GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Hem aanhangende.“

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hem aanhangende.“

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Liefhebbende den Heere u wen God, zijner stemme gehoorzaam zijnde, en Hem aanhangende; want Hij is uw leven en delengte uwer dagen. Deut. XXX : 20.

In niets kankert de zonde zoo snel voort als in de Religie,

De „Godsdienst", d. i. de dienst van GoiDrieëenig, is het hoogste, het beste wat ons menscheiijk hart verrijkt, maar het beste staat altoos het eerst aan bederf bloot.

De Almachtige schiep en onderhoudt op deze wereld, buiten Europa en Amerika, een duizend millioen personen, die aldoor sterven en vervangen worden, maar die in dit komen en gaan vervreemd zijn en blijven van het heilgeheim. De zending deed iets, maar wat is ze opgewogen tegen die duizend millioen van Azië en Afrika, wat tegenover de vereende macht van Islam en Heidendom ?

Wel zijn die miUioenen en millioenen vooral in Azië van nature zeer ontvankelijk zelfs voor godsdienstige indrukken, veel dieper met name dan de meeste natiën van Europa, maar ze verkiezen hun eigen weg en zijn afgestorven aan alle waarachtige kennis van den weg des Heeren; en eiken morgen en eiken avond die God van zijnen Troon in Azië en Afrika op al die millioenen neerziet, ontbreekt altoos de echo, de weerklank op den lofzang der hemelsche legerscharen. Men knielt er voor allerlei, alleen maar voor den Drieëenigen God niet.

En nu is het zeer zeker, vergeleken bij die donkerheid van den nacht die op Azië en Afrika rust, in Europa en Amerika licht. Ter nauwernood zult ge in deze werelddeelen één enkel dorp vinden, waar niet het Sacrament van den Doop wordt toegediend, waar niet groot of klein een kerk voor den naam van Christus staat, en waar niet een enkele innig-vrome ziel wordt gevonden, die zeer nabij haar God leeft.

Maar is het daarom een geheim, dat in de drukbevolkte steden, en zelfs in de grootere vlekken, de overgroote meerderheid der bevolking of aan den dienst des Heeren geheel afstierf, of er ja uitwendig nog bij blijft, maar zonder er een zweem van geestelijke waardij aan te hechten.

En wel heeft men, toen die ontzuivering en verdorring van de Religie te bedenkelijke evenredigheden aannam, een reusachtige poging gewaagd, om den dienst des Heeren te zuiveren, te hervormen, te reformeeren, en in den eersten aanloop werkte dit wonderbaar, maar bezie nu het Geneve van Calvijn, of het Saksen van Luther, of het 'sGravenhage van den Zwijger,

en zeg eerlijk weg, of ge niet voor nieuwe teleurstelling staat, en of de helft der bevolking van die steden niet weer van alle inniger religie is vervreemd.

Het is zoo, er kwam door het Reveil, er kwam door de uitspatting van het ongeloof, een Christelijke weeropleving, die gelukkiglijk voortschrijdt; maar wat hindert u niet telkens ook in die teruggekomen kringen de afgemetenheid, de vormelijkheid en het gemis aan het heilige vuur.

En als ge dan eindelijk u terugtrekt in den engsten kring van de gezinnen, die nog nauw aan den dienst des Heeren vasthouden, en ge spiedt en speurt geestelijk, hoe hoog er de warmtegraad van het geestelijk leven klom en stand hield, hoe stuit ge ook dan niet gedurig op teleurstelling, die u keer op keer vragen doet, of dat dan alles is wat men voor zijn trouwen God en Vader voelt en overheeft.

Ja, als ge ten slotte uw eigen gezin aanziet, en nog nader u bepaalt tot uw eigen hart, én ge vraagt u af wat in uw huis en hart het teedere leven voor en met uw God is, en wat het voor dien trouwen Vader zijn moest, wie voelt dan niet telkens de wanhoopsuiting opkomen, die de vraag naar de lippen dringt, of volstandige, innig-diepe, steeds in genade was sende Godsvrucht ons onmogelijk is geworden?

En die vraag kan ten deele niet anders dan in bevestigenden zin beantwoord worden.

De zonde werkt zóó ontzenuwend en verzwakkend, dat ze zelfs in de vroomste kringen de echte, , innige religie tot een peil doet dalen, dat laag is en blijft, en dat alleen in oogenblikken van buitengewone spanning eenige graden naar boven gaat.

En de droeve uitkomst is, dat God wel eiken morgen en eiken avond op deze wereld neerziet, en voor zijn veertienhonderd millioen menschenkinderen zorgen blijft, maar dat slechts hier en daar uit een innig vroom gemoed de psalm der aanbidding en der zuivere liefde voor Hem opklimt.

En toch blijft in eeuwige liefde onze God ons, eeuw in eeuw uit, door zijn Woord lokken, roepen en trekken tot die volle, innig-ware en volstandige religie, die haar kernachtige uitdruk king vindt in het hoog gebod, dat ge den Heere uwen God zult aanhangen.

Het wordt ook wel zóó uitgedrukt, dat ge aan uw God zult kleven; maar beider zin is één. Het is het beeld van het kind aan 's moeders borst, dat in letterlijke opvatting aan moeder kleeft en hangt, in de levenswarmte van moeder zich koestert, uit de bron van moeders borst zich drenkt en voedt, en schreit als het zich van moeder voelt afgescheiden.

En dit hoog gebod, dat ge aan uw God zult hangen en kleven, protesteert in naam van God Daeëenig tegen alle uitwendige religie en tegen alle streven, om de religie iri vormdienst te doen ondergaan.

