men van 's menschen wil; nu daarentegen went men zich aan, te spreken van een „mooi willen". Dat aapt dan de een van den ander na, en wie dan nog van onzen wil spreekt is ouderwetsch, en alleen wie de zedelijke kracht van den wil omzet en omgiet in een aesthetisch opmerken van óns doen in het willen, is man van zijn tijd. En dan duurt het niet lang, of die nieuw gemaakte

taal krijgt zóó de overhand, dat zelfs hij, wien ze tegen de borst stuit, meê moet. Vooral zoo men niet te vast in zijn schoenen staat, en aan taal-en stijl ijdelheid nog niet ganschelijk gespeend is.

Soortgelijk verschijnsel ontwaart ge ook in het spreken van „durf". Men voegt iemand toe, dat hij te bang is; dat hij meer durf moest hebben; dat men zonder dur/ niet door de wereld komt. En zooveel meer. En nu is dat dur/ ook een uitstekend woord, als iemand voor een wat breede sloot staat, en er over moet, maar bang is om een nat pak te halen; of als iemand aarzelt om in het zaal te springen, als het paard, dat de stalknecht voorbrengt, steigert; maar het is taalbederf, en in ver band hiermee zedenbederf, als men dat woord „dur/" toepast op wat heroïsme, ge loofsmoed en kracht van karakter moet zijn. En toch, dat is het misbruik thans van dat woord gemaakt, en ook daarin schrijft de één den ander na, en ook dat „dvrf dringt zoo van allen kant in onze (aal in, dat de beste het aan zijn pen ontsnappen laat.

In zulk een taalverscbijnsel nu teekent zich iets van het leven af.

Het toont dat men het leven opvat als een soort sport, als een waaghalzerij, waarbij hij er het snelst en het best komt, die nergens om geeft, die van het leven een spel maakt, en er schik in heeft aan de omstanders te toonen, dat hij meer durft en aandurft dan zij.

Niets ontzien, en voor niets uit den weg gaan, door niets zich laten terughouden, zooals het bij het springen met een wild paard over hindernissen in de rijschool gaat; het ruwe, het bijna brutale, het roekelooze vindt de algemeene bewondering. En het is juist die toejuiching en bewondering, die prikkelt om nog meer te durven. Men heet dan „kranig" en is een „kerel”.

En denk nu niet, dat dit lou'er zelfmislei ding is. In zulk een „durf" schuilt metterdaad soms kracht. Alleen, het is geen kracht van hoog zedelijk allooi.

Zoo heel anders dan God de Heere het aan zijn knechten te verstaan gaf.

Neem b. v., toen Mozes op Pisga gestorven was, het woord dat van den Heere tot Jozua uitging.

Daar heet het tot driemalen toe in éénzelfde toespraak, niet dat Jozua durf moest hebben, en het er maar op wagen moest, maar heel anders, en diep uit den geloofsgrond opgevat: „Zijt sterk en heb goeden moed!". Daarop in VS. 7: „Alleenlijk wees sterk en heb zeer goeden moed." En dan nogmaals in vs. 9 : „Heb ik u niet bevolen: wees sterk en heb goeden moed, en verschrik niet, en ontzet u niet, want de Heere uw God is met u.”

Dat is andere taal, heilig van toon, bezielend in uitdrukking. Taal vol kracht en wijding, waarbij ook het „durf" van onzen tijd zoo waaghalzerig kinderachtig afsteekt.

Moed, recht verstaan, is geloofsbezieling; moedeloosheid en gebrek aan moedis gelooüoosheid.

Ge merkt dit, slag op slag, aan wat men tegeavrooïdigpessimisme noemt. Allerlei stelt te leur. Wat men ook beproeft, het lukt niet. Daarom geeft men het op; en komt dan in dat opgeven tot de slotsom, dat er toch niets tegen te doen is; dat de wereld nu eenmaal zoo ellendig is; dat het leven onder menschen zoo is en wel zoo blijven zal; en dat men in die ellendigheid nu best doet te berusten, en den wijze speelt, als men dit niet bemantelt, maar aldus inziet, uitspreekt en erkent.

Men spot dan met die onnoozelen, die nog altoos hun best doen om den toestand beter te maken, en als er weer een is, die het aflegt en er bij neer valt, lacht men van leedvermaak.

Zoo breekt men alle veerkracht, bluscht allen moed, dooft alle bezieling, en drijft willoos en doelloos op de lood sombere wateren meê af.

Dat pessimisme ondermijnt thans in breeden kring alle hoogere levensopvatting; het giet bluschwater op elk vonkje van geestdrift dat nog poogt op te gloren; het kweekt naargeestigheid en zwartgalligheid, en draagt schuld aan stellig tachtig van de honderd zelfmoorden.

En dit pessimisme, hoe pijnlijk ons de erkentenis zij, is allengs zelfs in meer dan één Christelijken kring binnengeslopen, en heeft veroorzaakt dat men ook daar bij de pakken blijft neerzitten, van elk aangrijpen van zich zelf afziet, en in nietsdoen, omdat men toch niets kan, heil zoekt.

Het is de verkeerd begrepen belijdenis van onze zonde en ellende, die dit Christelijk getint pessimisme telkens opnieuw voedt.

Ook Jozua neigde daar wel toe. Anders zou de Heere hem niet zoo forsch, en zoo tot driemalen, van die neiging tot moedeloos opzien hebben afgemaand.

Maar het feit blijft dan toch, dat de Heere die neiging ernstig bestraft heeft, en tot Jozua niet gezegd heeft: „Wees zwak, krimp in uw onmacht terug, en doe niets", maar omgekeerd: Alleenlijk zijt sterk, heb zeer goeden moed, en doe veel, doe alles wat ik u gebiede en waartoe ik u roep.

