GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Rege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Rege.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tenzij dat eerst de afval gekomen zij. 2 Thess. 2 : 3.

Tenzij dat eerst de afval gekomen zij. 2 Thess. 2 : 3.

Van twee kanten tegelijk kwam alzoo de inzinking, de daling van de eere, aan Christus' Koningschap geboden. De glans van dat Koningschap werd schier geheel uitgedoofd in de breede kringen der intelligentie, en hij taande in den kring der belijders. Ook op dit laatste moest met nadruk gewezen. Zoo licht neigt men er toe, om alle verantwoordelijkheid ten deze op de kinderen der wereld af te schuiven, wanende zelf vrij uit te gaan, en breekt juist daardoor zijn kracht. Dit is niet bedoeld in den algemeenen zin van de onmisbaarheid der verootmoediging voor een iegelijk, die zich opmaakt tot een actie op geestelijk terrein. Steeds zag men, helaas, dat dit dringen op verootmoediging het meest in zwang was bij dezulken, die zich met hand en tand tegen elke doortastende actie wilden verzetten. Men predikte dan rusteloos verootmoediging, en voegde er bij, dat eerst na de verootmoediging de actie beginnen kon. En omdat de verootmoediging dan nooit diep genoeg ging, kon men immers aan de actie nooit toekomen. Een slaapmiddel der vreesachtigheid ! O, gewisselijk, verootmoediging over persoonlijke zonde en persoonlijke ontrouw kunt ge door een toon van heiligen ernst bij een ieder doen opwaken, maar verootmoediging over algemeene volkstoestanden, over maatschappelij ke afdwalingen en over kerkelijke laks-en lauwheid is een gemoedsdaad, waartoe ten hoogste een enkel profetisch man, een enkele priesterlijke gestalte komen kan, maar die ondenkbaar is bij de groote massa. Die massa kunt ge wel in een vergadering of samenkomst voor enkele oogenblikken onder den indruk brengen, dat ook op deze breede, gemeenschappelijke terreinen een schuld ligt, die ons klein moet maken, maar die indruk wordt straks weer door de veelvuldigheid in het persoonlijk leven uitgewischt, Hij, wien 't niet te doen is om de wereld zijner verbeelding, maar om de reëele wereld, waarin hij met de groote massa dagelijks leeft, moet inzien, dat zielkundig zulk een algemeene verootmoediging over algemeene toestanden, indien er niet terstond een actie tegen het kwaad op volgt, nooit anders is noch zijn kan dan een waas, dateenoogenblik over de gemoederen trekt, maar dan ook een waas, dat door den wind des daags aanstonds weer wordt weggedreven. Zulk een algemeene verootmoediging is daarentegen niet alleen denkbaar, maar is zelfs plicht en vormt een ongemeene kracht, indien men, gereed om een krachtige poging tot verweer of aanval te wagen, op dat eigen oogenblik maant, dat eerst een ieder neer zal knielen om zijn schuld voor God te belijden, en niet in waan van eigen heiligheid, maar alleen in de mogendheid des Heeren Heercn de actie te wagen. Wie daarentegen van alle actie af maant, en dan jaar in jaar uit tot verootmoediging oproept, we herhalen 't, niet over persoonlijke zonde, maar over de gemeenschappelijke schuld, die in den algemeenen toestand schuilt, is óf op zielkundig terrein een vreemdeling, of wel hij misleidt zichzelf en de schare. Zulk een oproep tot verootmoediging vervliegt in woorden, en grijpt ten slotte noch 't gemoed, noch de stemming der geesten aan. Eer verzwakt zulk pleiten, bluscht alle heilige geestdrift, en leidt tot ziekelijk geklaag en lijdelijk neerzitten. In de machtige momenten 'der historie keersekte er van zelf een indrukwekkend-verootmoedigende stemming. Toen was ze er en deed wonderen, maar ze kwam toen juist op uit het besluit om tot actie over te gaan. Ook op het slagveld is zelfs de meest ongevoelige soldaat nooit kleiner gestemd, dan juist op 't oogenblik, dat het eerste kanonschot door de lucht dreunt. Ons wijzen op de leemte in het eeren van Christus Koningschap ook onder de belijders, had dan ook allerminst de bedoeling om den moed te blusschen, maar integendeel om tot beter inzicht in de» bestaande toestanden te leiden, en bij die klaarheid den weg te ontdekken, dien we hebben in te slaan.