Het sluit het denken aan God niet uit, maar zegt u dat verstandelijk met uw God bezigzijn nog geen religie is. Het sluit in, dat ge uw God zult belijden, maar ontzegt u het recht om in dat belijden van uw God de religie te doen opgaan. Het stelt den eisch van een heilig Itven en van een overvloedig zijn in goede werken, maar ontneemt u den waan, alsof ooit de waarachtige godsvrucht hiermee volstaan kon. Het wil zeer stellig dat ge OQV.(\S. uitwendige vormen van den dienst uws Gods zult in eere houden, maar verzet er zich tegen, dat ge ooit die vormen met het wezen zelf der religie verwarren zoudt. Het is zonder een ijveren voor uw God ondenkbaar, maar het blijft u aanzeggen, dat, of ge al uw leven voor uw God gaaft, ge toch, zoo ge de liefde niet hadt, een luidende schel, een klinkend metaal zoudt blijven.

Het duldt niet, en staat u niet toe, dat ge ooit in echte religie zoudt roemen, zoolang ge niet tot een persoonlijk verkeer, zoolang ge niet tot verborgen omgang en tot zielsgemeenschap met uw God zijt gekomen.

En zelfs al moogt ge danken voor de genade, dat soms in uw hartaangrijpend gebed die persoonlijke gemeenschap met uw God in Christus uw hemelsche zielespijs mocht zijn, dan nog blijft het u toeroepen, dat dit nu en dan opzoeken en zoeken en bezoeken van uw God nog altoos daarom niet de ware, daarom niet de volle religie is, omdat echte religie wil, dat ge zonder onderlaten aan uw God kleven, en onafgebroken uw God aanhangen zult, d. w. z. als hangen zult aan uw God.

En zulk hangen aan uw God, het sluit immers ip zich, dat ge van oogenblik tot oogenblik uw God bij u in uw hart zult voelen. Hem verwachtende zult zijn, en met al de krachten uwer ziel u aan Hem zult vastklemmen.

En nu is het alzoo, dat zelfs de allerheiligste in dit leven u zal belijden, dat zulk een staat en stand der ziele in dit leven onmogelijk is. Ons hart is er niet naar, en het leven om ons heen is er niet naar. Op verre na niet. En dit openlijk en rond weg te erkennen is eisch van oprechtheid, mits die erkenning gepaard ga met zeltbeschuldiging en zelf beschaming.

Wel is ook dit hoogste beproefd, en zijn er in alle eeuwen geweest, die, om alzoo aan hun God te hangen, zich van het leven afzonderden, en zich in kluis of cel terugtrokken; maar ook al konden ze uit die cel of uit die kluis de wereld bannen, hun hart namen ze met zich, en dat hart zelf stond gedurig aan inniger zieisgemeenschap met hun God in den weg.

In het paradijs kon dit zoo, en in de vergadering der volmaakte rechtvaardigen daarboven is het weer zoo geworden.

Maar hier op aarde is het onbereikbaar. Ons buiten het leven stellen mogen we niet. Veeleer hebben we daarin een roeping, een dienst voor onzen God te vervullen. En ons afscheiden van ons hart kunnen, we evenmin. Dat hart gaat altoos meê.

Nu kent God ons, wetende wat maaksel we zijn, gedachtig zijnde dat we stof zijn; en onze schuld, dat we het onbereikbare niet bereiken, dekt Hij toe in genadig vergeven.

Alleen maar ge zult hiermede geen vrede hebben. Ge zult er niet in berusten. Ge zult het gebrekkige van uw religie u steeds helder voor oogen stellen. Ge zult u zelven aanklagen, en juist die zelfaanklacht zal u ten prikkel worden, om van dag tot dag, en van week tot week naar inniger zielsgemeenschap met uw God te grijpen.

En hierin nu toont zich het onderscheid tusschen alle oppervlakkige en alle inniger religie.

De oppervlakkige aanbidder begrijpt, dat hij tot zulk een onafgebroken hangen en kleven aan zijn God nooit komt, en leeft daarom kalm en rustig voort zonder den verborgen omgang met zijn God te vinden.

Alle diepere en inniger Godsvrucht daarentegen lijdt er onder, dat die zielsgemeenschap met den trouwen, lieven Vader zoo telkens wordt afgebroken. Ze schrikt er van, als ze ontwaart dai ze haar God weer kwijt is. Ze bestraft zich zelve en grijpt zich zelve aan, om telkens die afgebroken gemeenschap weer aan te knoopeu. En het einde is, dat de oogenblikken, die ze met en nabij God leeft, toenemen, en dat omgekeerd de oogenblikken van de breuke met God minderen.

Den Heere aanhangen, d. i. het met heel zijn hart, zijn ziel en zijn bewustzijn hangen aan zijn God, is dan eerst een weelde die een enkel maal in heel een maand genoten wordt. Van lieverlede wordt het de zieisgemeenschap waarzonder geen week verloopt. Zoo wordt het allengs een zielsverhefflng die bijna eiken dag terugkeert. En aldus voortgaande keert dat heugelijk zich in zijn God verblijden op eenzelfden dag herhaaldelijk terug, zoodat zelfs in den nacht bij het wakkerworden kennelijk de nabijheid des Heeren gevoeld wordt.

En al blijft ook zoo nog het hoogste, het volle, het volstandige onbereikbaar, het hangen, het kleven, het ons vastklemmen aan ouzen God begint dan toch steeds breeder plaats in ons leven in te nemen.

En niet het „eenzaam maar met God gemeenzaam", doch veel meer het met God ge meenzaam, te midden van het volle leven, wordt de buit der ziel.

„Mij aangaande, het is mij goed nabij mijn God te zijn" is dan niet meer een nazingen van wat Asaf zong, maar een als Asaf zingen uit de zalige bevinding van het eigen hart.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„Hem aanhangende.“

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1904

De Heraut | 4 Pagina's