Maar is dit dan niet tegenstrijdig?

Er staat toch: „Mijne kracht wordt in zwakheid volbracht". Er staat toch: „Zonder mij kunt gij niets doen". We leerden toch, dat we „onbekwaam zijn tot eenig goed". „Wat is de mensch, roept de profeet uit, wiens adem in zijn neusgaten is ? ”

Hoe kunt ge dan tegelijk zwak, en toch sterk zijn ? Tot alle goed onbekwaam, en toch met hoogen moed de hand aan het werk slaan ?

En toch, juist in die tegenstelling ligt het mysterie, dat hier antwoord geeft.

Het jonge kind denkt, als in de huiskamer het gas ontstoken wordt, niet anders of het gas zit in die kroon, en 'het heeft er geen flauw begrip van, dat het gas, op mijlen afstands, aan de gasfabriek te zoeken is, en vandaar door de pijpen in de kroon toestroomt, en alzoo de pitten aan die kroon branden doet.

En zoo is het ook hier.

De man buiten God en Christus beeldt zich in, dat hij het alles in zich zelf bezit. Maar wie gelooft weet beter. Hij weet dat de kracht en de sterkte Godes zijn; dat de bron van kracht en de fontein van moed en leven in zijn God hoog in de hemelen is; en dat als Christus door zijn Heiligen Geest die hemelsche kracht hem niet doet toestroomen, in hem zelven niets is dan leegheid en verlegenheid, krachte loosheid en onmacht. Maar dan ook, dat als die kracht uit God, door Christus, in den Heiligen Geest hem toestroomt, hij bergen verzetten kan, en onweerstaanbaar is voor wie zich tegen hém verzet.

Maar nu is dit het verschil, dat degaskroon er niets van merkt, als het gas toestroomt, maar dat een kind van God het met klaar bewustzijn doorleeft, als kracht uit den Hooge hem toekomt van «ijn God, en dat het zonde in ons is, als wij dan de gaskraan van onze ziel afsluiten in plaats van opendraaien, d. w. z. ons geloof stil zetten, in plaats van het geloof te laten werken.

En dat is het wat God van Jozua afweert, en waarom Hij dezen geloofsheld zoo hoog ernstig en tot driemalen toe beveelt: Jozua, ge zult niet zwak, maar sterk zijn, en niet moedeloos terugschrikken, maar zeer goeden moed hebben.

Ja, feitelijk is dit het eenig? waarop het ook voor u aankomt: „Alleenlijk zijt *sterk en heb zeer goeden moed."

Wat dit dan met het geloof te maken heeft ?

Dit.

Jozua had voor zich de groote overmacht van de Heidensche volken die Kanaan bezet hiel den, en had achter zich de macht van zijn God.

Schrok hij nu terug en beefde hij, dan bleek hieruit, dat hij die Heidensche macht hield voor sterker dan de macht van zijn God, en daarom terugdeinsde.

En wat God wilde was juist omgekeerd, dat Jozua zou inzien, voelen en er tot diep in zijn ziel van doordrongen zijn, dat die Heidensche macht, hoe groot op zich zelve ook, in het niet wegzonk, vergeleken bij de macht van zijn God.

Als hij beefde, zwak stond, en moed miste, geloofde hij in de groote macht van die Heidenen, en verzaakte zijn God.

En omgekeerd, als hij sterk stond, moed had en doorzette, bleek dat Jozua gelooide in de macht van zijn God, en de macht van de Heide nen niet achtte.

Rechtstreeks alzoo de tegenstelling tusschen ongeloof als hij zwak stond, en geloof als hij sterk was en moedig.

En zoo is die strijd de eeuwen doorgegaan, en zoo staat het met dien strijd rog.

Wie ook maar één oogenblik twijfelt of de zaak van zijn God in het eind wel zal triomfeeren, die moet wel zwak en moedeloos staan, omdat hij niet in de Almachtigheid van zijn God gelooft.

Maar dan ook omgekeerd, wie weet, gelooft en belijdt, dat Gods zaak zekerlijk zal en moet triomfeeren, die staat sterk, is moedig als een leeuw, en diens optreden is verwonderlijk door Christus die hem kracht geeft.

Doch let nu hierop.

Deze waarheid kunt ge zeer wel aanvaarden op een enkel gegeven oogenblik, in één bepaalde moeilijkheid, en toch doorgaande weer inzinken en moedeloos staan.

En dat juist wil de Heere niet.

Deze wonderlijke geloofsmoed moet een hebbelijkheid des geloofs in u worden.

Het moet zoo de doorgaande stand van uw ziel zijn. Ge moogt niet gedurig op de macht van den tegenstand en dan een enkel maal op de macht van uw God zien. Neen, ge moogt u door den tegenstand niet verschrikken laten, maar moet voortdurend uw blik gevestigd hebben op de Almachtigheid van uw God.

Dan went het hart er aan. Het wordt sterk. Het trilt en beeft niet zoo telkens. En komt dan de worsteling, dan komt ook de bezieling en de moed u vanzelf toe, omdat ge op uw God steunt en onvoorwaardelijk op uw God vertrouwt.

Zoo is het in den strijd van het leven. Zoo zal het ook eens in den strijd tegen den Dood zijn.

Dood waar is uw prikkel, graf waar is uw overwinning. Ea beide overwint ge door Christus die u kracht geeft!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 juni 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„Alleenlijk wees sterk en heb goeden moed.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 juni 1904

De Heraut | 4 Pagina's