GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Art. XXXVI.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Art. XXXVI.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 28 April 1905.

In zijn critjek op het Rapport der deputaten verklaart Prof. Visscher in de eerste plaats, dat hij het volkomen eens is met hun exegetische methode:

Wij zijn thans genaderd tot het Advies zelf. Zeer terecht wordt vooropgesteld, dat wij „de Confessie onzer vad-^ren belijdende, onder de woorden waarin zij beleden, niets anders verstaan mogen, dan hetgeen zij zelven, blijkens het stellig getuigenis der geschiedenis, met deze woorden bedoeld hebben". Ongetwijfeld, zoo moet het zijn. Immers, wie anders doet, en in de woorden der Belijdenis een zin legl, die er door de opstellers niet in werd uitgedrukt, past eene methode toe zooals indertijd werd aange wend door hen, die steeds schermden met „den geest en de hoofdzaak". Welke geest en hoofd zaak zelfs een Buddhist niet buiten de Herv. Kerk houden. De confessie dient dan niet om te belijden, maar om zijne belijdenis te verbergen. Het resultaat daarvan kan niet anderszijn dan belijdenisloosheid, zooals het historisch verloop heeft bewezen. Juist omdat het de Confessie geldt, behoort elk woord zoo zuiver mogelijk den inhoud te dekken.

De Confessie moet dus historisch verstaan worden. Elke andere methode is uit den booze, leidt tot verkrachting der Belijdenis, maakt haar tot een motto, waarmede men het exegetisch op een accoordje kan werpen.

In dit opzicht staan wij dus onvoorwaardelijk aan de zijde van het Advies, en wij aarzelen geen oogenblik te verklaren, dat de hierin gevolgde methode de eenige ware is.

Zoo wordt ons dus eerst uit de Confessie zelve aangewezen, wat alleen de juiste beteekenis kan zijn van de gewraakte woorden, en historische getuigenissen worden bijgebracht voor de zuiverheid der exegese. Vervolgens wordt de aandacht gevestigd op hetgeen in de Belij denisschriftea van buitenlandsche Gereformeerde kerken aangaande het punt in kwestie wordt gevonden, terwijl ten slotte nog een beroep gedaan wordt op het gevoelen der Gereformeerde godgeleerden. Het resultaat van dit historisch onderzoek wordt dan saamgevat in dezer voege; dat met de woorden: „het ambt der Overheid is de afgoderij en den valschen godsdienst uit te roeien en het rijk van den Antichrist te gronde te werpen", bedoeld is, dat het roeping en plicht is der Overheid als zoodanig om zonder aan de conscientien geweld aan te doen, of in het verborgen leven in te dringen op het publieke terrein des levens, dat onder hare hoede staat, met al de haar ten dienste staande middelen (zoo als wettelijke bepalingen, verbod van openbare godsdienstoefeningen, straffen tegen weerHrevenden en ketters) al die secten, kerken of personen, die zich volgens haar oordeel schuldig maken aan afgoderij, vervalsching van den dienst Gods of medewerking aan het rijk van den Antichrist, tegen te staan en te onderdrukken.

Maar voldaan heeft de historische uiteenzetting hem toch niet, omdat het diepere beginsel, waaruit Art. XXXVI opkwam, door deputaten niet helder genoeg in het licht is gesteld.

Wij zijn dankbaar voor deze summiere en toch heldere toelichting ons uit de historische bronnen verstrekt. Maar hoe dankbaar ook, met de bescheidenheid, die ons past tegenover de talentvolle Stellers van het Advies, voegen wij er aan toe: toch niet voldaan. De oorzaak dezer onvoldaanheid ligt in het feit, dat naar onze meening de zoo juiste methode van onderzoek niet consequent genoeg is toegepast. Wij vernemen wel het hoe, maar niet het waarom; wel hoe de vaderen de gewraakte woorden verstonden, maar niet waarom zij deze opvatting huldigen moesten. Ain den dieper liggenden grond hunner beschouwing over dezen plicht der Overheid wordt niet voldoende aandacht geschonken. En toch, juist dien kunnen wij niet missen om het resultaat der exegetisch historische toelichting in zijn vollen omvang te doorzien. Ongetwijfeld zouden wij dan de beteekenis in een eenigszins ander licht voor ons zien dan thans, en dus ook beter tot oordeelen in staat zijn. Als wij in dat licht het historisch praeparaat, dat ons op zoo keurige wijze wordt voorgelegd, zagen, dan zou het ook onmiddellijk duidelijk geweest zijn, dat de schrapping der gewraakte woorden tot niets kan leiden. Dan zou het gebleken zijn, dat het geheele Artikel in geding is. Wij gevoelen dan ook veel meer voor hetgeen de Heraut wenscht, dan hetgeen ons in het Advies wordt voorgesteld. Hoewel de redactie van de Heraut zich van harte met het Advies kan vereenigen, aarzelt zij toch niet te verklaren: wij hadden liever gewild, dat de revisie van Artikel XXXVI geleid had tot formuleering van een nieuw geloofsartikel {Heraut no. 1419). Wij zullen dit nader aantoonen, opdat des te beter zal blijken, dat de nu voorgestelde poging tot oplossing van het vraagstuk èn onvoldoende èn praematuur is.