Ingezien moet worden, dat we allengs toe zijn gekomen aan eea periode vaa algemeenen "fval. We trekken hiermee nog allerminst de concusie, dat we reeds toezijn aan den grooten afval, die het einde aller dingen nabij brengt. Getijden en gelegenheden heeft de Vader in zijn eigen macht gesteld, en steeds zal 't gewaagd blijven, zoolang bijzondere teekenen uitblijven, het einde der dingen als nabij zijnde te verkondigen. De historie toont ons, hoe dikwijls zelfs de vroomste mannen daarin gefaald hebben. Telkens bleek het van achter, dat Gods wegen hooger zijn dan onze wegen, en d«t Hij toch de wolken weer v/egvaagde, en nogmaals het licht deed doorbreken, al waande men onder de Christenheid nog zoo stellig aan den finalen ondergang van het licht toe te zijn. Maar al staat het vast, dat keer op keer de Christenheid zich vergist heeft in het nabijdroomen van het einde der wereld, even stellig moet erkend, dat men onder ons zich veels^ins te eng opsluit in eigen kring, en omdat het in dien kleinen kring goed loopt, helaas maar al te blind blijft voor de afdoling die, in het gemeen genomen, de wereld der geesten beroert. Men toornt dan wel tegen de publieke opinie, men vonnist wel zonder sparen het opkomen en toenemen van allerlei maatschappelijke zonden; men ergert zich wel aan de drieste uiting van het ongeloof; maar men opent het oog niet voor het algemeen karakter dat deze afdoling draagt, en geeft zich geen rekenschap van het dreigend gevaar, dat zulk een algemeene toessand ten slotte ook voor onzen eigen kring in een volgende generatie oplevert. Men is van de gerusten in Sion, en bestraft wel anderer afdoling, maar v/aant zich in eigen kring veilig. Ea juist dit maakt, dat men de wereld buiten dien kleinen kring niet begrijpt, en juist daardoor onmachtig is om er een invloed ten goede op uit te oefenen. In niets komt die averechtsche gesteldheid der geesten onder de geloovigen zoo sterk uit, als in hun onderling getwist en geharrewar, en in den toon die bij dat geharrewar gedurig wordt aangeslagen. In alles eens is men het bijna nooit. Dat kan niet. Daartoe werkt ons sterk individualisme te machtig. Daartoe werkten allerlei bijzonder-en gevoeligheden, opgekomen uit wat achter ons ligt, te sterk na. Daartoe is de afleiding van onze conclusion uit wat allen saam belijden, te wisselend en te onzeker. Maar als ge uit de laatste vijf tig jaren aandachtig nagaat, over welke vraagstukken en over welke punten er de laatste halve eeuv/ onder de geloovigen strijd is gevoerd, en let op de bitterheid waarmee de strijd over zulke vraagstukken gestreden is, en ten deele nog wordt, zeg zelf, kunt ge u dan onttrekken aan den indruk, dat ge een machtig vijand ziet optrekken om een kleine vesting te belegeren, en straks in te nemen, onderwijl in die vesting de hoofdlieden en soldaten, wel verre van op krachtige verdediging bedacht te zijn, elkaar bijna aanvliegen om uit tt maken, of de gevel van een kazerne in renaissance-of in gotischen stijl zal worden opgetrokken.

