GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Aanbidden in geest en waarheid”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Aanbidden in geest en waarheid”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Maar de ure komt, en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook alzulken, die Hem alzoo aanbidden, Johannes 4 : 23,

In Sion bezat Israël voor zijn aanbidding nog een bepaald, mystiek punt om zijn aandacht op te richten. Nu, zoo wilde Jezus, moest ook dit wegvallen, mocht geen enkel vast punt voor onze aanbidding op aarde meer overblijven, en* moest onze ziel bij haar aanbidding den Vader alleen met den ^eest, en daardoor Hem zelven, in realiteit, in waarheid, m werkelijkheid pogen te naderen.

Jezus drukte het tegenover de Samaritaansche vrouw zoo helder en doorzichtig uit, waar het om ging. Eerst was Sion er nog. De Samari-

tanen, die met Sion braken, hadden, om toch een vast punt voor hun aanbidding te bezitten, den berg uitgekozen, die hun om Jacob, den patriarch, heilig was. Sion was het aanvankelijk door God zelf gegeven punf; der aanbidding, die berg was het vaste punt voor de aanbidding door den mensch gekozen. En aan die beiden werd nu de beteekenis, die ze hadden, ontnomen. Het door God zelf in Sion ge geven punt viel weg toen het voorhangsel scheurde, en voor een door men-schen eigenwillig gekozen punt of plaats zou geen kans zelfs blijven. De ure komt en is nu, dat de ware aanbidders den Vader noch op dezen berg, noch te Jeruzalem zullen aanbidden, maar geestelijk en onmiddellijk, in geest en in waarheid.

Hiermee nu was het hoogste bereikt, de volheid ingegaan, de onmiddellijke en louter geestelijke aanbiddende gemeenschap met God voor den verlosten zondaar mogelijk geworden.

En let wel, Jezus zegt niet: „Zoo moet het zijn", maar: „Zoo zal het zijn.”

Wel spreekt Jezus daarna ook uit, dat ware aanbidding geestelijk moet wezen, maar eerst profeteert bij: „Ze zullen Hem aanbidden in geest en waarheid, en deze zijn 't die de Vader zoekt.

Het is geen gebod. Met een gebod is hier niets uit te richten. Uit de wedergeboren ziel zelve moet deze aanbidding instinctief en als vanzelf oprijzen.

Jezus geeft geen gebod, maar beschrijft de heerlijke gesteldheid van de zielsaanbidding bij zijn verlosten.

Zóó, en zoo alleen bidt, wie door Hem vrijgemaakt en met Hem verzoend is.

En toch, waarom het verheeld? , lang heeft 't niet geduurd, of de Christenheid keerde tot het vaste punt van aanbidding terug. Ze schiep 't zich zelve, toen ze „bedehuizen" oprichtte.

Bij de eerste Christenen was van zoo iets geen sprake. Kerken hadden ze niet. Ze baden in hun gewone huizen. Een apart huis, om in te bidden, en een plaats in dat huis, waaraan het gebed gebonden zou zijn, was er eenvoudig niet. En hiermee ontbrak het gevaar zelfs, om af te wijken.

Maar met de uitbreiding der gemeente, en toen ze rust kreeg voor het hol van haar voet, werd dit anders. Er werden toen kerken gebouwd, of gewezen tempels als kerken ingericht. En dat moest ook zoo zijn. De Gemeente kon bij eenige uitbreiding niet meer in een particulier gebouw verzamelen. Er moest iets grootets zijn, waarin de honderden saam konden opgaan. En alleen in die grootere gebouwen kon de gemeente saam bidden.

In zooverre was het dus niet onjuist om van een „bedehuis" te spreken. Voor de geheele gemeente saim was alleen daar het gemeenschappelijk bidden en aanbidden mogelijk.

Maar, en hiermee sloop het misbruik in, zoo licht kwam hiermee de neiging op, om ook aan een particulier gebed in dat bedehuis een bijzondere waarde toe te kennen.

De gegoede, die een huis van meerdere ver-trekken bewoont, valle hierover den armeren broeder niet te hard. Als een arm gezin eén vertrek bewoonde, en er geen plekje was om zich af te zonderen, om rustig en stil zijn ziel voor zijn God uit te storten, was het zoo onbe grijpelijk niet, dat men, om eens rustig te bidben en te aanbidden, het bedehuis opzocht, als er bijna niemand was, en niets de ziel aftrok.

Daar stak dan ook op zichzelf het kwaad niet in, en het zou te verstaan zijn, als ook nu nog diezelfde behoefte zich openbaarde.

Maar het gevaar kwam op, toen men hiervan gewoonte ging maken, aan de plaats in dat gebouw een heiliger karakter toekende, en zoo in het gebed te dier plaatse een hooger karakter legde.

