GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Uit de hand Gods.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uit de hand Gods.”

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Het vraagstuk, hoe gezorgd kan worden voor een betere levenspositie onzer predikanten, trekt in steeds breeder kring de aandacht.

Aan het droeve feit, dat een niet zoo gering deel onzer predikanten in kommervolle omstandigheden leeft, valt niet te tornen. Er wordt in menige pastorie „stille armoede" geleden, en wat soms in de pers hiervan openbaar werd, vervulde met droefheid en schaamtegevoel. En elk middel, dat in den rechten weg ons aangewezen wordt om dien nood te ^lenigen, zal met dankbaarheid door ons aangegrepen worden.

Het verblijdt ons daarom dat dit vraagstuk in de pers met zooveel ernst aan de orde is gesteld. Ook De Heraut heeft niet eens, maar keer op keer er op gewezen, dat hierin verbetering komen moest. En hoe meer het besef doordringt in onie kerken, dat er een gebrek, een misstand is; dat het traktement onzer predikanten ontoereikend is om „zonder zorge" van het Evangelie te leven, gelijk de beroepsbrief zegt, des te meer zal de noodzakelijkheid gevoeld worden om dit vraagstuk ernstig te bestudeeren en naar een goede oplossing te zoeken.

Natuurlijk wil dit niet zeggen, dat daarom aan sommiger hooggestemde verwachtingen zal kunnen voldaan worden. Wanneer men voor onze predikanten eischen zou gaan stellen, die niet alleen de draagkracht der kerken, maar ook wat billijk en recht is, verre overtreffen, dan doet men hun zaak eer kwaad dan goed. Al behoort een Dienaar met zijn gezin „zonder zorg" van het Evangelie te leven, dit sluit toch waarlijk niet ia, dat de kerk zorgen moet voor een 200 hoog tractement, dat de Dienaar uit eigen middelen zijn zonen een dure wetenschappelijke opleiding kan geven, of dat hij elk jaar moet overhouden om een kapitaal voor zijn kinderen te kunnen vergaderen.

En evenmin zal er een oplossing kunnen gevonden worden, die plotseling aan de financieele moeilijkheid voor elke kerk een einde maakt. Er zijn en er zullen altijd wel blijven zeer arme kerken, waar zelfs met de grootste offervaardigheid een voldoend tractement niet kan bijeen gebracht worden. Wie met die werkelijkheid niet rekent en op de manier der socialisten meent, door een of ander door hem uitgedacht stelsel alle ellende op aarde te kunnen wegnemen, misleidt zich zelf en de schare, wekt verwachtingen, die toch niet vervuld kunnen worden en kweekt alleen ontevredenheid aan.

Er zijn zeker tal van gemeenten, waar het tractement van den Dienaar beneden peil is en dit metterdaad de schuld is der geloovigen, omdat ze niet genoeg geven. Tegen zulke gemeenten kan niet ernstig genoeg getuigd worden, dat ze schuldig staan voor God. Maar daarnaast zijn ook gemeenten, waar van onwil geen sprake is, maar van onmacht. De geloovigen offeren daar zelfs boven vermogen, maar met de grootste inspanning kan het tractement niet verhoogd worden. Wat baat het ons, den predikant van zulk een arme kerk telkens voor te houden, dat hij eigenlijk recht heeft op een tractement van /1500 of ƒ 2000 .•• Als hij met een tractement van /looo of / 800 toe moet komen, dan zullen die hooge voorspiegelingen hem alleen te zwaarder het kruis doen voelen, dat hij toch te tlragen heeft.

Een uniforme regeling, die voor alle kerken gelden zou, is daarom niet te vinden, tenzij men of de toevlucht zou willen nemen tot de hulp van den Staat of op de wijze der Schotsche vrije kerken een generaal fonds zou oprichten, waaruit alle predikanten bezoldigd worden. Maar waar deze beide wegen principieel moeten afgekeurd worden, zal in de practijk altijd rekening moeten gehouden worden met hetfeit, dat er rijkere en armere kerken zijn en het tractement dus niet overal even hoog kan zijn. Wie als Dienaar des Woords zich aan zulk een arme Kerk geeft, moet, tenzij hij eigen middelen bezitte, die armoede zijner gemeente met haar dragen. En hoezeer de liefde tot Christus tot zulk een zelfopoffering in staat kan stellen, heeft het voorbeeld van menig trouw predikant getoond, die in tijden van druk en vervolging de kerken diende.

