GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Hunne kinderen in onderdanigheid houdende.“

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hunne kinderen in onderdanigheid houdende.“

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die zijn eigen huis wel regeert, zijne kinderen in onderdanigheid houdende, met alle stemmigheid. I Timotheus 3 : 4.

Uitdrukkelijk heeft Christus de wereldbeteekenis van de gehoorsaamheid, van het onderdanig zijn, van het volbrengen van het door een ander gegeven gebod, ook in zijn eigen persoon bezegeld.

Hij heeft „gehoorzaamheid geleerd." Hij sprak het uit, dat zijn willig ingaan in den dood, het afleggen van zijn leven, onderwerping was aan t& n gebod, hem door den Vader gegeven. (Joh. 10 : 13). Ja, hij verborg het voor zijn jongeren niet, dat tot zelfs 'tgeen hij sprak en predikte, hem door een gebod van Godswege was voorgeschreven. „De Vader die mij gezonden heeft, die heeft mij een gebod gegeven, wat ik zeggen zal, en wat ik spreken zal. Hetgeen ik dan spreek, dat zeg ik alzoo, gelijk mij de Vader gezegd heeft." (Joh. 12 : 49, 50).

Dat is geen spel, geen schijn, geen vertooning, maar hoogst ernstige werkelijkheid geweest; een werkelijkheid in bloed bezegeld aan het Kruis.

En om het hoog ernstig en beteekenisvol karakter van deze onderwerping van Christus aan het hem door God gegeven gebod nog scherper te doen uitkomen, voegt de apostel er in dit verband opzettelijk bij, dat de Christus zich aan dit gebod onderwierp, niettegenstaande hij „in de gestaltenisse Gods was”.

Hij was dus in dien zin niet onderworpen, maar hij vernietigde en vernederde zich zelven om en door zich te onderwerpen.

Zoo ging Hij, God zijnde, over in de gestaltenis van een knecht, die onder zijn heer staat en gehouden is, het gebod van zijn heer te gehoorzamen. En dat heeft Christus doorgezet, tot hij ten slotte „gehoorzaam wierd in den dood”.

Dat gehoorzamen, dat zich onderwerpen van den Christus is de sleutel van het heilgeheim.

Mijn spijze is, dat ik doe den wil desgenen die mij gezonden heeft. Hij is niet uit zich zelf naar deze aarde gegaan, maar geson den, zooals een gezant gezonden wordt door zijn koning. Hij is gezonden, niet om voorts naar eigen indruk te spreken en te handelen, maar met een last dien hij te ^volbrengen had, met een wilsuiting waaraan Hij zich te houden, met een gebod waarnaar hij zich in doen en spreken te gedragen had.

Het is alles de Vader, die 't doet. Die besluit te zenden; die zendt; die den last geeft; die 't gebod voorschrijft; die den levensloop tot in 't sterven oplegt, — en die, als het volbracht is, den Christus opwekt, kroont, en uitermate zeer verhoogt.

En bij Christus blijft het, van den aanvang tot aan het einde, altoos en in alles steeds een onvoorwaardelijke onderdanigheid, onderwerping, gehoorzaamheid, totdat Hij als Koning ten troon gaat. Doch ook dit zelfs is slechts intermezzo, pauze, tusschenbedrijf. Eens toch komt de ure, dat aan den Vader „ook de Zoon zelf zal onderworpen worden, opdat God zij alles in allen", (i Cor. 15 : 28),

In die gehoorzaamheid, in die zelfonderwerping van onzen Heiland, leeft de gemeente thans veel te weinig in. Ze erkent wel dat het zoo is, maar Gods kinderen ondergaan en voelen lang niet krachtig genoeg de spannende levenskracht, die van die zelfonderwerping Christi voor hun eigen fechtvaardigmaking en voor het recht houden van ons eigen leven en het leven der onzen uitgaat.

De emancipatiezucht stak ook de gemeente des levenden Gods aan. Geen kind maar meester, geen knecht maar heer zijn. Dat narde begrip van onderwerping moet er uit. En voorts niets dan liefde. Dan staat men ™et zijn God gelijk. Hij door liefde aan u gebonden, en gij door liefde aan Hem gebonden. En die liefde komt dan uit uw hart, "'t uw zin en neiging. En zoo lijkt 't immers veel teederder, warmer en inniger. Weg met •let gebod, weg met den last, weg met onderdanigheid en onderwerping! Het zal alles vanzelf gaan. Uit niets dan liefde, liefde van ons lieve menschen voor den lieven God.

