GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Om deze onbedachtzaamheid.“

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Om deze onbedachtzaamheid.“

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen ontstak de toorn des Heeren tegen Uza, en God sloeg hem aldaar, om deze onbedachtzaamheid; en hij stierf aldaar bij de arke Gods. 2 Sam. 6 : 7.

Te zeggen, dat men iemands „zondenregister-' eens zal opmaken, verraadt een uiterst opper' vlakkige en uitwendige opvatting van een heilig leven. Wie spreekt van iemands „doopceel lichten", gaat iets dieper, want de doopceel sluit onze afkomst in. Maar toch, al zulk soort van uitdrukkingen zijn gespeend aan hoogeren levensernst en raken niet aan de heiligheid, die naar Gods wil ons leven beheerschen moet. Ten leste smoren ze elk schuldbesef in ons hart.

Wat de meesten, verreweg de meesten, onder onze 2ö«(fe» verstaan, wordt bijna uitsluitend gezocht in enkele willens en wetens begane overtredingen, verkeerdheden en misdaden. Als men pertinent loog, oneerlijk won, stal, zich bedronk, iemand verwondde of in geslachtskwaad verviel, ja, dan voelt men het, hoort het verwijt in zijn consciëntie, en roept, zoo men nog niet geheel verhard is, zijn God om vergiffenis aan. Maar vermits zulk soort zonden bij de meesten gelukkig nog uitzondering zijn, en meer dan één vaak dagen en weken doorleeft, waarin zoo iets ganschelijk niet voorkwam, heeft men al dien tijd dan ook geen weet van zonde, en mist,

ook al houdt men zich niet voor heilig, toch eiken prikkel, om zich als een arm zondaar voor God op de knieën te werpen. Vandaar dat men aan de verzoening door het bloed van het heilig Godslam zoo weinig behoefte gevoelt, het Kruis van Golgotha niet begrijpt, en voortleeft in de zelfinbeelding van toch eigenlijk een onberispelijk, braaf burger, zoo al niet in het Koninkrijk der hemelen, dan toch in het koninkrijk van ons aardsche vaderland te zijn.

Hoog noodig is het daarom, dat de prediking in Christus' kerk, aan de Schrift getrouw, dit valsche, zieldoodend en geloofverstrikkend zondebegrip uitroeie, en er de diepere, Schriftuurlijke opvatting voor in de plaats stelle. En zeker, dat kan men nu beproeven, door op Adam en het paradijs, en de erfzonde terug te gaan, en leerstellig is dat ook uitnemend, maar de Schrift volgt toch gemeenlijk een anderen weg.

Ze ontsluiert ons namelijk achter het kwaad, waarvan we weet hebben, een tweede, veel uitgebreider gebied van onze zonden, waarover we geen rechtstreeksche wroeging kennen. Zoo bidt de vrome in Psalm 19: „Heere, reinig mij van de verborgen afdwalingen!" Zoo schrijft de apostel Johannes: „Indien reeds ons hart ons veroordeelt, God is meerder dan ons hart, en weet alk dingen". Zoo hooren we, dat reeds wie zijn broeder haat, een moordenaar is. En zegt Jezus, dat „wie eene vrouw aanziet, om haar te begeeren, aireede overspel in zijn hart heeft gedaan." Ja, geheel hiermede in overeenstemming, was er reeds door Mozes een offerande ingesteld voor wie zonder het te weten zich „door afdwaling" schuldig voor God had gemaakt.

Ieder voelt, hoe oneindig veel dieper dit gaat.

De zaak ligt namelijk zoo, dat men drie vragen kan stellen. De eerste: Wat vind ik zelf in mij verkeerd? De tweede: Wat vinden menschen, die hooger staan dan ik, en mij intiem kennen, verkeerds in mij ? En de derde : „ Wat keurt God in mij af? ”

Op de eerste vraag geven we dan een, o, zoo beknopt antwoord. We vinden onszelven meest o, zoo goed, hoogstens met enkele vlekjens. Op de tweede vraag is het antwoord reeds veel breeder, maar meestal hooren we dit niet, of willen er, als het ons ter oore komt, niet aan. Maar toch, het volle, alom vattende antwoord komt eerst op de derde vraag: Wat keurt God in mij afi en wiens oor voor dat antwoord openging, die belijdt volmondig, dat zelfs zijn beste werken door de zonde van zijn hart vergiftigd zijn.