Maar al stellen we dit op den voorgrond, zulke gevallen zijn toch onder ons gelukkig geen regel. In verreweg de meeste kerken bestaat zulk een armoede niet. Wanneer men nagaat wat de gemeenteleden uitgeven voor eigen gezin, voor eigen kleeding, voor eigen vermaak en genot zelfs, dan kan er een sprake van zijn, dat door hen reeds het uiterste voor de kerk is gedaan. En als dan, waar de prijzen der levensmiddelen stijgen, de belastingen steeds klimmen, het leven steeds duurder eischen stelt en in verband daarmede de salarissen van werklieden en kantoorbedienden, onderwijzers en Staatsbeambten geregeld verhoogd worden, alleen de traktementen onzer predikanten blijven stilstaan op een peil, dat voor een halve eeuw nauwelijks genoeg was om van te leven, dan schuilt hierin wel degelijk een schuld voor God den Heere en kunnen onze Kerken niet ernstig genoeg vermaand worden om aan dien toestand een eind te maken.

Gelukkig is er dan ook reeds een kentering ten goede. Bij de doleantie is in de meeste kerken het tractement reeds hooger gesteld, dan dit in de Christelijk gereformeerde kerk het geval was. Toen de beide kerkgroepen saamsmolten, leidde dit er van zelf toe, dat ook in de vroegere Christelijke gereformeerde kerken op vermeerdering van tractement werd aangestuurd. Vooral de plaatselijke saamsmelting, waarbij als regel gold, dat de tractementen over en weer gelijk moesten gemaakt worden, bracht ons een goede schrede vooruit. En zelfs daarbij bleef het niet. In verschillende kerken heeft men reeds ingezien, dat het billijk is dat een predikant met veel kinderen ook hooger tractement ontvangt dan een zonder of met weinig kinderen, en is daarom het zoogenaamde kindergeld ingevoerd. En al zijn we daarmede nog lang niet, waar v/e zijn moeten, er is toch vooruitgang merkbaar. Hoe meer de klopper van Gods Woord op de conscientie valt en de geloovigen van hun schuldigen plicht overtuigd worden, hoe beter ook voor het levensonderhoud onzer predikanten zal gezorgd worden.

Des te meer zouden we het daarom betreuren, wanneer onze Kerken van dien goeden weg werden afgetrokken door het voorstel van Ds. Sikkel om hulp te gaan zoeken bij den Staat. Want wel heeft Ds. Sikkel onlangs in Hollandia geklaagd, dat door ons zijn bedoeling verkeerd was weergegeven; dat het voor hem alleen de rechtsquaestie gold; dat de Overheid in deze gelijk recht behoorde te doen aan de Gereformeerde Kerken en haar niet bij de andere kerkgenootschappen mocht achterstellen, waaraan hij toevoegde dat de Gereformeerde Kerken dan nog altijd vrij bleven om te beslissen, of zij van dit recht gebruik willen maken of niet; maar, al nemen we van deze verklaring dankbaar acte, in zijn brochure Het brood der Kerk neemt hij een geheel ander standpunt in.

Nu stemmen we gaarne toe, dat het niet gemakkelijk is het gevoelen van Ds. Sikkel met volkomen juistheid weer te geven. Dit ligt deels daaraan, dat de stroom van woorden, waarover deze auteur beschikt, niet altoos dient om de zaken zelf helderder te maken; dat meer in forsche beeldspraak dan in strenge begripsbepaling kracht wordt gezocht, en dat de schrijver zou dikwijls met zichzelf in tegenspraak komt, dat het uiterst moeilijk is den Ariadnedraad te vinden, die uit dien doolhof voeren kan.

