GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De overdracht van het Rectoraat.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De overdracht van het Rectoraat.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De plechtige overdracht van het Rectotoraat, die j 1. Zaterdag plaats vond, werd door een groote schare van belangstellenden bijgewoond, die de ruime zaal van het Gebouw voor den Werkenden Stand geheel vulde. Ongetwijfeld lag in die talrijke opkomst ook een stille hulde voor den aftredenden Rector, die voor 't laatst deze plechtigheid leidde en wiens woord men daarom zoo gaarne nog eens beluisteren wilde.

Eigenaardig was bij deze plechtigheid ook, dat voor 'teerst, tengevolge van de nieuwe relatie, waarin de Vrije Universiteit tot het Rijk is komen te staan, de voorzitter van de Commissie van Toezicht, Mr. Pijnacker Hordijk, in den kring van het corpus Academicum plaats nam. Dat de Vrije Universiteit tegelijk ook een eerezetel aanbood aan de deputaten, door de Gereformeerde Kerken benoemd, was een hoffelijkheid, die eigenlijk reeds te lang was verzuimd.

Van de rede, die de aftredende Rector hield, nemen we het kort verslag uit de pers hier over:

Na eene inleiding, die betrekking had op bestaande plannen voor het vierde eeuwfeest van Calvijns geboorte, en die opkwam tegen de oprichting van een monument, daar Calvijn door zijn werk dit reeds heeft op veel betere wijze, werd op een gedeelte van dat werk de aandacht gevestigd, en als onderwerp genoemd: de beteekenis der gemeenteleden als zoodanig, volgens beginselen, die Calvijn, toen hij openlijk optrad, heeft ontwikkeld en toegepast.

Die beginselen werden afgeleid uit de twee geschriften, die als het ware het program waren van Calvijns reformatie, en dan een program waaraan hij steeds trouw is gebleven. Daaruit werd aangetoond, welke hooge beteekenis door Calvijn aan de gemeenteleden werd toegekend, in tegenstelling met de in zijn tijd vigeerende stelsels; waarbij ook gewaarschuwd werd tegen misverstand van zijne opvatting. Voorts werd opgemerkt, dat die hooge betee kenis slechts werd toegekend aan geloovigen, wier belijdenis dus onmisbaar was voor het kerkelijk instituut, en wier leven met die belijdenis moest overeenstemmen. Daarna werd gesproken van de discipline, die de Kerk zelve te dien aanzien had uit te oefenen, en van de wederinstelling van opzieners uit de ge meenteleden, die daarvoor zouden te zorgen hebben; waarbij in eenige bijzonderheden werd aangewezen, hoe dan, volgens Calvijn, de kerkelijke macht naar de Schrift te gebruiken was, onder controle en medewerking van de gemeente zelve. En ten slotte werd de vraag behandeld, bij wie dan, in geval van een mogelijk conflict, het overwicht was te stellen.

In het daarop volgend verslag van het afgeloopen Academiejaar werd hermnerd aan het Koninklijk Besluit, waarbij voor sommige Academische graden effsctus civilis aan de Vrije Universiteit verleend werd, en aan de daarmede in verband staande werkzaamheid van de Rijkscommissie van toezicht. Voorts werd ter sprake gebracht, wat er omtrent directeuren, curatoren en hoogleeraren te vermelden viel; waarbij o. a. de wensch werd uitgesproken, dat het persoonlijk onderwijs van Dr. A. Kuyper aan de Universiteit weder mocht ten goede komen. En ten aanzien van de studenten werd medegedeeld, dat het Academiejaar begon met 168; dat daarna voor het eerst werden inges"hreven 24, waarvan rr voor de Godgeleerdheid, 5 voor de letteren en wijsbegeerte en 8 voor de rechtsgeleerdheid; dat vermgedelijk bijna evenveel in dat jaar hunne Academische studie eindigden; en dat het geheele cijfer dus nu op 170 te stellen is, waarvan 92 voor de Godgeleerdheid, 18 voor de letteren en wijsbegeerte, en 60 voor de rechtsgeleerdheid. Waaraan nog werd toegevoegd, dat in het afgeloopen jaar bij examens geslaagd zijn: in de faculteit der Godgeleerdheid, 14 voor het candidaats eerste gedeelte, 18 voor het definitieve candidaats, en 8 vo ir het doctoraal; in de faculteit der letteren en wijsbegeerte, i voor het examen bedoeld in att. 135 H. O. wet, 9 voor het tbeologischpropaedeutisch, 11 voor het juridisch propaedeu tisch en i voor het doctoraal; in de faculteit der rechtsgeleerdheid, 6 voor het candidaats, en 6 voor het doctoraal; en dat er 3 promotiën plaats hadden, waarvan 2 in de faculteit der Godgeleerdheid en i in de faculteit der letteren en wijsbegeerte.