Zoo zingt men het, zoo predikt men het, zoo voelt en beleeft men het.

... ^^^st gaat dit dan nog met de oude be-"jdenis, en met het geloof aan onze rechtvaardigmaking door het bloed des Kruises salm. Maar dat duurt niet. Al dat oude uit de belijdenis weekt van lieverlee los. Waarom dat alles ook! Het is immers volmaakt over-Dpdig. God heeft ons lief. Zou Hij ons dan •"et vergeven? Wij hebben God lief. Zou Hij ons dan 't eeuwige leven niet schenken.' Dat Kruis kwam er door een tragisch noodlot, en we sidderen er bij. Maar denk u dat Judas Jezus niet verraden, dat Cajaphas Jezus niet veroordeeld, dat Pilatus Jezus niet in den dood had doen ondergaan, — God zou immers ons niet minder lief hebben gehad, en onze liefde voor God zou even warm ontstoken zijn.

Dat Kruis is een somber tusschenbedrijf. Nu het er is, aangrijpend. Maar denk het u weg, en het zou immers alles eveneens geloopen zijn, als 't nu liep.

Niets dan de liefde, en o, die liefde met wederliefde, zou immers 't al hebben volmaakt.

Dat dit alles lijnrecht tegen de Schrift, tegen 't God-zijn van God en ons creatuurzijn ingaat, ziet ieder die doordenkt. Hierop gaan we thans niet verder in.

Maar let er nu op, hoe deze zelfde valsche voorstelling zich in ons eigen leven, en in het leven van ons gezin voortplant.

Hier verkeert ge in 't zinbeeld. In de zinbeeldige afspiegeling van 't leven Gods. Ook hier een vader en een zoon. Ook hier gezag, het geven van een gebod en regeerea; en daartegenover de eisch Man onderdanigheid, onderwerping en gehoorzaamheid. En niet minder ook hier de liefde van de ouders voor het kroost, en van het kind voor zijn ouders.

En wel die beide zóó door God in verband gezet, dat die liefde niet opga in gevoelsuiting, maar ruste in de genealogische verhouding. Een die teelt, de moeder die baart, het kind dat geboren wordt. Daaruit een noodzakelijk verband, een vanzelf opkomende verhouding van een orde, een heilige orde, die gezag j en onderdanigheid ineenvlecht, en uit deze geordende werkelijkheid de liefde opkomende, evenzoo in geordend verband. Geen bloote gevoelsuiting, maar levensopenbaring, heel de persoon omvattend.

Maar nu kwam ook hier de zonde, ook hier de emancipatiezucht

Kinderen die van geen onderdanigheid willen hooren; doch alles uit liefde zullen doen. Ouders die alle gezag laten guppen, en niets dan uit liefde van hun kinderen hebben willen.

En daarnaast de zonde, die de ouders hard en onredelijk maakt. En kinderen die toonen willen, dat ze boven alle onderdanigheid verheven zijn. En zoo alle vastheid weg. Geen gezin meer, maar een samenwonen van gfooten en kleinen, die alles saam naar onderling goedvinden schikken, regelen en vinden zullen. Heel 't gezin in een vrij gezelschap ontaard. En van een stempel dat God op het gezin gezet zou hebben, geen sprake meer!

De schuld begint hier bij de ouders. Bij de ordelievende ouders. Bij hen, die voelen, dat in hun gezin niet alles aan ieders wil mag worden overgelaten. Dat er zekere orde moet zijn. Dat ze hun gezin regeeren moeten. De anderen laten Gods water maar over Gods akker loopen. Het ga dan zoo het ga. Van regeeren, van beheeren zelfs geen sprake. Tot alles geldelijk en huislijk één verwarring, één chaos wordt.

Maar die betere ouders vervallen zoo licht in de zonde van voor zichzelf te willen regeeren. Ze denken er niet aan, dat ze regeeren bij de gratie Gods, om Gods wil, tot Zijn eer.

