GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Ik in hen en Gij in mij.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ik in hen en Gij in mij.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik in hen, en Gij in mij; opdat zij volmaakt zijn in één, en opdat de wereld bekenne, dat Gij mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt, gelijk Gij mij liefgehad hebt. Johannes 17:23.

Het verkaeren van onze ziel nabij' God en onze „mystieke unie met Christus", hooren bijeen. Alle apostelen leggen hier nadruk op; en ook de beste leidslieden onder onze Gereformeerde vaderen, Calvijn wel in de eerste plaats, komen telkens weer op die mystieke unie met Christus, als onmisbaar voor alle aiepergaande religie, in hun geschriften terug.

De verleiding, waarvoor, helaas, zoovelen bezwijken, om bij Golgotha te blijven staan, en op Golgotha hun rekening met den Christus af te sluiten, vermoordt het geloof.

Dit gaat dan zoo toe, dat de conscientie een oogenblik wakker wordt; dat de last der zonde de ziel benauwt; en dat de schrik voor het oordeel in het hart slaat. In zulk een oogenblik komt dan de gedachte aan het Kruis lokkend en vertroostend in de ziel op. Immers, als men het zoenoffer aanvaardt, is men behouden. Men behoeft niets er voor te doen, dan alleen te gelooven. Welnu, daartoe laat men zich bewegen. Om het zoo scherp, als het dit verdient, uit te drukken: men sluit dien koop. En nu waant men zich gered. Nu neemt men aan dat men des eeuwigen levens verzekerd is, Men vindt dat zoenoffer heerlijk. Het brengt volkomen zaligheid. Zoo is dan Christus voor zulk een ten Heiland geworden. Maar van een inniger, teederderband der ziel aan Christus, hoort men niets in de gesprekken noch ontwaart men iets in de uitingen van het gemoedsleven. Men is nu gered, en hiermee is het afgedaan.

Toch is dit niets dan zelfbedrog. Er werkl niets dan geestelijk egoïsme in. Men wil de eeuwige straf ontgaan, men wil zich voor eeuwig behoudenis verzekeren. Maar er spreekt niets in van den dorst naar den levenden God, niets van het heimwee van 't kind naar 't Vaderhuis, niets van de heilige jaloerschheid voor de eere van Gods Naam,

Hier kan geen geestelijke kracht van uitgaan. Er kan geen religie in werken noch uit voortkomen. En wat meer zegt, het kan niet waar zijn, dat op die wijs Golgotha ons den zoen zou brengen voor het leven onzer ziel.

Zoo spreekt 't Evangelie dan ook niet. Zoo verklaart het ons het zoenoffer niet. Nooit wordt in de Schrift aan Golgotha kracht ter verlossing toegekend, tenzij de mystieke unie ons innerlijk leven aan het leven van den Christus verbindt.

Het moet zijn een met hem begraven worden in zijn dood, om met hem op te staan ten leven. Alleen wie éen plante met Christus is geworden, deelt in de genade die hij verwierf.

Alleen wie een der schaapkens van zijn kudde is geworden, kan achter den grooten Herder der zielen aankomen.

Het is nipt Golgotha dat ons redt, maar die ons redt is de Christus die op Golgotha stierf.

Met hem moet ge éen, lid van zijn lichaam, onder hem als uw Hoofd opgenomen en ingelijfd zijn, zal ook maar éen enkele druppel van zijn genade u besprengen kunnen.

Ge moet in den Vader aan den Christus ge geven zijn, zoodat zijn heerlijkheidinu geopenbaard worde.

De mystieke unie moet voor eeuwig den band der liefde tusschen hem en uw ziel hebben gelegd.

Ja, het moet worden Christus in u en de Vader in Christus, opdat zoo door dien tusschenschakel uw leven nabij uw God tot een werkelijkheid kunne worden.

Zoo immers bad uw Heiland 't zelf in zijn hoogepriesterlijk gebed: Heilige Vader, Ik in lien, en Gij in mij!

Toch moet, zal onze mystieke unie met den Christus haar echt religieus karakter behouden, en niet in sentimenteele Christolatrie ontaarden, die band aan Christus nooit zijn einddoel in zichzelf vinden.

De Christus is uw Middelaar, en de Middelaar kan er niet anders zijn, dan om u te doen naderen tot uw God.

Nabij uw God te zijn, als kind u in heilig vertrouwen nabij uw God te gevoelen, hier op aarde in de nabijheid van uw God te ver keeren door 't geloof, en eens, na uw sterven, uw God eeuwiglijk in het Vaderhuis te dienen, • dat is en blijft het einddoel; en al wat de Schrift ons omtrent het Middelaarsschap van Chiistus openbaart, moet daarop uitloopen, en kan nooit in zichzelf rusten.

Eens zal de Christus zelf het Koninkrijk aan God en den Vader overgeven, opdat God zij alles en in allen.

Wie zich ophoudt bij zijn eigen ziel, of geen verder begeeren kent, zoo bij maar tot Gods volk mag gerekend worden, stuit het geeste lijk proces in zijn eigen ziel.

Het ideale einddoel waarop we afgaan, mag en kan niets minder zijn, dan in der eeuwen eeuwigheid onzen God te genieten en niet anders dan voor de verheerlijking van Zijn Naam te bestaan. En juist omdat dit het ideale einddoel is, blijft hier op aarde elke religie gebrekkig, die ons niet hier reeds Gode nader brengt, nabij onzen God doet verkeeren, en ons er toe brengt om al onze kracht en al ons talent in Zijn dienst te besteden.

