GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

En die mannen zeidne: dij zullen niet kunnen. .... en het bolk weende“

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

En die mannen zeidne: dij zullen niet kunnen. .... en het bolk weende“

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar de mannen, die met hem opgetrokken waren, zeiden : Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij. Numeri 13 : 31. Toen verhief zich de geheele vergadering, en zij hieven hunne stemme op, en het volk weende in dienzelfden nacht. Numeri 14: .

De zwartgalligen en de donkerzieners, die hun eigen hart uiteten en anderer kracht breken, zien in hun pessimisme bijna nimmer zonde, en beelden zich soms nog in dat ze tragische figuren zijn, die aanspraak hebben op de publieke compassie.

Toch is dit in de woestijn van Kades aan het pessimistisch tiental, waarvan alleen Josua en Caleb zich als optimisten afkeerden, door den Rechter van leven en dood heel anders getoond. Door hun wanhoopskreet: „Er zijn in Kanaan Enakskinderen, en het volk is sterker dan wij. Wij zullen niet kunnen" had den Sammua en hoe die tien verspieders zonder ziel of hart verder heeten, wanloop in het hart van al 't volk geworpen. Heel de vergadering verhief zich, en allen hieven hun stem op en weenden. En al 't volk murmureerde, zeggende: „Och, of we in Egypteland of in deze woestijn gestorven waren!"

Dat volksgeschrei en dat murmureeren is toen aan Israel tot zonde aangerekend. Aangerekend tot zoo zware zonde, dat al het toen volwassen volk met den dood in de woestijn is gestraft. En schuld aan die volkszonde hadden in de eerste plaats die tien laffe verspieders, die met hun onmaclijk: „We zullen niet kunnen!" het volk tot de zonde der wanhoop en des murmureerens hadden gedreven. Over hen kwam daarom de bitterste straf. Niet alleen toch, dat ook zij Kanaa.n niet mochten binnentrekken, maar bovendien kwam er een plage van den Heere, dat ze allen onmiddellijk stierven. Stierven, omdat ze, gelijk er staat, een kwaad gerucht van het land der belofte tot het volk hadden gebracht.

Ze zijn, gelijk de apostel het in zijn brief aan de kerk van Corinthe uitdrukt, „vernield door den verderver y En, wat opmerkelijk is, deze ontzettende wrake over hun zwartgalligheid, zoo voegt de apostel er bij, is hun overkomen, „ons tot een voorbeeld'', en is in Numeri beschre ven, „ons tot waarschuwing, voor ons, op dewelke de einden der eeuwen gekomen zijn." (1 Cor. 10 : 11).

Wel verre van in zulk pessimisme iets tragisch aantrekkelijks, of ook maar een verschoonlijke onvastheid van geest te zien, brandmerkt alzoo de Schrift deze zwakheid der moedeloozen in een ieder die anderen te leiden heeft, als onvergeeflijke zonde. Niet alleen toch dat, naar ons eigen spreekwoord, „moed tien vooruit geeft, " maar al zulk pessimisme is ongeloof; ongeloof waarin diepe zonde schuilt; een zonde die God zonder aanzien des peisoons straft.

We zijn in het leven niet los van elkander. De een heeft den ander te dragen. Zooals de moeder haar kindeke draagt, en de herder zijn lammeren leidt, zoo leidt ook in het huislijke en maatschappelijke leven de een den ander. De ouderen moeten de jongeren dragen. De sterkeren de zwakken. De mannen van moed de moedeloozen. De een is voor den ander aansprakelijk en voor God verantwoordelijk. Het is wel heerlijk voor te gaan, en te mogen leiden, en gezag uit te oefenen, maar al zulk voorgaan, al zulke leiding, en al zulk gezag legt een dure verplichting op. Met zijn eigen geest oefent men invloed op anderer geest. En wie, in zulk een positie geplaatst, zelf in zijn eigen geest bezwijkt, is de bewerker van anderer bezwijken. Een veldheer, die, aan het hoofd van zijn troepen, op het beslissend oogenblik zich den moed in de schoenen laat zinken, ontzenuwt heel zijn leger, dooft den moed die in zijn troepen was, uit, en draagt al de schuld van de nederlaag, die straks heel zijn leger overhoop werpt en het lot van zijn vaderland ten ongunste besUst. Bij een leger voelt men dat 't sterkst, omdat bij een veldslag al de kracht van heel het volk in één uittrekkend leger is saamgetrokken. En de geschiedenis der volkeren, aan oorlogen zoo rijk, verhaalt keer op keer, nu eens van een veldheer, die, waar alles deinsde, door niets dan door zijn persoonlijken moed, heel zijn kwijnend leger gered heeft; en dan wser van een veldheer zonder karakter, die door een eersten tegenspoed ontmoedigd, de vleugelen hangen liet, aarzelde en weifelde, en door gemis aan durf en moed, heel zijn leger ontzielde, tot het een wisse prooi voor den vijand werd.

