GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Maar Ik zeg u”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Maar Ik zeg u”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar ik zeg u, dat zoo wie eene vrouw aanziet, om haar te begeeren, die heeft aireede overspel in zijn hart met haar gedaan. Matth. 5 : 28.

Waar ons hart, waar ons menschenleven, schier vóór alles behoefte aan heeft, is vastheid.

De glibberigheid van het pad waarop we gaan, breekt al onze kracht. Op het waggelend dek van een schip op zee, kan alleen de geoefende zeerob vooruitkomen. Als aardbeving den bodem onder onze voeten, ja den grond onder onze woning, trillen doet, grijpt angst en onrust aller hart aan. En zoo ook rust daarom onder Israël het hart des volks in Jehovah, omdat ze in Hem hadden gevonden hun Rotssteen, die nooit wankelt.

Altoos weer de gelijkenis van de twee huizen, het ééne op een kruienden zandbodem, het andere op den rotsgrond gebouwd; en alsdan de storn) opsteekt en de opgestuwde stroom

tegen die twee huizen aanbeukt, dan wordt het huis op den zandbodem uit zijn voegen gelicht, valt, en zijn val is groot; maar wat blijtt staan, omdat het den stortvloed trotseeren kon, dat is het huis op den rotsgrond opgetrokken.

Het huis op den rotsgrond tart de elementen, omdat de vastheid van den rotsbodem in weerstandsvermogen het van de aanvalskiacht van den storm wint.

Nu heeft dit alles, hoe schoon ook het beeld in de gelijkenis zij, toch uitsluitend geestelijke duidenis.

Jehovah heet Israels Rotssteen, omdat Hij vistheid geeft aan Israels innerlijk bestaan. Ook wij noemen den Heere onzen God onzen Rotssteen, om uitdrukking te geven aan de vast heid die ons hart in God bezit.

Dat huis in de gelijkenis is ons geestelijk huis. Het huis, dat staan blijft als de stormen loeien, is het zedelijk karakter van den krachtig geestelijk ontwikkelden man, dat ongeschokt en onbewogen blijft. En het huis dat instort, is het beeld van een innerlijk zielsbestaan, dat zich ophield zoolang het al voor wind en tij ging, maar dat inzinkt als de storm van het leven of de storm van zonde en ver leiding opsteekt.

En ook doelt het op het einde, op de uilkomst van heel ons leven, als we sterven.

De persoon, het karakter, het zielsbestaan, dat hier op aarde vasten grond onder zich kreeg, wordt ook door de wateren des doods niet overweldigd; hij daarentegen, die glijden en wankelen bleef tot aan zijn sterven, bezwijkt inwendig bij het naderen van den dood.

Nu kende men ten onzent lange, lange jaren wel persoonlijke inzinking, maar zóó, dat toch altoos de grond, de bodem van het geestelijk, met name van het godsdienstig leven, vast bleef liggen.

Er waren altoos misdadigers, die de wet schonden, en ze werden gestraft. Er werden altoos zwakke, licht verleidbare personen gevonden, die uitgleden, en van wier zonde ieder wist. Er bleef steeds in elks persoonlijk leven, hoe eerzaam ook, een zwakke kant, dien het zelfbewustzijn wraakte en waar de consciëntie tegen getuigde.

Maar wat ook waggelde en wankelde, de grond, de bodem van het zedelijk leven waggelde niet.

De wet Gods stond muurvast als de rots van Horeb in het midden van het maatschappelijk leven; en al mocht men in fijnere distinctiën soms mis treden, het Gij zult niet dooden. Gij zult niet stelen. Gij zult niet echtbreken, stond vast. Daar wrong en wrikte niemand aan. Ook al hield men de wet niet, ieder wist zeer goed in zijn binnenste, wat die wet was en wilde.

Dat was destijds aller vastheid; dat de zedelijke rotsgrond waarop ieder leefde; dat de onbewogen en onbewegelijke grondslag van heel ons maatschappelijk en persoonlijk bestaan.

Niet, dat dit altoos zoo geweest was. Verre van dien. Maar zoo was het door het Woord des Heeren, door de prediking van het Evangelie, door den invloed en de macht van den Christus onder de gedoopte volken geworden.

Maar juist dit houdt nu op.

Met bijl en houweel zijn de mannen van het nieuwe licht op alle manieren bezig om den vasten zedelijken grondslag op te breken.

Alles moet tkans op losse schroeven gezet.

Niets mag onverwrikbaar vast blijven.

Er is moord die geloofd wordt. Zelfmoord wordt aanbevolen. Eigendom heet diefstal. Niet de misdadiger, maar zijn omgeving is de schuldige. Deugd en ondeugd ziet men stuivertje wisselen. Vrije liefde moet het huwelijk vervangen. De geboorte van het kind wordt niet als zegen Gods ingewacht, maar misdadig voorkomen. Eerbied voor ouders of overheid komt niet meer te pas. Een aalmoes is geen weldaad meer, maar een beleediging. Kortom, er is geen enkele grondslag meer van het recht of van de zedelijke ontwikkeling, die vast blijft liggen.

