GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Twee opmerkingen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Twee opmerkingen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 16 Maart 1906.

Ds. Littooy, de nestor der Zeeuwsche Kerken, geeft in het Zeeuwsche Kerkblad een breede uiteenzetting van het leerstuk der rechtvaardiging, waarin hij tracht aan te toonen, hoe bij schijnbaar verschil in terminologie, over de zaak zelve onder alle Gereformeerden eenstemmig gedacht wordt. De getuigenissen, die hij aanhaalde uit Comrie, Holtius e. a. kunnen zeker uitnemend dienst doen om te laten zien, hoe onrechtvaardig de beschuldiging is, alsof deze mannen niet genoeg nadruk legden op de rechtvaardigmaking door het geloof en tot het gevoelen der Hattemisten overhelden. In zoover door deze artikelenreeks de verzoeningsarbeid der Utrechtsche Synode wordt voortgezet, heeft ze onze hartelijke instemming.

Een tweetal opmerkingen vergunne hij ons te maken.

De eerste raakt zijn beroep op Calvijn bij de uitlegging van Epheze 2:3, waar de Apostel zegt: wij waren van nature kinderen des toorns gelijk ook de anderen." Ds. Littooy betwist de exegese van sommigen, dat Paulus hier van de uitverkorenen spreekt gelijk ze aangemerkt worden in Adam en in zich zelven, maar niet zooals ze gerekend worden voor God, en beroept zich daarbij op Calvijn, die bij deze plaats aanteekent, dat alle menschen zonder uitzondering onder de verdoemenis zijn, totdat zij door Christus verlost worden. Dit laatste vat Ds. Littooy in subjectieven zin op, d. w. z, totdat ze door het geloof persoonlijk de verlossing in Christus deelachtig worden. Op de zaak zelf gaan we thans niet in, maar wel wijzen we er op, dat Ds. Littooy hier het gevoelen van Calvijn niet geheel juist weergeeft. Calvijn heeft in zijn Institutie II 16 2, 3 zeer uitvoerig over deze quaestie gehandeld en erkent volmondig, dat hier een moeilijkheid schuilt, omdat we in Gods Woord met twee reeksen van uitspraken te doen hebben, die schijnbaar met elkaar in strijd zijn, nl. eenerzijds dat God onze vijand is, totdat hij door Christus met ons bevredigd is geworden, en anderzijds, dat Hij met eeuwige barmhartigheid over ons bewogen is en die barmhartigheid de oorzaak is, waarom Hij ons Christus tot gerechtigheid schonk. Wanneer de Schrift zegt, „dat de menschen vervloekt waren totdat hunne zonden door de offerande van Christus uitgewischt waren; dat ze van God waren afgescheiden, totdat ze door Christus lichaam tot Gods gemeenschap ontvangen werden"; dan is, zegt Calvijn, deze manier van spreken gevoegd en gematigd naar ons begrip en gevoelen, opdat wij te beter zouden verstaan, hoe jammerlijk en rampzaUg onze toestand zij buiten Christus". Natuurlijk ontkent Calvijn niet, dat er achter deze „manier van spreken" ook een realiteit schuilt; „want God, die de hoogste gerechtigheid is, kan de ongerechtigheid, die hij in ons allen bemerkt niet beminnen. Diensvolgens zijn wij allen vanwege onze natuur en daarbenevens vanwege ons boos leven, dat daarbij komt, waarlijk voor zijn aangezicht schuldig." Maar daarnaast moet toch even beslist vastgehouden worden, dat God ons als zijn schepsel liefheeft. En nog duidelijker laat Calvijn zich uit in zijn exegese van Rom. y:10. „De Apostel, zegt hij, schijnt hier met zich zelven in strijd te zijn, want indien de dood van Christus een pand en teeken van zijn goddelijke liefde jegens ons is, dan volgt daaruit, dat wij reeds toen (vóör Christus' dood) Gode aangenaam waren. En nu zegt hij, dat we toen nog vijanden waren. Ik antwoord daarop, zegt Calvijn, dat God de zonde haat en dat ook wij daarom hatelijk zijn voor Hem voorzoover we zondaren zijn; voor zoover Hij echter door zijn geheimen raad ons met Christus tot éen licliaam vereenigd heeft, heeft hij opgehouden ons te haten. Maar deze terugkeer tot genade is ons onbekend, totdat wij door het geloof tot haar doorgedrongen zijn." Ds. Littooy zal ons toe-stemmen, dat Calvijn dus metterdaad anders dacht dan Ds. Littooy uit zijn exegese van Ef. 2 afleidde. Calvijn heeft de moeilijkheid van het probleem wel degelijk gevoeld en geworsteld om er een oplossing voor te vinden. En in Calvijn moet dit geloofd, dat hij uit eerbied voor de Schrift beide handhaafde, èn dat onze zonde ons schuldig stelt voor Gods aangezicht èn dat God van eeuwigz heid af in Christus ons in genade heeft aangenomen.