Dit is dan ook het diepgaand onderscheid tusschen moraal en religie. Wie vroom voor God leeft, vraagt ten slotte altoos, hoe God hem beoordeelt, en wie zich dat afvraagt, zinkt zóo diep in eigen besef weg, dat hij vanzelf het Kruis omklemt, en weet alleen bij genade te leven.

Maar juist hierdoor valt dan ook een heel ander licht op de dusgenaamde zonde der onbedachtzaamheid.

De aardsche rechter veroordeelt zulk een zonde in den regel niet, of rekent ze althans aan als zeer verzachtende omstandigheid. In het onderling verkeer voegen we elkander wel toe: „Ge hadt er om moeten denken." Maar de diepe opvatting, dat de onbedachtzaamheid een wezenlijke zonde is, die God eens zelfs met den dood gestraft heeft, vindt ge buiten de Schrift niet. En wat nóg bedenkelijker is, onze eigenliefde is zoozeer geneigd, alle zonde der onbedachtzaamheid te verontschuldigen, dat we soms er wel spijt, ja, bitterespijt van hebben, als wedoor onbedachtzaamheid anderen leed berokkenden, maar dat het toch ook dan zelfs niet in ons opkomt, er zonde voor God in te zien.

En toch is de onbedachtzaamheid dat wel degelijk; althans zoo dikwijls er onbedachtzaamheid in eigenlijken zin bij in het spel is; en of dit het geval is, kunnen we het best aan anderen afmeten.

Als een ander, van gelijke gave van inzicht en doorzicht als wij, maar een die wakker en oplettend was, dezelfde onbedachtzaamheid«/«/ zou begaan hebben, staan wij, zoo wij in onze onnadenkendheid wel in zulk een onbedachtzaamheid vervielen, schuldig, en begingen zonde voor God.

Niet alle personen staan hierin gelijk. De ééne ontving van God veel rijker gave van vooruitzien der gevolgen, en God die rechtvaardig is, zal een iegelijk oordeelen naar de gave die hem verleend is. Maar van de ons verleende gaven zullen we dan ook Gode rekenschap geven, en voor wat we, zoo we die gaven volledig gebruikt hadden, hadden kunnen voorzien, maar door onze onbedachtzaamheid verwaarloosden, staan we voor den heiligen God' in onze zonde.

De gevolgen van zulk een onbedachtzaamheid kunnen klein, maar kunnen ook ontzettend zijn. Een legeraanvoerder kan er een fout door begaan, die aan duizenden personen het leven kost en de toekomst van zijn land in de waagschaal stelt. Maar, groot of klein, de gevolgen komen wel terdege bij God voor uw rekening, zoo dikwijls ge door opmerkzaam, wakker, helder en oplettend te zijn, het kwaad hadt kunnen voorkomen.

Het groote gevaar schuilt hier in onze aangewende hebbelijkheid.

Ge kent zelf in het leven zeer goed het onderscheid tusschen tweeërlei personen : de één altoos wat men noemt bij de pinken, wakker, bezield, scherp vooruitziend, en bijna nooit door de uitkomst verrast; de ander daarentegen meestal sufferig en soezend, handelend zonder na te denken en de onbedachtzaamheid in eigen persoon.

Die onnadenkendheid, die onbedachtzaamheid is bij zulk een tot hebbelijkheid geworden. Hij is door opvoeding, door slap zich aan te stellen, door zich niet in te spannen, zoo droomerig en zoo ontitliolpQn-geworden; en nu is het voorzeker voor zulk een onmogelijk, om plotseling en opeens zijn natuur te verzetten en zich tegen elke onbedachtzaamheid te wapenen. Dat kan in zulk een toestand niemand. Maar wat hij wel kan, is: hij kan.inzien, dat hij in zulk een toestand niet mag berusten; en om uit dien toestand uit te komen is het eerste, dat hij er het zondige van erkenne.

Een ieder is verplicht en van Godswege gehouden de gaven en krachten van zijn geest te oefenen, ze door oefening op volle kracht te brengen, en ze in elk gegeven geval juist en ten volle aan te wenden. En wie dat doet, handelt nooit in zondigen zin onbedachtzaam.