Wij hebben reeds opgemerkt, dat besnoeiing van het Artikel ons niet doeltreffend voorkomt, omdat alles wat er in staat, beheerscht wordt door een centraal moment. Dit centrale moment is in Artikel XXXVI de antieke Staatsidee. Uit dat oogpunt moet het historisch materiaal, dat in het Advies is saamgebracht, worden bezien. En dat nu komt niet geheel tot zijn recht.

Indien de Synode der Gereformeerde Kerken de conclusie van het Advies accepteert, dan wordt afgezien van de nieuwe bron voor verdeeling en scheuring, een toestand geschapen, die voor de ontwikkeling van het dogma schadelijk is. Het vraagstuk zal tijdelijk blijven rusten, maar in dien rusttijd zal, zonder dat men het wil, op het geamputeerde Artikel een accommodatie-theorie worden toegepast, die de ad.iseurs terecht ten strengste hebben veroordeeld. Dit nu werkt veel schadelijker dan het met bewustheid hebben van een Artikel, dat bezwaar wekt. Of wij willen of niet, wij zullen ons rekenschap moeten geven van de Staatsidee, waaruit Artikel XXXVI opkwam. Het kan nooit gezond zijn door uithchting van enkele woorden de cardinale vraag tijdelijk te ontgaan. Wel verklaart het Advies (blz. 36), dat in zoo verre de thans algemeen geldende opvatting van de vrijheid der religie hare oorzaak vindt in de neutrale Staatsidee, deputaten geen oogenblik aarzelen die te verwerpen, maar wij worden geheel in het duister gelaten over de vraag, welke Staatsidee door de Gereformeerden op grond van Gods Woord beleden moet worden. Juist daarin* alleen kan de oplossing liggen van het probleem, dat niet die enkele'woorden, maar het geheele Artikel ons voorlegt. Om die oplossing te krijgen hebben wij de Staatsidee der vaderen helder te begrijpen om te zien, hoe wij, nadat zooveel eeuwen de Confessie onherzien is gebleven, kunnen aanknoopen aan de oude lijnen. Nu spreekt het wel van zelf, dat hier van ons een dergelijke veelomvattende, moeilijke studie niet kan verwacht worden. Daarvoor is dit blad de plaats niet en is er op dit oogenblik ook de tijd niet, maar iets willen wij er toch van zeggen om onze conclusie over het Advies te rechtvaardigen.

Wijl het Koninkrijk van Christus niet is van deze wereld, heeft de Christelijke religie bij al het nieuwe, dat zij aanbracht, toch geen nieuwe specifiek Christelijke Staatsidee gepropageerd. Juist daardoor kon zij zich aanpassen aan alle staatsvormen, en doet zij geene keuze tusschen de verschillende regeeringsvormen. Het eenige, dat zij gedaan heeft, is zich het bestaande te assimileeren, en te doordringen van haar zuurdessem. Zij heeft de antieke Staatsidee opgenomen en gekerstend. Die antieke Staatsbeschouwing sloot in zich eenheid van religie bij alle burgers. De groote staatkundige vervolgingen, die het Christendom ondergaan heeft, vloeiden voor geen klein deel hieruit voort, dat in het Christendom een waarlijk nieuwe, van alle andere specifiek verschillende religie was opgetreden. De staat voelde zich hierdoor bedreigd. En toen de geniale poUticus, Constantijn de Groote, optrad, werden de rollen omgekeerd. De eerst vervolgde en gesmade werd dè religie, de hechtste steunpilaar van den staat. Het was de oude Staatsidee, maar nu gekerstend. De ouden hebben zich niet kunnen voorstellen, dat de staat bestaan kon bij zulk een groote differentiatie van religieuse en ethische ideëen als onze dagen die te zien geven. In Rusland heerscht nog een nauw verband tusschen troon en altaar, en het is ('e vrees, dat bij losmaking dier banden de staat zal schade lijden, die doet vasthouden aan de positie der ortdodoxe kerk. Datzelfde was bij de ouden het geval. Men kon zich den welstand van den staat niet denken zonder dat er onder de burgers heerschte één zelfde geloof, eendracht in de zuiverheid der leer. Verbreking van die eenheid was bedn iging van den staat

Zooals men ziet, krijgt deze critiek een omvang, die het de vraag doet zijn, of beantwoording der bezwaren vóór het zomerreces mogelijk zal zijn.

Toch zullen we daarom niet op kortheid aandringen.

Deputaten hadden een beperkt mandaat. Ze hadden alleen te onderzoeken, of de

bezwaren tegen de bewuste zinsnede in de Confessie wettig waren of niet.

Wat Prof Visscher hier levert, gaat veel verder. Het omvat een heele uiteenzetting van de verhouding tusschen den Staat en de Christelijke religie.

Een onderwerp, dat zeker van het hoogste belang is en waarover we gaarne zijn meening zullen vernemen, maar dat zeker niet in een paar artikelen grondig af te handelen is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Art. XXXVI.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1905

De Heraut | 4 Pagina's