Onze tweede opmerking geldt dit volgende gedeelte uit het jongste artikel:

Waar is het, en daarom zijn wij allen het daarover eens, dat de Schepping enz. zoowel als de Rechtvaardiging van eeuwigheid door God is besloten en mitsdien in het besluit vast ligt; alsmede hierover dat alles wat door den Drieëenigen God van eeuwigheid besloten is, [in den tijd gerealiseerd, d. i. verwezenlijkt wordt; en ook nog hierover, dat wij evenwel niet zeggen en leeren, dat de Schepping enz. van eeuwig heid is, gelijk dat wèl gedaan wordt ten opzichte van de rechtvaardiging.

Waarom wordt dat nu wel gedaan ten op zichte van de rechtvaardiging? Om dezelfde reden waarom wij beweren en leeren, dat wij eeuwen vóór dat door ons het levenslicht wordt aanschouwd in Adam, als in onzen stamvader, potentieel zijn geschapen; onontwikkeld was het menschelijk geslacht in hem aanwezig, maar van eene zoodanige aanwezigheid van het geschapene vóór de zesdaagsche Schepping is geen sprake in de Heilige Schrift, evenmin van een Lam dat gegeven en geslacht is vóór de grond legging der wereld of van een verbond deï verlossing, waarin de Zoon des Vaders de zonde der uitverkorenen voor Zijne rekening nam.

Zeer duidelijk is de bedoeling van dezen laatsten zin ons niet. Wil Ds. Littooy alleen maar zeggen, dat de Schrift nergens met zoo vele woorden van deze dingen spreekt, dan kan dit tot op zekere hoogte worden toegestemd. Wel spreekt de Apostel Petrus l : 20 van het bloed van het Lam, „dewelke voorgekend is vóór de grondlegging der wereld" en de Apostel Johannes in Openb. 13 : 8 van hen, wier namen niet zijn geschreven in het Boek des Levens, des Lams, dat geslacht is, van de grondlegging der wereld; maar de eerste plaats spreekt alleen van de voorverordineering en bij de tweede is het in verband met Openb. 17:8 (welker namen niet zijn geschreven in het Bjek des Levens van de grondlegging der wereld) twijfelachtig, of de woorden: an de grondlegging der wereld, behooren bij het Lam dat geslacht is of bij het voorafgaande : wier namen niet geschreven zijn in het Boek des Levens. Maar wanneer Ds. L'ttooy hieruit zou willen afleiden, dat deze uitdrukkingen derhalve ongeoorloofd of met den zin en de bedoeling der Schrift in strijd zouden zijn, dan zou hij in tegenspraak komen met heel onze Gereformeerde Theologie. „Want hoewel Christus, zoo merken onze Kantteekenaren bij Openb. 13 : 8 op, metterdaad niet is geslacht dan toen hij voor ons aan het kruis geleden heeft, zoo is nochtans deze zijn dood en offerande krachtig geweest van den beginne der wereld tot verlossing zijner geloovigen en hij is van den beginne geslacht in Gods besluit". Al erkennen onze kantteekenaren, dat de woorden van de grondlegging der wereld in Openb. 13:8 waarschijnlijk slaan niet op Christus, maar op het Boek des Levens, ze aarzelen geen oogenblik om uit te spreken, dat het feit zelf waarachtig is en Christus van eeuwigheid af in Gods besluit geslacht is.

We twijfelen niet, of Ds. Littooy zal dit van harte met onze kantteekenaren eens zijn. Maar juist daarom was een kleine toelichting bij wat hij schreef niet overbodig.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 maart 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Twee opmerkingen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 maart 1906

De Heraut | 4 Pagina's