Maar al komt dit bij een leger te velde 't sterkst uit, de heerlijke uitwerking van bezielden moed, of de fatale invloed van onmanlijke moedeloosheid, toont zich heel het leven door. Dat begint op kleine schaal in het gezin, zoodra tegenspoed in zulk een gezin inkeert. Dan toch vindt ge de eene, maal een vader, een moeder, die in stil geloof zich tegen den tegenspoed opheffen, en al hun kroost met hoogen moed bezielen; maar ook een ander maal ouders die inzinken, die meer lust hebben aan de tranen van den weemoed, dan aan den lach des geloofs, en die daardoor ook in het hart van hun kroost een zaad van moedeloosheid en wanhoop uitstrooien, dat alle energie breekt, en soms voor levenslang hun kroost bederft.

Maar op veel breeder schaal speurt ge datzelfde kwaad in de maatschappij. Er zijn ook in het maatschappelijk leven mannen die vooraan staan, die den toon aangeven, wier woord door alle gelederen klinkt, en die daardoor én op het t'-3enwoordige én op het opkomend geslacht zoo overwegenden invloed uitoefenen, zoo wel voor de vorming van hun geest als voor de stemming waarin ze tegenover het leven staan. En ook onder die mannen vindt ge, thans meer nog dan voorheen, de donkerziende pessimisten. Niet zoozeer in den kring der geloovigen, als veelmeer onder hen, die met het geloof der vaderen gebroken hebben, en zich nu uit nevelachtige begrippen een soort beschouwing van het leven en van de wereld hebben gefatsonneerd, die hen verlegen laat, eiken breeden en glansrijken horizont voor hen afsnijdt, en steeds donkerder wolken doet saamtrekken aan den hemel van hun hart. Dit maakt hen somber van geest. Het rimpelt hun het voorhoofd. Het plooit hun een pijnlijken trek op het gelaat. Wat ze ook pogen, het lijden laat zich niet wegredeneeren, en het lijden der menschheid, ja, van heel de schepping is zoo bitter. En ware het nog maar dat lijden alleen. Maar er is ook de slechtheid. Zonde noemen ze het niet neer. Maar de slechtheid dan. En wel ontwikkelt zich de menschheid, maar zedelijk komt zij niet vooruit. Het blijft eeuw in eeuw uit dezelfde zedelijke ingezonkenheid. Soms zelfs de achteruitgang na een korte poos van vooruitgang. En zoo komt men niet verder. Zoo was het, zoo is het, zoo zal 't blijven. Het is of een bang noodlot op heel ons aanzijn rust. Wat baat het u dan, of ge er al tegen in worstelt. Spaar u die doellooze moeite, spaar u die inspanning zonder nut. Erken veeleer, dat het een ellendige wereld is, waarin het noodlot ons plaatste, en doof de fakkel der hope voor u-zelf en voor uw medemensch uit.

Die weemoedig sarcastische toon dringt dan door onder de menigte. Al donkerder en somberder wordt het om den geest. De moed van weleer schaamt zich, nu blijkt dat er niets dan overmoed in school. De vreugde bindt zich in, en voelt zich door het geween overstelpt. En van worstelen tegen de wanhoop, van de energie om, tegen de bittetheden in, hoog het hoofd op te houden, ziet men af. En zoo blijven er dan drie soorten menschen over. Een kleine groep wijsgeerig aangelegde mannen, die zich in het spel van hun pessimisme vermaken. Een breeder groep, die, als er toch geen hoop en geen uitkomst is, denkt: Laat ons eten en drinken, want morgen sterven we! En eindelijk de breedste schare, die versmacht en verkwijnt en omkomt in haar ellende zonder uitkomst.

Zelfs heel een volk kan daardoor endergaan. Als er gevaren van buiten dreigen; en als de nood met rassche schreden nadert; en men niet meer gelooft aan zijn toekomst; en geen moed meer heeft om zich op verweer voor te bereiden; en alzoo moedeloos en zonder hope de toekomst lijdelijk inwacht, met een geest als bezworen onder den ban van eigen ondergang.