Dat gevaar is toen vergroot, toen men in dat gebouw een bepaald punt ging „__„ zoeken, , waar men het oog heen zou richten, om zijn God, als we zoo zeggen mogen, te ontwaren. Toen kwam er het altaar.

En toen eenmaal het altaar er was, zocht de geest onwilkeurig het offer. En zoo is vanzelf, uit deze eerst zoo kleine afwijking, geheel de dienst ontstaan van de Mis.

Nu nog geeft dat altaar en dat offer in de Roomsche, Grieksche, Armeensche en Koptische kerken, het rustpunt voor den blik bij de aanbidding aan. Het was een zoeken om wat op Sion bestond, symbolisch terug te erlangen. En ontkend kan niet, dat de gedachte der «««& '(/ditig, naast die van het gebed, er door in stand bleef in breede kringen, , waarin ze bij ons te loor ging.

Bij ons bidden allen nog, maar de aanbidding heeft geleden.

Onze vaderen, toen ze met de nabootsing van Sion in de Mis braken, grepen naar het hoogste, naar de louter geestelijke en onmiddellijke aanbidding; maar ge zoudt uw oogen voor de werkelijkheid sluiten, zoo ge niet erkendet, dat wel het geestelijk bidden onder ons stand hield, maar dat de drang tot aanbidding, d. i. tot het in bewondering en eerbiedenis voor Gods majesteit verzinken, en de ziel in lof, in prijs en in grootmaking van 's Heeren naam laten uitgaan, stellig onder ons afnam, en voor niet zoo weinigen een vreemd iets is geworden, waar hun ziel o, zoo zelden toe komt.

Toch geven we daarom de geestelijke worsteling niet op. We grepen naar het hoogste, en we mogen, we - kunnen ' dat - ' hoogste niet loslaten.

Christus, verhoogd ter rechterhand Gods, mag het eenig vaste punt voor onze aanbidding zijn, maar ook dit niet stoffelijk bedoeld. We kennen, zegt Paulus, Christus niet meer naar het vleesch.

Doch dan zie men het in onze gezinnen en in on^e kerken ook in, dat de aanbidding in geest en waarheid er nog niet is, mèt dat ge elk vast punt loslaat en verwerpt; maar dat de ware aanbidding in geest en waarheid de hoogste spanning eischt van uw ziel.

Spreken bij uw bidden en aanbidden in het luchdedig is nog niet geestelijk aanbidden. Wie zóó aanbidden zal, moet met zijn geest zijn God gezocht, ingewacht en gevonden hebben.

Er moet, eer het bidden en het aanbidden voort kan gaan, een daad der ziel zijn, waar door ze zich losmaakt van haar omgeving. Dat ge nu de oogen sluit en u in de eenzaamheid terugtrekt, is daartoe zeker dienstig, maar daarmee zijt ge er nog niet.

De ziel moet niet alleen zich afsluiten van de wereld, maar ook zich ontsluiten voor haar God. Ze moet niet met woorden, maar met haar innerlijk besef zich tot haar God opheffen, zich naar hem toe bewegen, en ze mag niet rusten, eer het zalig en heerlijk gevoel van Gods nabijheid te genieten, over haar komt.

ze moet in gemeenschap met haar God komen. Geest met Geest. De geest in on met den Geest Gods. En eerst aldus onder den overweldigenden indruk van Gods majesteit, in almogendheid en in genade, kan ze door bewondering worden aangegrepen, en in de aanbidding uitgaan.

Natuurlijk zou het hoogste zijn, als het zoo bij elk gebed was.

Maar (ïod weet wat maaksel we zijn, gedachtig zijnde dat we stof zijn, en verwerpt daarom ons gebed niet, zoo we niet telkens en telkens de ziel tot die hoogste spanning kun nen brengen.

Laat ons ook in het heilige menschelijk blijven; niet overdrijven; en niet enkel vragen wat mogelijk is voor een geoefenden vrome, die knge uren aan stille overpeinzing kan wijden, maar ook de kleinen gedenken, de veelafge leide, de drukke arbeiders, en niet, door een maatstaf aan te leggen, die ver boven hen uitgaat, alle dezen buiten sluiten, om in eigen heiligheid te genieten.

Er zij liefde, er zij ontfermende deernis in het heilige bovenal.

Maar al geven we dit toe, de zaak als zaak moet blijven. We moeten er onszelve en onze kinderen toe opleiden, dat ze ook het hoogste kennen, ook weten wat de m«j-/'^ aanbidding is; en zal het goed onder ons zijn, dan mag er tenslotte niemand onder ons wezen, die niet ook de oogenblikken van verrukking kent, dat hij louter geestelijk aanbidt, en met de ware aanbidders God aanbidt in geest en waarheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„Aanbidden in geest en waarheid”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1905

De Heraut | 4 Pagina's