Natuurlijk denken we er niet aan te beweren, dat ook zulke vraagstukken op zichzelf niet belangrijk zijn; noch ook ontkennen we, dat in stillen vredestijd zulk soort quaestiën van gewicht en beteekenis kunnen zijn; maar wat niet verzv/egen mag worden, is dat ais de vijand voor de poorte staat, het gewicht van zulke vraagstukken in 't niet verzinkt, en dat zijn plicht noch zijn roeping verstaat, wie in zulk een oogenblik zich niet opmaakt, om met allen saam allereerst de verdediging van de veste tegen den vijand met alle kracht voor te bereiden. Uit het feit nu dat men veelszins dat niet doet, maar voortgaat zijn kracht uit te putten in het afwikkelen van allerlei vraagstukken van tweede, derde en vierde orde, blijkt maar al te zeer, dat men voor het gevaar dat dreigt geen open oog heeft, het niet inziet, en deswege waant zich een weelde te mogen veroorloven, die alleen in dagen van vollen vrede ons dee! kan zijn. Daarbij komt dan, dat de liefde verkoelt; dat men niet wint maar van zich afstoot, en naar buiten den noodlottigen indruk vestigt, dat men, om de jmachtige heerschappij der liefde Christi te beivonderen en te genieten, althans niet in de tenten der geloovigen zijn schuilplaats moet zoeken. Het odium theologicum, d. i. de vinnigheid waarmee wie godgeleerden zijn, elkander plegen te bestrijden, is helaas spreekwoordelijk geworden. Nu nog kan men in het verre Oosten de jammerlijke gedeeldheid van Nestorianen, Katholieken, Grieksch-Orthodoxen, Armeniërs, Kopten, Marionieteö, en hoe ze verder heeten, betreuren, die als bitter gevolg van dat theologisch getwist, onder de hoogheid van den Islam de Christenen in machteloosheid houdt. Ook daar hebben de Christenen, toen de vijand voor de poorte stond, het dreigend gemeenschappelijk gevaar niet ingezien, en nu reeds twaalf, dertien eeuwen lang plukken hun nakomelingen de wrange vrucht van wat, toen de Islam opkwam^ door de Christenen van alle gading verzondigd, verzuimd en misdaan is. Ook de vraagstukken, die destijds de Christenen in het oosten verdeelden, v/aren op zichzelf zeer zeker van gewicht, maar wat ze voorbijzagen is, dat waar het bestaan en de bloei van Christus kerk zelf op 't spel staan, elk ander vraagstuk zijn overwegend gewicht en belang inboet. Hoe men zich kieedea zal, is op zichzelf een volstrek niet onbelangrijke quaestie, maar als ge doodkraük, ISAU den dood voor oogen, te bed laagt, zoudt ge toch uw familieleden en verwanten veroordeelen, indien ze, in stee van alle aandacht en liefde op de redding van uw leven saam te trekken, bij uw sponde stonden te twisten, of men als Christen in het Oosten zich als Europeaan, dan wel als Oosterling kleeden zal.