In dit alles nu is zonde, en om die zonde schuld voor God. Neen, het is niet zoo, alsof er alleen zonde ware in liegen en stelen en moorden. Er is schuld in alles wat het geloof verzaakt en met zijn verantwoordelijkheid voor zijn God niet rekent. Schuld daarom evenzoo in een zondige stemming des gemoeds, schuld in een innerlijk bezwijken, waar ge uw geest aan uw Godkondt oprichten. Schuld vooral, zoo ge, geroepen om anderen te dragen, te steunen en te leiden, hen veeleer drukt door uw somberheden, ontzenuwt door uw zwartgalligheden, en hun den moed en de veerkracht rooit door uw eigen moedeloosheid.

Dat hierbij ziekelijke gesteldheid van den ­geest in bet spel kan zijn, ontkennen we daarom niet. Temperament en temperament verschilt. De één is geboren blijmoedig, de ander zwaarmoedig van aanleg. En onze God, die een rechtvaardig Rechter is, zal ook dit in de weegschaal van zijn recht doen wegen. Maar waan nooit dat 't u verontschuldigt. Aan hem die al te blijmoedig van inborst is, is de plicht opgelegd om den ernst des levens ook in zijn gemoedsstemming te doen zegevieren. Maar zoo ook, wie zwaarmoedig van aard is, ziet zich geroepen om het verkeerde hiervan te bestrijden, er tegen in te gaan, en toe te zien, dat hij er niet zichzelf of anderen door verderve.

Luchthartigheid is even zondig als zwartgalligheid, en aller toeleg en streven moet zijn, om tot dat evenwicht van gemoedsstemming te geraken, dat noch de luchthartigheid den ernst, noch de zwartgalligheid den levensmoed terugdtinge.

Uw karakter, uw zielsgesteldheid, uw gemoedsstemming in dit evenwicht te brengen en te houden, is uw schuldige plicht voor uw God; en het wordt u tot zonde gerekend wat ge daarin te kort schoot. En zulks vooral, waar ge door eigen verbroken evenwicht ook anderen meetrekt op den weg der levenszatheid. Het is zoo, de wereld is veelszins ellendig, maar tegenover die ellendige wereld staat uw God vol majesteit en vol glorie. En als maar de geloofsband niet breekt die uw ziel aan uw God verbindt, zal tot in de diepste donkerheid van den nacht, die uw geest omtrekt, zijn licht u omstralen, Dat vooral zij dit bedenken, die zien het gevaar dat de zake Christi almeer bedreigt, waar steeds driester zijn vijanden zich tegen zijn kerk en zijn volk opmaken. Ook onder hen toch zijn er, die moedeloos klagen, en lijdelijk bij de pakken neerzitten, en alle hope van zich zetten, alsof men zou kunnen standhouden. O, de schuldigen! Ze verstaan niet, hoe ze zich aan Christus en aan hun broederen bezondigen. Christelijke pessimisten zullen de bangste straf dragen, omdat alle eeuwen door Habakuk tegen hen inzingt: Al schijnt alles onder te gaan, „zoo zal ik nochtans van vreugde in den Heere opspringen ik zal mij verheugen in den God mijns heils, want de Heere is mijn sterkte, en Hij zal mijn voeten maken als der hinde, en mij doen treden op mijn hoogte." Dat is het Christelijk optimisme. Het optimisme des geloofs. Het optimisme, dat steeds wonderen deed, ze ook nu nog doet, en doen zal tot in het einde der dagen.

Amsterdam, 15 Februari 1907.

Het sterven van onzen hooggeschatten Prof. Dr. W. H. Bakhuis Roozeboom in de volle kracht zijns levens, nauwelijks twee en vijftig jaar oud, is wel een droef verlies voor de wetenschap, voor ons Nederlandsche volk en voor onze Gereformeerde kerk. Op den voorgrond stelde hij zich nooit in onzen kring. Schier overbescheiden, vroeg hij nooit eere voor zich zelven. Hoe warm hij ook deelde in al wat er op kerkelijk of politiek leven omging, toch nam hij daaraan weinig actief deel. Zijn studiën lagen op een gebied, waarvan de groote massa van het volk weinig kennis neemt. Daardoor was de groote beteekenis van zijn persoon slechts aan een kring van meer ingewijden bekend. Maar dezen, die hem beter kenden, wisten wel, wat kostelijke gaven van hoofd en hart in hem ons volk geschonken waren. Op 't gebied der wetenschap, dat hij beoefende, was hij meester in den vollen zin des woords. Niet alleen dat hij door zijn uitnemende kennis een vraagbaak en leidsman was voor alle onderzoekers op dat gebied; dat hij door zijn rijke paedagogische talenten een school van knappe jonge mannen had gevormd, waarvan reeds menigeen als hoogleeraar mocht optreden; maar hij had door nieuwe onderzoekingen op het terrein der chemie de wetenschap zelve verder gebracht. Zijn naam was beroemd niet alleen in ons land, maar door heel Europa en Amerika, als een der beste scheikundigen van onzen tijd. Tot uit Amerika kwamen de geleerden over, om zijn adviezen te vragen, en Heidelberg's natuurkundige faculteit huldigde hem, door bij zijn graf een lauwerkrans te zenden aan „dem grossen Forscher."

