GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Duitschland. Uitspraak van den Oberkirchen rat over de zaakvan Dr. Fischer.

I.

De „Oberkirchenrat" heeft eindelijk uitspraak gedaan in de zaak van Dr. Fischer die de Godheid van Christus openlijk loochende. Het liberale Berliner Tageblat jubelde: Dr. Fischer is in het gelijk gesteld en het Consistoriiim (dat hem laakte) heeft eene behoorlijke berisping gekregen."

De Reichsbote daarentegen betoogt dat in het stuk dat van den Oberkirchenrat uitging. Dr. Fischer wordt veroordeeld, terwijl daarin alleen over den vorm van de uitspraak van het Consistorium van Brandenburg de staf wórdt gebroken. Men ziet hieruit, dat de uitspraak van het hoogste bestuurslichaam van de Pruisische Evangelische kerk niet zoo duidelijk is, als onder de gegeven omstandigheden gewenscht kon genoemd worden.

Toch viel ons het stuk van den Oberkirchenrat niet mede. „Onze kerk plaatst den dienst des woords in Christus, onzen Heere en Heiland, een voor allen gelegden grondslag", zoo luidt het. Deze woorden zijn vaag genoeg. Niet beter wordt het, wanneer daaraan toegevoegd wordt: „Deze grondslag bepaalt de grenzen voor de in de kerk aanwezige richtingen, waarop gij u zoo dikwijls beroept. De drager van het geestelijk ambt heeft in zijn leer in en buiten het ambt den Heere Christus aan de geheele gemeente, niet een partij in dezelve, te dienen. De gemeenten onzer kerk hebben er recht op, dat de kerkbesturen, al nemen zij alle vraagstukken en eischen in aanmerking die de gemoederen op het gebied der leer bezig houden, en al erkennen zij de persoonlijke vrijheid der geestelijken, beschermend voor de onveranderlijke waarheid des Evangelies optreden. Nu heeft Dr. Fischer een „program voor de handhaving der leer in de gemeente" gegeven, in den zin, dat alle baud aan belijdenis en Schrift moet ophouden.

Maar er is een band, namelijk de heilsdaden Gods, „die den inhoud van het als het Woord Gods te verkondigen Evangelie vormen en die men zich in het geloof heeft toe te eigenen als eenige troost en eenig licht in leven en in sterven." Opdat niet ieder met deze heilsdaden zou doen wat hij wil, heeft „onze Evangelische kerk de Heilige Schrilt, het onder de werking des Heiligen Geestes tot stand gekomen getuigenis van de heilsgeschiedenis en openbaring Gods, als de laatste bron en hoogsten regel van de reine leer des Evangelies erkend. Deze erkenning behoort tot de wezenlijke grondstellingen van de kerken der reformatie, " niet alleen tegenover Rome, maar tegenover de geestdrijvers van alle tijden.

Voorts betoogt de Oberkirchenrat, dat wanneer Dr. Fischer daarover anders oordeelt, dat voortkomt uit zelfbedrog. Hel staat immers vast, dat Fischer „het godsdienstig verstand" zelfs in vraagstukken die alles beheerschen, jils hoogste autoriteit beschouwt; dat hij de belij denis voor ongeldig verklaart; dat hij Christus van zijn Godd'^lijke eer berooft, ook al houdt hij Hem voor het „ideale hoofd" der gemeente.

Deze opvatting stemt niet overeen met datgene, wat God als hoeksteen der kerk gelegd heeft, welke in de woorden is saamgevat: Alzoo lief herft God de wereld gehad, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe."

Voorts betoogt de Oberkirchenrat, dat zonder de erkening van Jezus' Godheid, men Hem niet belijden kan te zijn: de Verlosser van zonde en dood, door zijn kruisdood en opstan ding uit den doode. De vereeniging van de ware menschheid met de waarachtige Godheid, heeft ook Schleiermacher, waarop Fischer zich telkens beroepen had, geleerd.

Ook zegt het stuk, dat niet minder dan negen folio bladzijden beslaat, dat wanneer Dr. Fischer verlangt dat hij een Christus zal mogen verkondigen, die louter mensch is, op grond dat alle richtingen in de protestantsche kerk gelijke rechten hebben, dit hem niet kan worden toegegeven om den wille van het gemeenschappelijk geloof der Christenheid en om de belijdenis der kerk.