Het wordt alles losgewoeld. Alle rotsbodem wordt in kruiend zand omgetooverd. Ieder maakt van de wet, wat zijn zin en zucht er van maken wil.

Zoo is heel het geestelijke leven der volken als een wildgedreven zee, als een opgestuwde waterspiegel; en het scheepke van ons leven dat er op dobbert, wordt steeds meer een speelbal der golven.

Tot zelfs in Christelijke kringen dringt die onvastheid almeer door. De strengen van het leven worden ook daar losgemaakt, waar toch nog alleszins eerbied voor Gods majesteit het hart spant.

Dat is de verleidende invloed, die uit de wereld in onze Christelijke kringen binnendringt. Eerst niet meer het Oude Testament, maar dan nog wel het Nieusve. Dan niet meer het apostolisch woord, maar nog wel het woord van Jezus. En dan eindelijk ook niet meer al wat het Evangelie ons biedt, maar ook uit dat Evangelie alleen datgene, wat strookt met ons dusgenaamd „verhelderd" inzicht.

Dan komen er eerst allerlei uiteenloopende beschouwingen in geschriften. Die onvastheid sluipt welhaast in de prediking, ze dringt door in de gesprekken, ze krijgt vat op de ouders, ze gaat over op de kinderen, en zoo neemt aldoor het besef af, dat we aan een hoogere, vaststaande, van God ingestelde zedelijke wereldorde onderworpen zijn.

Mag difi Mag datl Is dat geen zonde? Kan dit er meê door? Natuurlijk heeft alleen God het te beslissen. Maar wat is Gods wil? Wat is zijn ordinantie? Zoo sluipt twijfel in de gemoederen. Boos scepticisme krijgt dan de overhand. En nauwelijks is men op dat glibberig pad aan het uitglijden, of achter elkaar komen drie machten alle vastheid van het zedelijk leven in ons loswrikken. Eerst de opinie der menschen. Dan de zonde van ons gemoed, die er wel aan wil. En achter die beide Satan, die er op uit is, om stelselmatig alle geestelijke vastheid in ons hart in onzekerheid en onvastheid om te zetten.

Welnu, tegen al dit woelen en loswoelen is er maar één redmiddel.

Gij hoort in kringen om u heen zeggen, dat dit wel mag en dat zoo ernstig niet moet worden opgenomen. Gij hoort, hoe men, u influisterend, aUerlei, wat u eerst zonde was, be gint te vergoelijken. Gij hoort de inspraken van uw zinnen en van uw hartstocht, die allerlei voor u verontschuldigt. Gij hoort, hoe zelfs satan u allerlei losmaking van de wet uws Gods aanpredikt.

Maar tegenover al deze toespraak en inspraak treedt de Christus op, met u op een toon van Goddelijk gezag en op een toon van Goddelijk ontfermen toe te roepen: Gij hebt gehoord wat men om u heen zegt, en dat een stem in u zegt, dat het alles er wel mee door kan; „Maar Ik neg u": alzoo niet. Gods wet is onyerbiddelijk.

En dat: „Maar Ik zeg U", is voor wie gelooft de macht des Koninkrijks die u de vastheid hergeeft. Dat: „Maar ik zeg U" de Goddelijke mogendheid die den rotsgrond weer onder u schuift. Dat: „Maar Ik zeg u" is de adem des Heeren, die allen twijfel uit uw ziel bant, alle onzekerheid in u wegvaagt, en de vastheid onder u schuift; die uw leven zijn zedelijke kracht hergeeft.

Dat kon geen mensch zeggen, die enkel mensch is. Zoo kon niet spreken, wie alleen over menschelijk gezag beschikt. Wie zóó op tiad, wie zóó sprak, wie aldus zijn eigen oordeel tegenover mensch en wereld, tegenover zonde en satan stelde, toonde reeds daardoor, dat hij sprak met Goddelijke autoriteit en zich van het bezit van die Goddelijke autoriteit volkomen bewust was.

En daarom, zoolang de Kerk van Christus haren Heere en Koning als God aanbidt, en deswege als hij spreekt: „Maar Ik zeg u!'' zwicht, is ze een stad op een berg, staat ze rustig te midden der baren, blijft haar zedelijke grondslag ongeschokt.

En zoo ook voor u, persoonlijk : „Zoolang ge den Christus als God aanbidt, en, als Hij u toespreekt : „Maar Ik zeg u", alle verschil voor uitgemaakt oordeelt, rust üw huis niet op den zandgrond, maar op den rotsbodem van Gods heiligen wil.

Zie daarom toe, op uw persoonlijk leven, op uw gezin, op uw omgeving, op de gesprekken die er omgaan, op de geschriften die gelezen worden; en ziet ge dat veel, te veel reeds begon te wankelen, vlucht dan toch tot uw Heiland, zwicht voor zijn machtwoord: „Maar Ik zeg u", en ge zult het op staanden voet aan heel uw zieleleven ontdekken: dan, maar ook dan eerst, hebt ge onder u den vasten rotsgrond terug.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„Maar Ik zeg u”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's