En deze man, die zoo hooge positie innam, was niet alleen de beminnelijkheid en bescheidenheid in persoon, trouw en teeder voor vrouw en kinderen en vrienden, hij was een oprecht Christen, een die zich nooit het evangelie van Christus heeft geschaamd, een die met kinderlijk geloof zijn Heiland lief had en beleed.

Een kind der Scheiding, opgevoed in Gereformeerde kringen, mocht een oogenblik bij de eerste aanraking met de materialistische wereldbeschouwing zijn geloof aan 't wankelen zijn geraakt, straks greep God de Heere door de prediking van Ds Smitt te 's-Gravenhage zoo machtig zijn ziel aan, dat hij, nu juist dertig jaar geleden, tot volkomen overgave van zijn hart aan Christus kwam, en jubelde in de verlossing hem geschonken. Met volle overtuiging van zijn hart sloot hij zich bij de Gereformeerde kerken aan, en eiken Zondag ging hij kinderlijk-vroom met de gemeente op onder de bediening des Woords. Een Calvinist was hij in den edelsten zin van het woord. Een sieraad door vastheid van geloof en godzaligen levenswandel, door onwrikbare trouw aan het beginsel en dienende liefde in Gods Koninkrijk.

Zetten's gymnasium verliest in hem een uitnemenden president-curator, die in moei' lijke tijden met vaste hand het roer recht wist te houden. De kring van Christelijke genees-en natuurkundigen een leidsman, die niet te vervangen is. En de Vrije Universiteit, die er trotsch op zou geweest zijn, zulk een hoogleeraar te bezitten, een trouwen vriend, die haar altijd zijn belangstelling en liefde toonde.

Maar meer nog dan voor wat hij in bijzonderen zin voor onze Christelijke belangen deed, dient hem hulde te worden gebracht, dat hij in den kring zelf, waarin hij door God geplaatst was, zulk een kloek getuigenis heeft gegeven voor onze Christe lijke belijdenis. Waar 't pas gaf, sprak hij op zijn colleges het openlijk uit, wat de diepste overtuiging was van zijn ziel. Zijn rectorale oratie eindigde met een heerlijke belijdenis aan dien God, die hemel en aarde geschapen heeft. Voor de verleiding om eer of gunst bij de wereld te zoeken, door zijn geloof te verbergen, is hij nooit bezweken. Ieder wist ook in zijn kring, dat Prof. Bakhuis Roozeboom een geloovig Christen was. En waar men toch in dien kring hem wel eeren moest, om zijn hooge wetenschappelijke verdiensten en humani teit in den omgang, was hij een eere voor Christus naam.

Er ligt iets diep weemoedigs in, dat zulk een man, waarop we trotsch waren, door God is weggenomen, terwijl zijn levensarbeid nog onvoltooid was; weggenomen in het midden zijner jaren van vrouw en kinderen, die hem zoo lief hadden; weggenomen terwijl zijn naam en invloed voor onze beginselen nog tot zulk een rijken zegen hadden kunnen zijn. God antwoordt niet van zijne daden. We hebben te berusten in Zijn wil, die alleen heilig is en goed. Vertrooste God genadiglijk zijn gezin, dat in zoo diepen rouw gedompeld achterbleef Voor' hem, die heenging, was het sterven gewin, omdat zijn leven Christus was geworden. De eigenaardige uitdrukking in ons doops-k formulier, waar aan de ouders gevraagd d wordt: of gij niet belooft en voor u neemt C dit kind in de christelijke leer te onder­ d wijzen, heeft meermalen tot strijd aanleiding h gegeven. Ook onze predikanten wisten ge­ h woonlijk met die uitdrukking voor u neemt geen weg; de een las 't letterlijk voor; g een ander verving het door op u neemt; n een derde vertolkte het door « votrneemt. b Bij de verbeterde uitgave der liturgie, die Prof. Rutgers in 1897 bezorgde, kwam V ook dit punt ter sprake. Opzettelijk werd u toen onderzoek gedaan naar de herkomst d dezer uitdrukking in de i6e eeuw; het z advies van Dr. A. Kluyver, een specialiteit op dit gebied, werd ingewonnen en de latijnsche vertaling, die Revius 1627 voor onze liturgie gaf, werd vergeleken. Op grond van dit alles kwam Prof Rutgers tot de overtuiging, dat voor u neemt in de taal der i6e eeuw hetzelfde beteekende als u voorneemt of bij u zelven besluit, gelijk hij in een noot aanteekende; waarom het dan ook in den tekst door deze uitdrukking vervangen werd.