Treurig is voorts de houding van den Oberkirchenrat tegenover het Consistorium van Brandenburg. Wel erkent die raad, dat het geroepen was om Dr. Fischer te vermanen, maar het heeft hem in zijn eergevoel gekrenkt en zijn aanzien in de gemeente verminderd en hem in het openbaar onrecht gedaan. Het consistorium moet dit aan den kerkeraad van de St.-Maruksgemeente, waarin Dr. Fischer predikant is, mededeelen. De beteekenis van dit bevel wordt nog grooter, wanneer men weet dat ook die kerkeraad tegen de leeringen van zijn predikant heeft geprotesteerd.

Dit moet allertreurigst genoemd worden. Wanneer het kerkbestuur Dr. Fischer, onderhanden neemt over zijn loochening van den godheid van Christus, dan weet het zeer voorzichtig zijne woorden te kiezen, en gebruikt het uitdrukkingen, die doen vermoeden, dat het wel zijn leer officieel af keurt, doch tusschen de regels laat lezen: Gij hebt er niet voor te vreezen, dat wij tegen u zullen optreden. Gij kunt gerust zijn. In plaats dat het consistorium geprezen wordt over de vermaning die het Dr. Fischer deed toekomen, krijgt het zeer scherpe woorden te hooren, omdat het bij die Vermaning, wij meenen om zoo zacht mogelijk tegenover den Christusloochenaar te zijn, minder gelukkige uitdrukkingen gebruikte.

Wij kunnen ons voorstellen, dat de leden die hunne kerk in gevaar zagen, door de uitspraak van den Oberkirchenrat niet gerust ge steld zijn. Hel stellen van de heilsfeiten: de kruisdood en de opstanding van Christus, als het fundament der kerk, en niet de belijdenis der kerk, is eene groote fout van het hoogste kerkbestuur.

Wie weet echter, of de beweging over het optreden van Dr. Fischer niet leiden tot eene, zij het ook maar gedeeltelijke, vrijmaking, der Evangelische Kerk.

Zwitserland. De vrije kerk van Waadt land afgedwaald.

Tegen het einde van Januari 1.1. vergaderde te Merges aan het meer van Geneve de synode der Vrije Kerk van Waadtland. De debatten over de geloofsbelijdenis en de kerkorde, welke het voorgaande jaar op de vergadering te Vevey niet ten einde gebracht konden worden, werden daar opnieuw begonnen, en men kwam ten slotte tot een resultaat.

Maar welk een resultaat!

De bespreking ging o. a. over de ingeving der Heilige Schrift. Men durfde het niet aan om het woord „inspiratie" uit de belijdenis der kerk te schrappen, om de conscientiën niet te verontrusten; maar men nam eene formule aan, waarin werd uitgesproken, dat de vrije kerk van Waadtland de Goddelijke ingeving der Heilige Schrift leert, gelijk die zich in elk geloovige openbaart door het getuigenis des Heiligen Geestes".

De voor 50 jaar opgestelde geloofsbelijdenis werd door eene kortere belijdenis vervangen, welke ongeveer aldus luidt:

„Wij aanbidden den levenden God, die zich in Christus heeft geopenbaard Voor zijn heilige wet erkennen wij ons als zondige, doemwaardige menschen. Maar God heeft de wereld alzoo liefgehad, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve maar het eeuwige leven hebben. Wij vereenigen ons door het geloof met dezen Jezus, die ons, door zijn heilig leven, zijn sterven en zijn opstanding, eene völkomene verlossing verworven heeft. Door Hem alleen kunnen wij tot God als tot onzen Vader gaan en den Heiligen Geest ontvangen. Aan dezen Koning behoort ons leven; aan Heni willen wij ons wijden in het dienen onzer broeders en met al onze kracht aan de komst van Zijn Rijk arbeiden, in de zekerheid van Zijn overwinning, en terwijl wij in hope den dag tegemoet zien, waarin God alles in allen zijn zal".

Het is duidelijk, aat door deze belijdenis de Vrije Kerk van Waadtland openbaart dat zij van het fundament der Gereformeerde belijdenis is afgezakt. 1

Dat wij dit betreuren, behoeft geen betoog. In 1845 werd de Vrije Kerk in Waadtland gesticht. Eenige leeraars in dat land leidden behalve de openbare Godsdienstoefeningen stichtelijke avondbijeenkomsten, die vooral door menschen uit den hoogeren stand bezocht werden. De regeering van het Canton besloot, om deze beweging te fnuiken, tot het afschaffen der Helvetische confessie als belijdenis van den kerk van Waadtland, ilaarenboven eischte zij, dat de predikanten de besluiten der regeering van den kansel zouden afkondigen, en verbood hun met hunne bijzondere bijeenkomsten voort te gaan. Veertig leeraars weigerden dit en werden daarom geschorst. Ten gevolge hiervan vergaderden de Waadtlandsche predikanten te Lausanne, en na ernstige beraadslaging voegden zich bij de veertig geschorsten en 140 predikanten, om de vrije kerk te gaan dienen.

