GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro hege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

XX.

En ik zag in de recHterhand Desgenen die op den troon zat, een boek, geschreven van binnen en van buiten, verzegeld met zeven zegelen. Openbaring 5 : I.

Christus, onze Koning, heeft in Israel, diep met de wortelen tot in het paradijs, zijn Koningschap voorbereid. Hij heeft 't, door zijn vleeschwording in Israel, vóór nu twintig eeuwen, gesticht. Hij doet zijn Koninkrijk nu reeds eeuwen lang geleidelijk in het ieven der menschheid doorwerken. Maar eens zal ook die derde periode der geisidelijke doorwerking een einde nemen, en zal de laatste periode, die der voleinding, ingaan, zich samentrekkende om het groote feit van zijn wederkomst. Deze stellige opeübaring en aankondiging in de Heilige Schrift mag niet beneveld, omfloersd of vergeestelijkt worden. Het moet voor ons vaststaan en duidelijk worden uitgesproken, dat de periode der geleidelijke doorwerking, waarin we thans verkseren, eens een einde zal nemen, en zal overgaan in de laatste periode van een bovennatuurlijke raachtsopenbaring, die heel deze wereld, ja met deze wereld het ga.ische heelal, omvatten zal. De weg der gekideiijkheid kan den eindtriomf niet brengea. Ze loopt op mislukking uit. En als klaar en duidelijk in het historisch verloop zal gebleken zijn, dat de natuurlijke, geleidelijke ontwikkeling niet tot het einddoel voert, noch voeren kan, dan, maar ook dan eerst, zal onze Koning op geheel bovennatuurlijke wijze ingrijpen, om allen tegenstaad te niet te doen, en de volle heerlijkheid van zijn Koninkrijk te doen doorbreken. Vooraf moet het zijn uitgemaakt en bewezen, dat de geleidelijke ontwikkeling niet tot zijn triomf leiden kon. Er moet van achteren niet kunnen gezegd worden: „Had het God maar beliefd, de menschheid aan haar eigen, natuurlijke ontwikkeling over te laten, zoo zou alles vanzelf terecht zijn gekomen." Neen, het moet in de feiten der historie blijken, dat de menschheid ia zich zelf hiertoe onmachtig is. Haar moet daarom tijd worden gelaten. De tijd om al den zegen van het Christendom geleidelijk in zich op te nemen. De tijd, om op alle manier en op allerlei wijs te beproeven, of zij niet zelve zich, met behulp van het Evangelie, redden kan. En eerst als na afloop van dien ruimschoots toegemeten tijd zal gebleken zijn, dat de menschheid hierin niet slaagt, omdat de wortel zelf van haar leven vergiftigd is, en bij elke nieuwe ontwikkeling de demonische macht nieuwe wegen en middelen vindt, om in haar aderenweefsel in te dringen, en haar innerlijk te verderven, dan eerst zal de Christus deze periode van geleidelijke ontv/ikkeling, doorzuring en doorwerking, plotseling afbreken, en met zijn volle Koninklijke macht ingrijpen, nu niet meer om te behouden, maar om te oordeelen, en met bovennatuurlijke macht de voleinding van zijn Koninkrijk door te zetten.