Ds. Sikkel begint met eerst op zoo scherp mogelijke wijze het stelsel van collecteeren te veroordeelen. De Kerk, die voor vaste j aarlij ksche uitgaven staat, heeft ook vaste inkomsten noodig en daarom moeten de collecten zooveel mogelijk door vaste contributiën vervangen worden, (p, 74). Al laten we de wijze, waarop Ds. Sikkel hier over de collecten spreekt, voor zijn rekening, toch is er veel in dit pleidooi, dat ook onze sympathie heeft. Terstond daarna volgt echter eeti geheel nieuw betoog over wat Ds. Sikkel noemt het broodrecht der publieke religie. De Kerk, „die geen macht heeft om geld te vorderen en te nemen, die niet verkoopt en niet verhuurt, voor haar arbeid geen prijzen berekent, niets stoffelijks produceert en niets aan de markt brengt, die geen geldelijke waarde levert en geen rekeningen schrijft", moet haar brood naar Goddelijk recht van het kapitaal ontvangen. Waar handel en industrie haar dat brood niet geven, moet de Overheid mét dwingende macht optreden om dat brood aan de Kerk te waarborgen. „Wij maken er daarom allerminst bezwaar tegen, zoo zegt hij. pag. 41, zoo Overheden het brood der Kerk, het recht der Kerk op eigen vaste inkomsten, hebben beschermd en gewaarborgd, en zoo ze dat brood met dwingende macht (wij cursiveeren) hebben ingevorderd. Integendeel. Het optreden der Overheid voor het brood der Kerk, achten wij tot haar dure roeping van Godswege (wij cursiveeren) te behooren". Zelfs gaat hij nog verder en verklaart, dat de Kerk door de hand der Overheid haar brood behoort te ontvangen: „De Overheid heeft dan ongetwijfeld hare vordering te doen gelden voor eigen inkomsten der Kerk, ea zij heeft, zoo noodig, met dwingende macht recht te doen, jopdat door haar hand (wij cursiveeren) de Kerk haar eigen brood ontvangt tot vervulling van haar levenstaak". (p. 42) En nog beslister wordt op pag. 49 gesproken. „Ook naar den eisch van het recht in ruimeren zin genomen (dus niet alleen om de bestaande rechts-ongelijkheid in ons land wpg te nemen, red. Heraut) moet de vordering gesteld worden, dat de Overheid het brood der Kerk voor de publieke oefening der religie waarborge".

Consequent zou hieruit volgen, dat de Overheid dus voor heel het „brood der Kerk" te zorgen had. Indien de Kerk door de hand der Overheidhzht „brood" ontvangen moet en de Overheid dit „brood" moet waarborgen, dan valt feitelijk de geheele finantieële zorg voor de Kerk ten laste van de Overheid. Toch verklaart Ds. Sikkel ook dit weer niet te bedoelen, want aan het slot van zijn brochure komt hg weer met nadruk herinneren, dat de leden der Kerk zelf in de eerste plaats voor het „brood der Kerk" te zorgen hebben ; slechts voor zoover hun hulp hierbij tekort schiet, heeft de Overheid bij te springen. Zoodra ge hieruit echter zoudt willen afleiden, dat de Overheid dus eerst af te wachten heeft wat de Kerk zelf doet, om het ontbrekende aan te vullen, verklaart Ds. Sikkel ook dit niet te bedoelen. De Kerk beeft volgens hem een „publiek broodrecht, " en de Overheid moet daarom aan alle Kerken de helft of twee derden van haar uitgaven uit 's Lands schatftist restitueerën. Het doet er dus niet toe, of de Kerken schatrijk zijn of doodarm, of ze uit eigen fondsen er best kunnen komen of gebrek lijden, de Staat moet aan allen een gelijke subsidie uitkeeren.

Zooals men ziet, is hier dus volstrekt niet alleen of uitsluitend sprake van een rechtsvordering op grond, dat de Gereformeerde Kerken bij de andere kerkgenootschappen worden achtergesteld. Heel het betoog van Ds. Sikkel gaat over de principieele vraag, hoe de Kerk aan haar stoffelijke middelen moet komen. En al ontkent hij niet, dat ook de geloovigen ten dien opzichte een roeping hebben, de hoofdnadruk valt toch op de taak der Overheid. Die taak rust niet op de speciale rechtstoestanden in ons land, maar wordt voorgesteld als een absolute, een Goddelijke, en voor alle tijden geldende roeping. De overheid is van Godswege geroepen om aan de Kerk haar „brood" te waarborgen; zij moet met dwingende macht desnoods dat „brood" voor haar invorderen. Nu spreekt het toch wel van zelf, dat wanneer dit de Goddelijke roeping der Overheid is, de Kerk zich dan evenzeer aan die ordinantie des Heeren heeft te onderwerpen en verplicht is die hulp der Overheid dankbaar te aanvaarden. De voorstelling .van Ds. Sikkel alsof het hier alleen een rechtsquaestie gold en de Kerk nog altoos vrij zou bhjven dat recht te aanvaarden of niet, is dus niet juist. Een Kerk, die eerst tot de Overheid komt om te zeggen: van Godswege zijt gij geroepen om voor mijn „brood" te zorgen, en die dan zou verklaren, als de Overheid haar dat „brood" schenken wilde: ik mag het uit uw hand niet aannemen, zou een dwaasheid begaan.