Met ernst moeten daarom de geloovigen er op gewezen worden, dat hun kleine kring niet hermetisch is af te sluiten van de groote wereld der geesten, en dat in die wereld der geesten thans een actie gaande is, die steeds meer het karakter van afval van ket Christendom aanneemt, en wel van een afval die steeds verder voortschrijdt. Sterker nog, het moet duidelijk uitgesproken, dat zich almeer een toestand afteekent, waarin niet alleen de Christelijke religie, maar alle religie steeds meer haar invloed inboet. Er is in heel de maatschappij een losweeking van het religieuse leven, die zich bij elk nieuw opkomend geslacht duidelijker afteekent. Zoo is het in den breeden kring der gedoopten, maar zoo is het ook bij de Joden, en ten deele zelfs reeds bij de Mohamedanen. Bij alle drie de groote Monotheïstische godsdiensten, die saèm tegen het Heidendom, als aanhangers van het veelgodendom of algodendom (Pantheïsme en Polythcïsme) overstaan, is op dit oogenblik een demping en in zinking van het godsdienstig gevoel onmiskenbaar, en bij alle drie is het even duidelijk waaraan dit ligt. Noch bij de Christenen, noch bij de Joden, noch bij de Mohamedanen raakt de afval het geheel der bevolking. Bijna allerwegen kan men zeggen, dat bij de kleine burgerij en bij de lagere standen nog een zeer aanzienlijke groep de aloude historische tradition handhaaft.. Voor «'at d-Cir; "' 'aea a-'.aeaat, ziet men dit klaar in ons eigenland. Voor de Joden wordt dat bevestigd door breede orthodox-Joodsche kringen te Amsterdam, maat vooral door wat men onder de Joden in Polen, Rusland en Rumenië vindt. En bij de Mohamedanen raakt de inzinking van net religieuse leven nog slechts een zeer dunne bovenlaag van hun gemoderniseerde maatschappij. Maar in de koogere volkslagen is ongemerkt allengs een geheel andere geest tot invloed gekomen, die allerwegen van het geloof afvoert; voor de wereld der onzienlijke dingen het oog doet sluiten; en onder den naam van modernen tijdgeest, een geneel andere levens-en wereldbeschouwing tot heerschappij heeft gebracht. Die geest nu, die moderne tijdgeest, daalt van bovenaf steeds verder neer, eerst naar de middenlagen en vandaar naar de onderste lagen van het maatschappelijk geheel door. Het is als een olievlek op het vloeipapier, die vanzelf zich in steeds breeder kring uitbreidt. Wel moet ook bij dien modernen tijdgeest scherp onderscheiden worden tusschen een cynischmaterialistische en een idealistisch-mystieke strooming, maar de laatste is in vergelijking met de eerste zóó zwak en onbeduidend, dat ze noch beroering wekt, noch steun geeft. Het is wel ter dege de cynischmaterialistische strooming die hand over tiand veld wint, om onder het opkomend geslacht steeds meerdere onzer zonen en dochtcren geestelijk te binden. Er is óók wel een intellectueele kring, die, zonder idealistisch te zijn, toch èn tegen het cynisme èn tegen het materialisme zich aankant, maar numeriek, wat het getal aangaat, is ook deze kring zoo bitter klein, dat hij m den breederen stroom ternauwernood een spoor achterlaat. En ook al neemt ge alle meer ideaal aangelegden, meer intellectueel ontwikkelden, en meer mystiek gestemden saam, dan vormen deze drie kleine groepen saam nog niet dan een verdwijnend kleine minderheid, die op de breede massa bijna geen invloed uitoefent. De stille hoop, eens door de moderne theologen gekoesterd en waarin vele hunner geheel oprecht stonden, dat het hun namelijk gelukken zou door een hoogere religie heel ons volk van lieverlee weer religieus te stemmen, is op een fataal fiasco uitgeloopen; en wat onlangs op den jubileumsdag van de Dageraad werd verklaard: „De Christenen zongen: „Hoog, omhoog, het hart naar boven, hier beneden is het niet"; maar wij stellen daartegenover: „Hier beneden is het wèl"; wij werken alleen voor deze aarde", — verraadt den geest die thans in de hoogere lagen den toon aangeeft. In dit aardscke leven trekt aller bedoelen zich saam en gaat het op, en in dit aardscke teven ijvert wel zeer onderscheidenlij k de één alleen voor geld en goed, een ander voor kunst en schoonheid, een derde voor wetenschap, een vierde voor sport, een vijfde voor zingenot, maar hierin stemmen allen saam, dat het hier op aarde, in deze wereld moet te vinden zijn, dat we tot dezen aardschen ievenskring ons te bepalen hebben, en dat men over wat daarbuiten en daarbinnen en daarboven ligt, liefst noch mijmeren, Aanvragen en vermelding van noch nadenken denken, noch spreken moet. Men weet er toch niets van, en wie zegt er wel iets van te weten is óf een knap man en dan een huichelaar, óf geen huichelaar maar dan dom.

Hierbij nu werken tal van allerlei oorzaken, maar hoofdoorzaak is de daling, de zinking van de activiteit van het godsdienstig bewustzijn. En wie dit helder inziet, zal tevens beseffen, dat dit kwaad zich niet tot dezen modernen kring bepaalt, maar onzen eigen kring evengoed, zij 't Goddank ook in mindere mate, heeft aangetast.