Vroomheid, die opgaat in zelfstreelende gemoedsaandoening en in een zich innerlijk geestelijk vermaken, mist kracht en bezieling. En dan alleen vaart er in onze vroomheid energie, zoo we God lief hebben met die volstrekte toewijding, dat we geen hoogere genieting kennen dan zijn vrede in te drinken, geen hoogere levensspanning dan nabij hem te verkeeren, en geen heiliger eerzucht dan om te strijden en te lijden voor Zijn heiligen Naam.

En daaraan mag zelfs uw dienen van den Christus geen afbreuk doen. Nooit heeft uw Heiland zelf iets anders gewild roch bedoeld, dan om u tot den Vader te brengen; en al wie dit omzet in een soort Christusdienst, zoo dat ge bij den Christus staan blijft, en uw voortdringen naar uw Vader in de hemelen uit 't oog verliest, eert den Christus niet, maar gaat tegen Hem in, en bevestigt de mystieke unie met zijn Heiland niet, maar scheurt er de vezelen van los.

Juist daarom is die unie mystiek, d. w. z. ze gaat niet op in gevoelens, gewaarwordingen en overdenkingen, maar rust in het wezen zelf uwer ziel.

Zeer zeker, ook de gevoelens die ge voor den Christus koestert, ook de gewaarwordingen waarmee de Persoon en het Genadewerk van uw Heiland u aandoen, en zoo ook de overdenkingen omtrent Hem, waarop uw belijdenis rust, hebben hooge waardij. Ze mogen niet ontbreken. Ook geheel uw bewuste leven moet van den Christus doordrongen zijn.

Maar zonder meer zet u dit nog niet in de mystieke unie. Wat in heiligen zin mystiek zal zijn, ligt dieper dan uw bewustzijn, en wortelt in uw wezen zelf.

Vandaar de onderwijzing der Schrift over de wedergeboorte, over de levensvernieuwing, over het nieuwe schepsel, over den nieuwen mensch. Er is maar niet een verzoenen en vergeven, - en uwerzijds een belijden, gelooven en lofjingen.

Neen, de Christus is in onze natuur ingegaan. Dit kon, omdat onze natuur naar den beelde Gods geschapen is; en juist daarom moet wat u aan uzelf en aan de zonden ontrukken en tot uw God wederbrengen zal, u in uw eigen wezen, in uw bestaanswijs zelf aantasten, den ommekeer in uw persoon, in uw uiterlijk bestaan tot stand doen komen, en aldus een heilig en Goddelijk werk zijn, dat plaats grijpt niet op uw lippen, niet in uw hersenen, maar in den mystieken ondergrond van uw aanzijn.

En dit wondere werk nu wordt niet door den Vader rechtstreeks en in een ieder op zich-zelf tot stand gebracht, maar gaat door den Christus, is gebonden aan Hem als aller Middelaar, en vindt juist in dien Middelaar zijn onvernietigbaren waarborg.

Immers de band, dien Christus met zich aan u in uw eigen wezen legt, is van zoo heilige natuur, dat hij dien zelf vergelijkt met den band die hem in zijn Goddelijk bestaan aan den Vader verbindt.

Ik in hen, en Gij in mij, o, heilige Vader! Bewaar ze in uwen Naam die gij mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk als wij!

Van het „lichaam van Christus" zult ge u geen uitwendige, geen werktuigelijke voorstelling vormen. Het is zoo, ook onder menschen spreken we van het lichaam, van het corps, van de corporatie van gelijkgezinden, die saamwerken voor eenzelfde doel. Wie er toe behooren, heeten dan ook onder ons leden van zulk een lichaam, en het bestuur is het hoofd.

Maar bij het lichaam van Christus heeft dit alles veel dieper zin en veel ernstiger bedui denis.

Hier wordt ge geen lid van het lichaam van Christus door u aan te melden, of door uw belijdenis te teekenen. Hier wordt ge in dit lichaam niet ingelijfd door een bezworen krijgs eed. Hier treedt ge niet als lid op, om straks, desverkiezend, weer als lid uit te treden. Neen, het lichaam van Christus ligt in het wezen der ziel vast. Het is een voor ons oog onzichtbaar, maar van God gekend organisme dat éen onr losmakelijk geheel vormt, en waartoe een kindeke als integreerend lid behooren kan, eer het nog ooit den naam van Christus gestameld heeft.

Niet gij voegt u in dat lichaam in, maar God zelf neemt er u in op, lijft er u met uw eigen wezen bij in, en wijst er a als lid van Christus een eigen, vaste plaats in aan, waardoor tevens uw roeping en uw bestemming voor eeuwig bepaald is.

In dat lichaam zijt gij medelid met andere leden, niet naar uw keus, of naar hun keus, maar ingevolge Goddelijke beschikking. Ge vormt met die allen een eenheid die nooit ver j broken kan worden. En met die allen verkeert ge onder Christus als uw levend, levenwekkend en bezielend Hoofd, van wien alleen u de gloed der liefde kan toekomen. En uw bestaan als lid in dat lichaam en onder dat Hoofd heeft geen ander doel, dan om u door den Middelaar weer nabij uw God te doen zijn, u een eeuwigheid in zijn heilige tegenwoordigheid te verzekeren, en alzoo het hoogste doel van uw aanzijn te waarborgen: Een existentie in aller eeuwen eeuwigheid voor de eere van den driemaal heiligen God.

Dit is het mystieke einde, waartoe de mystieke unie met den Christus als middel dient, en daarom is het, dat de Christus den band aan de zijnen met den band die hem zelf aan den Vader bindt, samenvlecht door dat „Ik in hen en Gij in mij!" E n van God zelf bezegelde eenheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„Ik in hen en Gij in mij.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1905

De Heraut | 4 Pagina's