Wie daarentegen het werktuig van zijn geest laat roesten, en als het stroef wordt er geen olie in druppelt, is er zelf schuld aan, zoo het op het gegeven oogenblik niet werkt.. Wie des avonds vergat zijn uurwerk op te winden, heeft het zichzelf te wijten, als het hem des morgens den tijd niet meer aanwijst.

We kregen onze oogen om te zien en onze ooren om te hooren; en zoo ook ontvingen we geestelijke organen, om scherp in te leven in onze omgeving, met de omstandigheden te rekenen en de gevolgen te voorzien.

Wie bij het naar bed gaan de kraan van het gaslicht overdraait, en 's nachts benauwd wakker wordt, omdat heel het vertrek met gas gevuld is, en zelf er nog het leven afbrengt, maar zijn kindeke reeds dood in de wieg vindt, heeft door onbedachtzaamheid schriklijk gezondigd. Maar ook wie onbedachtzaam een verkeerd persoon in zijn huislijk verkeer toelaat, en daardoor oorzaak wordt dat zijn volwassen zoon of dochter in de ziel wordt vergiftigd, heeft een zielemoord voor God begaan.

Er zijn tijden en oogenblikken, dat bijna een eider wakker, vindingrijk en dapper wordt. Zie het maar bij brand die uitbreekt, bij pest die rondwaart, bij oorlog die woedt. Dan staat men verbaasd over de klaarheid van veler inzicht en over de flinkheid waarmee ze optreden. In de dagen van de reuzen worsteling onzer vaderen zijn daardoor ook op onze erve wonderen verricht.

Hieruit nu blijkt overtuigend, hoe ook die half suffende en droomerige personen die zichzelf in hun slappe onbedachtzaamheid behaagden, als het moet, wel terdege kunnen opstaan uit hun slaperigheid, en dat ze vanzelf wakker worden en hun oogen gebruiken, zoodra maar een hooger belang ze aandrijft, hen prikkelt en hen zichzelven doet overtreffen.

Welnu, dat hooger belang biedt de Schrift u daarin, dat ze u in die onbedachtzaamheid zonde voor God doet zien; dat ze u aanzegt hoe dit laten roesten van uw geestelijk werktuig u schuldig voor God stelt; en hoe al uw slappe hebbelijkheid een bederf van uw persoon, een verzwakking van uw karakter, een demping van uw levensemst, een knakken van uw geloof en een niet-gebruiken van de door God u verleende gaven is, die de heilige God u als zonde toerekent.

Nu zet ge hierin uw persoon niet plotseling om. Slappe hebbelijkheid is langzaam opge komen, en gaat alleen door gestadige, volhardende, aanhoudende bestrijding er weer uit.

Maar het begin moet dan toch zijn, dat ge ophoudt uw geestelooze onbedachtzaamheid te verontschuldigen, en dat ge ernst gaat maken met de onderwijzing van God in zijn Woord, die u aanzegt, dat elke onbedachtzaamheid u tot zonde moet worden; een zonde die u voor God wel ter dege schuldig stelt; die ge Hem hebt te belijden ; en waarvoor ge Hem om vergiffenis hebt aan te roepen.

Dat is het punt van ommekeer.

Niet langer uw onbedachtzaamheid goedpraten, maar er u zelven over aanklagen. Er geen oogenblik langer vrede mêe hebben, maar ze als een omwinding die uw handen bond en uw voeten belemmerde, van u afwerpen.

En dan op uzelven toezien, en van Sabbath op Sabbath nagaan, wat ge gevorderd zijt. In huis uw vader of moeder, uw man of vrouw tot bondgenoot maken in dezen strijd, om u te waarschuwen, om u aan uzelven te ontdekken, en u aan te moedigen zoo ge vooruitkwaamt, of u te bestraffen zoo ge weer inzonkt.

Er zijn onbedachtzamen die in hun onbedachtzaamheid gestorven zijn. Maar er zijn er ook, die met Gods hulpe deze zonde ten slotte glorierijk overwonnen.

Moge die heilige zelfoverwinning ook uw deel zijn!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 september 1904

De Heraut | 6 Pagina's

„Om deze onbedachtzaamheid.“

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 september 1904

De Heraut | 6 Pagina's