Hoe sterk persoonlijk het geloofsleven van den Christen zich ook in de bekeering zijner ziel tot God Drieëenig concentreert, toch zijn we ook in de kringen der Christenheid aan zekere stroomingen onderworpen. Nu eens zijn er tijden, dat het geestelijke in heel 't volksleven den heiligen toon aangeeft; dan weer zijn er tijden, dat men geestelijk meer teert op het verleden; daarna komen tijden van verslapping en verflauwing, en ten slotte komt de periode van geestelijke inzinking. Dat voelt ieder die leest van het tijdperk der Reformatie, en den toestand van toen vergelijkt met wat we thans om ons heen zien. In de i6a en 17e eeuw was de religie de hoofdinzet van het leven, niet alleen voor de geloovigen, maar ook voor wie tegen hen overstonden. De religieuse maatstaf besliste. Het hoog belang der religie ging vóór alle ding. Men was er in thuis, men sprak er over, men las er van, men bracht er moedig en volhardend de grootste offers voor, en juist daardoor had in geloovige kringen destijds het leven der religie een diepte, waar volgende geslachten met naijver op terug zagen. Maar reeds in de tweed»; helit der 17e eeuw kwam hier kentering in. In de eerste helft der i8e eeuw bespeurde men dorheid, waar vroeger de rozen en deleliën bloeiden. En op het eind der i8e eeuw was die dorheid bijna in versterving overgegaan.Sinds kwam de heerlijke Reveil en gaf nieuw ontwaken, en ook sedert de Reveil overging in meer nationale actie, is er een opbloeiing gekomen, waarvoor we niet genoeg kunnen danken. Maar hoe hoog we dit ook aanslaan, de tegenstelling met de i6s eeuw blijft. Het is dat niet meer. Het is iets anders, het is iets van minderen graad, van lagere verheffing, van zwakker toon, en gedurig ontwaart ge, hoe die toon in meer dan één kring van belijders nóg steeds aan het zakken is. Dit nu hebben we uit 's Heeren hand te ontvangen, gelijk Hij 't in zijn albestier beschikt. Onze eeuw, evengoed als de tweede helft der vorige, staat meer in het teeken der materie, dan in het teeken der religie. De religieuse beweging in de stemming der gemoederen mist de heilige energie, die ze in andere perioden gekend heeft. Dit is in alle landen zoo. Dit is over heel de wereld waar te nemen. De atmosfeer zelve der religie is gedrukt, en wij die er in ademen, drinken er niet meer die volleen overvloedige mate van geestelijkeÖ.ÏO« uit in, die in onze vaderen hun hooge bezieling deed opvlammen. Er zijn wel teekeneu, die op gunstige wijziging in den toestand van den religieusen dampkring wijzen, maar dit heeft nog altoos meer van een zacht avondkocltje, dan van een flinken, forschen stormwind, die de boomen van het woud schudt, en het stof afschudt van hun loover.

Dit belet mr wel niet, dat Gods genade machtig is en blijft, om hetlpersoonli/k geloofsleven ook in die matte atmosfeer te sterken, gezond te houden, en te bezielen met heilige geestdrift, maar meen daarom nooit, dat de atmosfeer waarin ge ademt, op u geen invloed geeft. Mat, gelijk die atmosfeer is, dempt ze tot op zekere hoogte het krachtigste geloofsleven, en vooral werkt ze hoogst nadeelig in op die breede kringen der geloovigen, waarin het persoonlijk geloofsleven nog niet tot genoegzame kracht is gekomen. En waar dit nu zelfs in geloovige kringen onmiskenbaar is, hoe zou 't dan anders kunnen, of in de kringen die buiten het beslist geloof staan, moet de invloed van die drukkende atmosfeer nog veel fataler hebben gewerkt. Als het waterpeil in den religieusen stroom hoog staat, wordt men ook in wereldsche kringen door dien stroom opgetild, en leeft vanzelf hooger. Maar zakt, gelijk nu, die stroom, dan gaat't alles naar beneden, en ten slotte daalt 't op zoo laag peil, dat alle religie-invloed in deze breeder kringen geheel wegvalt. Hoemeer men nu voelt, dat hier een algemeen kwaad in 't spel is, waaronder we zelven meelijden, hoe dankbaarder 't ons stemmen zal voor wat de Heere óns nog liet, en hoe beter we tevens in staat zullen zijn, om voor de geestelijke armen dier andere kringen in ontferming iets te gevoelen en in Gods kracht hun ten zegen te zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 januari 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Rege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 januari 1907

De Heraut | 4 Pagina's