Al zal de beteekenis van deze rede voor de buitenwereld eerst blijken, wanneer ze, met rijke noten gestoffeerd, het licht ziet, toch mag reeds thans een woord van dank gebracht aan Prof. Rutgers, die ons weer een kostelijke bijdrage leverde om de beginselen van Calvijn beter te verstaan. Indien iemand Calvijn's leven en werken, daden en beginselen kent, dan is het wel de nestor onzer hoogeschool, die aan de bestudeering van Calvijn's leven schier heel een leven heeft gewijd. Al wat hij uit den rijken schat zijner kennis van Calvijn meedeelt, heeft reeds daarom groote waarde. Maar niet minder, omdat Prof. Rutgers wel dit met Calvijn in bijzondere mate gemeen heeft, dat, gelijk Stahelin als een der grootste verdiensten van onzen Reformator roemt, zijn denken zoo logisch is. Prof. Rutgers heeft niet alleen aphoristisch enkele uitspraken van Calvijn over de rechten en plichten der gemeenteleden naast elkander gesteld, maar in streng logisch betoog doen gevoelen, hoe dit alles bij Calvijn voortkwam uit één beginsel, de opvatting die Calvijn aan Gods Woord ontleende over karakter en wezen der Kerk. Dat daarbij telkens gewezen werd op de antithese met Rome, Luther en de Wederdoopers, diende niet weinig om de opvatting van Calvijn in hare juistheid nog meer te doen waardeeren. Terwijl ten slotte volkomen terecht door Prof. Rutgers gewaarschuwd werd tegen een eenzijdige en daarom onjuiste opvatting van de rechten der gemeenteleden, gelijk die bij de Independenten en de voorstanders van het Collegiale stelsel gevonden wordt. Al liet het bestek eener rectorale oratie natuurlijk niet toe, dat alle moeielijkheden, waarvoor het hier aangeroerde probleem ons in de practijk plaatst, werden opgelost, toch was het goed, dat Prof. Rutgers de eenvoudige en toch zoo krachtig doorwerkende beginselen van Calvijn op dit punt eens helder in het licht stelde; gevoelen deed hoe uitnemend deze beginselen zijn voor het kerkelijke leven, en het daarbij niet ontbreken liet aan bakens in zee, waar van een al te „democratische" strooming gevaar dreigde. Een zoo klare en heldere uiteenzetting van Calvijns beginselen op dit belangrijke punt van het kerkrecht heeft niet alleen als historische studie waarde, maar geeft tegelijk uitne mende lessen voor het heden. Niet, alsof met Calvijn het laatste woord zou gesproken zijn of Calvijn voor ons als onfeilbare autoriteit gelden zou, maar omdat Calvijn zuiverder dan een der andere Reformatoren hier de beginselen» wan Gods Woord weer aan het licht gebracht heeft en op dat fundament ook in onzen tijd moet worden voortgebouwd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1906

De Heraut | 4 Pagina's

De overdracht van het Rectoraat.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1906

De Heraut | 4 Pagina's