Van daar hun wilkeur, hun zelfzuchtig heer en meester willen zijn. Autocratische koninkjes en koninginnetjes, met hun kinderen en dienstboden als onderdanen. Niet omdat ze zelven God vreezen, en opdat hun kind God vreeze, maar opdat kind en dienstbode hen vreezen, regeeren ze straf en onredelijk. En zoo tergen ze hun kinderen, en verwekken ze tot toorn.”

En dat heet dan hun eigen KUis wel regeeren, maar het is de baas zijn op hun eigen plantage, ter voldoening aan eigen heerschzucht. Het denkbeeld dat het gezin afbeeldsel is van de Goddelijke huishouding; dat de vader het beeld draagt van den Vader die in de hemelen is; dat ze een gezag uitoefenen hun door God toebetrouwd, en dat ze naar Gods wil en niet naar eigen wil hebben aan te wenden; het besef, dat ze Gods gezag in hun gezin hebben hoog te houden, en van dat gezag aan Hem verantwoording schuldig zijn, komt niet in hen op.

Vandaar zoo vaak ongeloovige kinderen in gezinnen van geloovige ouders.

Het is bij die ouders tusschen hen zelven en hun God niet in orde. Ze kennen zelve geen onderwerping, geen onderdanigheid, geen gehoorzaamheid aan hun God. En van daar dat hun eigen gezag spaak loopt, en dat hun kinderen met hen doen, gelijk zij doen met hun God.

Ons geloof werkt, al naar het gezond of krank is, zeegnend of bedervend op heel ons leven in.

De Schrift zegt het in heilige harmonie: Eenerzijds: Gij zult uw kinderen in onderüanjgnèid houden. Eii: 'Gij zult uw kinderen andererzijds niet tergen of tot toorn verwekken. En voorts: Een liefde, uit het genereeren en geboren zijn opkomend, zal den band om heel het gezin slaan.

Ouders die hun kinderen niet in onderdanigheid houden, en hun gezag te grabbel werpen, geven dus niet hun eigen heer-zijn, maar het gezag Gods prijs. En zoo ook ouders, die hun kinderen door het spelen van den baas tergen, oefenen niet Gods gezag uit, maar vieren hun eigen heerschzucht bot.

Als een kind niet gehoorzaamt, moet, zal 't goed zijn, de vader, de moeder instinctief voelen, dat het kind zich niet tegen hen, maar tegen God verzet. Maar juist daarom zullen ze geen gehoorzaamheid eischen, dan in 'tgeen ze even instinctief voelen, dat God wil dat hun kind doen zal.

Zoo komt er de teederheid in.

Niet maar gebod op gebod, regel op regel, naar inval of gril, maar bij heel het beheer en bestuur van de huishouding nauw in de conscientie onderzoeken, hoe God dat beheer en bestuur door hen wil hebben uitgeoefend.

Hebben de ouders hierin klaar inzicht, dan, ja, bevelen en gehoori; aamheid afeischen, en doorzetten, niet om eigen wil, maar Gods wil in hun huis te doen heerschen.

Voelen ze daarin gefaald te hebben, dan zonder aarzelen hun gebod intrekken of wijzigen.

Als 't kind merkt, dat vader of moeder omgaan, omdat ze zich in het verstaan ï^a» Gods wil vergist hadden, verzwakt dit het gezag niet, maar sterkt het; want 't kind zelf voelt dan, dat het in vaders en moeders gezag met den levenden God en niet met ouderen-wilkeur te doen heeft.

Zoo sterkt ge de binten en ankers van heel uw huis. Zoo leeft ge zelf, ook in 't regiment van uw huis, met en voor uw God. Zoo voedt ge u zelven en uw kinderen op in de vreeze des Heeren.

Maar hij, die het uit geprikkelde heerschzucht om eigen baas-zijn te doen is, of ook hij die, in zijn slapheid en ordeloos bestaan, maar alles loopen laat, om vrede te houden — ondermijnt zijn huis. ondermijnt de vreeze Gods, en is er zelf schuld aan, zoo èn hij èn zijn kinderen in waarachtige godsvrucht verachteren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1906

De Heraut | 2 Pagina's

„Hunne kinderen in onderdanigheid houdende.“

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1906

De Heraut | 2 Pagina's