Het was echter een tout dat men in die dagen de Helvetische Confessie niet weer van kracht verklaarde, maar eene nieuwe belijdenis ging opstellen. Men zal zich echter hierover niet verwonderen als men weet dat de beweging èn in Geneve èn in Waadtland een methodistische was.

Hoe dit zij, de belijdenis, ongeveer een halve eeuw geleden opgesteld, is nu veranderd, en deze verandering is niet ten goede maar ten kwade. De synode besloot bovendien, dat niet allen die tot de Kerk toe zouden treden, daarom instemming met de belijdenis zouden behoeven te betuigen! Zij, die zich bij de Kerk willen voegen, moeten alleen betuigen, dat zij van het geloof en de grondbeginselen der kerk kennis genomen hebben; dat zij zich bij de kerk wenschen te voegen, en verklaren dat zij volgens het Evangelie van Jezus Christus wenschen te leven.

Hoever deze vrije kerk van de Gereformeerde paden is afgeweken, blijkt wel uit het feit, dat op de Synode de doop wel als een inzetting van Christus werd erkend, doch niet werd uitgesproken, dat men gedoopt moest zijn om als lidmaat der kerk aangenomen te worden!

Dan hebben in de laatste Synode van het Kanton Zurich de mannen der staatskerk zich nog beter gehouden. Daar werd van liberale zijde de wensch uitgesproken, dat ongedoopten tot belijdenis des geloofs zouden toegelaten worden; dat uit de liturgie voor het Avondmaal de inzettingswoorden zouden weggenomen worden, en dat de predikanten voortaan niet meer gedwongen zouden zijn om een bijbeltekst tot grondslag hunner rede te nemen. De Synode dier staatskerk kwam in geen van deze dingen.

Opnieuw wordt hier het spreekwoord waar gemaakt: „Als het beste bederft, wordt het 't slechtste".

N.-Amerika. Een antwoord.

De Wachter heeft de aanmerking gemaakt, dat wij in een nummer van De Heraut met instemming de verzuchting van Ds. Zwemer vernamen, die uitriep: „tot hoe lange"! (zal de scheme bestendigd blijven tusschen de Reformed Church en de Chr. Geref. Kerk) en daaraan toevoegde: „Mocht nog eenmaal de gedeeldheid worden weggenomen door de geineenschappelijke overtuiging dat men één is in „belijdenis"; en dat wij in een ander nummer aantoonden dat Dr. J. W. Beardslee geheel in tegenspraak met de Gereformeerde leer gesteld had, dat ieder kind dat geboren wordt, vatbaar is voor het goede".

Hierin is echter niet de minste tegenspraak. Hadden wij beweerd: De Christ. Geref. Kerk en de Reformed Church hebben dezelfde belijdenis en handhaven die beide evenzeer, daarom zijn zij geroepen ten spoedigste zich met elkander te vereenigen, dan zou Ds. De Jong zich terecht hebben kunnen beklagen. Doch dit hebben wij niet beweerd en konden we ook niet beweren. De mannen van de Ref. Church hebben ons dikwijls genoeg te verstaan gegeven, dat het hun voorkwam, dat wij oorzaak tegen deze kerk zochten. Wij toonden ook aan, dat door weg te laten de verwerping der dwalingen in de artikelen tegen de Remonstranten, de Reformed Church principieel niet de positie innam, gelijk wij dit zouden wenschen. Wij weten dat de broeders der Chr. Gerei. Kerk daarover ook zoo denken. Als zij tot andere gedachten gebracht worden, dan zal het moeten geschieden dat er veel in de Reformed Church anders wordt. Gelijk de eischen nu staan, kan de gemeenschappelijke overtuiging, dat men één is in belijdenis en kerkenordening, niet aanwezig zijn.

Wij hopen dat Ds. de Jong met deze verklaring zal tevreden zijn. Ook kunnen wij hem mededeelen, dat wij met leedwezen kennis namen van hetgeen in The Banner of Truth van 3 Maart bl. 102 te lezen stond.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Buitenland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's