Nu zullen we op het principieele vraagstuk eerst later ingaan. Thans wijzen we alleen op het dubbele gevaar, dat in dit voorstel ligt.

Gevaar, niet omdat we vreezen, dat onze Kerken thans reeds dien weg zouden willen opgaan en uit de hand der Overheid haar „brood" zouden gaan vragen. Ds, Sikkel schijnt de Kerk zeer hoog te stellen. De Kerk mag niet, zegt hij, „als eenbedelares langs de straten gaan om naar de heeren en dames onder de geloovigen uit te zien, of deze haar een aalmoes willen geven" (p. 11). Het gevaar, dat in de „zilveren koorde" ligt voor de Kerk, ontkent hij wel niet geheel, maar minstens even erg is volgens hem, dat de predikanten „dienstbaar" gemaakt worden, doordat ze leven moeten van de collecten der gemeenten (p. 21.) Maar wij gelooven, dat onze Kerken veel liever tot het penningske der arme weduwe toe in ontvangst nemen en van de vrijwillige gaven der geloovigen leven, al mag dit dan „bedelen" genoemd worden, dan dat ze van de Overheid zullen gaan vtSL^eti met dwingende fnacht haar vaste inkomsten te verzekeren. Daarin schuilt voor ons, — Dr. A.Kuyper heeft het reeds in 1874 in de Kamer gezefïd, —de ware hoogheid der Kerk, dat ze van den Staat geen finantieële hulp wenscht of verlangt. En onze Kerken, die dit beginsel telkens zoo beslist hebben uitgesproken, zullen niet plotseling aan dit hooge standpunt ontrouw worden.

Maar wel is dit voorstel gevaarlijk om tweeërlei oorzaak.

Vooreerst omdat het staatsocialisme in de lucht zit, als een fijne gifstof indringt in de longen en zelfs het gezondste lichaam aantast. Dat staatssocialisme wil alle last en zorg op den breeden rug der Overheid leggen. Voor armenzorg, ziekenverpleging, voedfftg, reiniging en kleeding van schoolkinderen en wat niet al meer, moet door de Overheid gezorgd worden. De Overheid toch heeft 't geld maar voor 't grijpen; ze kan belasting heffen zooveel ze maar wil; haar schatkist is onuitputtelijk. Leven uit de hand der Overheid, dat is het grondbeginsel van dit staatssocialisme. Op die lijn ligt het zeker, dat ook de Kerk haar „brood" uit de hand der Overheid ontvangen zal. Daarin ligt het gevaar van dit voorstel. Het stuurt den weg van dit staatssocialisme ons op. Heel het betoog van Ds. Sikkel gaat dan ook niet van het recht, maar van de sociale roeping der Overheid uit.

En het tweede gevaar schuilt daarin, dat wanneer men openlijk uitspreekt, dat de Overheid voor het brood der Kerk te zorgen heeft en dat zelfs met dwingende macht mag doen, de prikkel tot vrijwillig geven van zelfs verslapt. Onze Kerken hebben een zwaren strijd; alleen wanneer de bezieling der heilige liefde tot meerdere offers in staat stelt, kan die strijd voor de vrijheid der Kerk 'worden volgehouden. Maar zoodra men tot de menschen zeggen gaat: de Overheid moet het „brood der Kerk" waarborgen, uit haar hand moet de Kerk haar „brood" ontvangen, dan zinkt vanzelfde spankracht der liefde in, dan verflauwt de offervaardigheid en dan gaat het besef van eigen roeping en plicht weg.

Natuurlijk bedoelt Ds. Sikkel dit niet. Hij zal de eerste zijn om het staatssocialisme af te keuren, en in zijn brochure pleit hij zelfs met vuur voor meer offervaardigheid der geloovigen. Maar het beginsel, door hem uitgesproken, blijft niet stilstaan. Dat beginsel werkt onverbiddelijk door, zelfs tegen het bedoelen van Ds. Sikkel in. En niet tegen Ds. Sikkel, maar tegen dat valsche beginsel, dat de Kerk door de hand der Overheid haar brood moet ontvangen, gaat daarom ons ernstig protest.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 november 1907

De Heraut | 4 Pagina's

„Uit de hand Gods.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 november 1907

De Heraut | 4 Pagina's