Toch werd aan de juistheid dezer opvatting door sommigen getwijfeld. Na het sterke belooft, klonk het zwakke « voorneemt wat mat. En die twijfel ontving geen geringen steun toen Prof. Dr. G. Kalfif, een autoriteit op dit gebied, openlijk verklaren kwam, dat voor zich nemen in het oud HoUandsch meer beteekende dan zich voornemen, en 't best kan worden weergegeven door op zich nemen. De aangebrachte verandering had volgens hem „de kracht en de beteekenis van het doopsformulier" verminderd.

Het gezag van de eene autoriteit stond thans tegenover dat van de andere en de vraag was, wie van beide gelijk had. Nu zou Prof. Kalff zijn betoog zeker klemmender gemaakt hebben indien hij uit oud-Hollandsche schrijvers eenige citaten had aangehaald waaruit de juistheid van zijn bewering bleek. In plaats daarvan beriep hij zich op het feit, dat in het oud-Hollandsch het werkwoord voornemen, zonder wederkeerend voornaamwoord, gelijk is aan ons zich voornemen, en op grond daarvan con cludeerde hij, dat het oude voor zich nemen dus een andere beteekenis moet hebben gehad. Daargelaten dat een dergelijke bewijsvoering wetenschappelijk altijd zwak staat, weet ieder kenner wel, dat dit argu ment niet opgaat, omdat in het oud-hollandsch de wederkeerende vorm van het werkwoord soms naast den gewonen vorm gebruikt wordt, bijv. ik vreesde mij naast ik vreesde, zonder dat de zin daardoor veranderde.

Afdoende kon dit pleit echter eerst beslist worden, wanneer een deskundige zich de moeite gaf het gebruik van de uitdrukking voor zich nemen in het oud-Hollandsch na te gaan en op streng wetenschappelijke wijze vast te stellen, wat met die uitdrukking bedoeld was.

We zijn daarom den heer Schalekamp uit Rotterdam dankbaar, dat hij in een artikel in Ons Tijdschrift, i ie Jaargang 9e aflev. dit onderzoek heeft ingesteld. Uit verschillende schrijvers van de i6e en 17e deelt hij breede citaten mee, waarin uit het zin verband duidelijk blijkt dat voorzichnemen niets anders beteekent dan zich voornemen; de beteekenis op zich nemen zou daar zelfs geen zin geven. En om het bewijs nog stringenter te maken, heeft hij ook gebruik gemaakt van vertaalde stukken uit dien tijd, omdat door vergelijking met den oorspronkelijken (Franschen) tekst hier met wiskundige zekerheid kon worden vastgesteld, wat de vertaler met het Hollandsche woord bedoelde. Zoo bleek hem, dat voor zich nemen de vaste vertaling was voor il délibera, il proposa, il concluda en son entendement, uitdrukkingen die niet anders beteekenen dan bij zichzelf besluiten, zich voornemen.

Op grond van dit onderzoek komt de heer Schalekamp ten slotte tot de conclusie, „dat het oude voor hem (zich) nemen, hetzelfde beteekende als het tegenwoordige zich voornemen", en acht hij de wijziging van voor u neemt in u voorneemt in het doopsformulier „dus volkomen gerechtvaardigd."

Na dit aidoende betoog zal elke schijn van twijfel over dit punt wel verdwenen zijn. De citaten spreken daarvoor al te duidelijk. Prof. Rutgers kreeg volkomen gelijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1907

De Heraut | 4 Pagina's

En die mannen zeidne: dij zullen niet kunnen. .... en het bolk weende“

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1907

De Heraut | 4 Pagina's