De leidende gedachte hierbij is deze. De menschheid is als één geheel, en dus gerepresenteerd in een natuurlijk hoofd, d.i. in Adam, geschapen. De zonde breekt die organische eenheid. Na den val heeft de menschheid geen hoofd, geen Koning meer, vervalt daardoor in steeds voortgaande verbrokkeling en ontbinding, en nu moet van tweeën één gebeuren. 0/de menschheid gaat steeds verder tot ontbinding over en verliest ten slotte alle beteekenls als eenheid. Oftewel, de menschheid moet een nieuw hoofd erlangen, en God moet haar een Koning geven. Dit laatste is geschied. In Christus ontvangt de menf chheid een Koning terug, maar nu in den tweeden Adam veel heerlijker, dan dit in den eersten Adam het geval was. Uit den val komt niet hetzelfde voort, wat er zonder den val uit geworden zou zijn, maar iets veel heerlijkers. Iets wat Augustinus spreken deed van de Felix culpa, den geluk aanbrengenden val. Dit schenken aan de menschheid van een zoo heerlijken Koning, is nu aldus in zijn werk gegaan, dat eerst het hooge leven der menschheid zich in het nationale bestaan van één enkel, uitverkoren volk saamtrekt. Dit is in Israel geschied. In dit verkoren volk komt nu allengs de idee van een heilig Koningschap op. Niet reëel, want alle.s in Israel is schaduwachtig en zinbecldig. Maar de idee schiet toch wortel. Een Zoon des menschen, niet uit de menschheid, maar in haar ingedragen, als geestelijk hoofd, wordt het volksideaal; reeds bij Daniël is de formule van den Zoon des menschen zich vastzettend. Ten slotte verschijnt die Koning in Israel. Maar nu breekt ook het zinbeeldige en schaduvrachtige der realiteit door. Gelijk we het in een vorig artikel uitdrukten, de schelp splijt en de parel komt er uit te voorschijn. Daarmee valt Israel ais natie. Voor het vleeschlijk Israel uit Abraham treedt het geestelijk Israel der wedergeborenen m de plaats. Van dat Israel is Christus de reëeie Koning. Hij is het die zijn volk schept, en zijn volk in één Lichaam met zich zeif als het Hoofd verbindt. Dit geestelijk Israel vormt zich uit alle geslachten, natiën, tongen en talen. Zoo komt er een scheiding ia het leven der menschheid tot stand. Aan de ééne zijde staat dat deel der menschheid, dat werkelijk uit Christus als zijn Koning leeft, door hem geregeerd en be-.schermd wordt, en aan de andere zijde dat andere deel, dat weigert zich aan hem als zijn Koning te onderwerpen. En of nu al ds aanhangers van den ChrLstus, en de onderdanen van dezen Koning in aantal toenemen, en van de duizenden tot de miilioenen uitdijen, de tegenstelling valt niet v/eg. Een deel der menschheid volhardt in haar verwerping van den Koning. Dit is nu zoo, ea zal zoo blijven tot den einde toe. In dit weerbarstig deel der menschheid nu zet zich de macht van het demonische vast. Het is nogmaals de Verzoeker, die Overste der wereld wil zijn, en zijn Koninkrijk tegen dat van den Christus o verstelt en poogt ts handhaven, ja, het Koninkrijk van den Christus weer poogt te niet te doen. Ea hieraan nu zal onze Koning door zijn Wederkomst een einde maken. Hij zal de geschiedenis der menschheid door zijn Wederkomst afbreken en een einde doen nemen. Hij zal de macht van het demonische voor goed teniet doen en verpletteren. En hij zal als rechter zitten om te oordeelen de levenden ea de dooden, in zijn rijk verzamelend geheel het menschelijk geslacht, voor zoover zijn Koningschap daarin zal zijn doorgedrongen, en afivsrpend van den stam van ons geslacht al die enkele takken en bladerea en verdorde bloesems, die tot dea einde toe in de verwerping van zijn Koningschap zuUea hebban volhard. Zoo zal er ten slotte niets overblij vea dan het Koninkrijk van Christus. Al wat nog het menschelijk geslacht zal vormen, zal hem onderdanig zijn. En alsdan zal hét Rijk der heerlijkheid ingaan. Een rijk, dat daarom net rijk der heerlijkheid zal zijn, omdat heel de natuur en heel de geestenwereld, met heel ons geheiligd geslacht in de eenheid van leven en heerschappij, die onze Koning tot stand bracht, alsdan in volkoman harmonie zal zijn opgenomen.

Die eindgebeurtenis nu, die met de Wederkomst van Jezus zal intreden, die door het laatste oordeel tot beslissing zal komen, en die de voleinding van Jezus Koninkrijken het Rijk der heerlijkheid brengen zal, kondigt de Heilige Schrift ons in de visioenen aan, die op Pathmos aan Johannes ten deel vielen. We kunnen daarom tot geen heldere voorstelling van het Koningschap van den Christus komen, tenzij we vooral op deze visioenen de aandacht vestigen; en stellig is het een leemte in de gedachtenwereld der geloovigen, dat ze uit deze Openbaringen van Johannes zoo weinig den troosten den levensmoed weten in te drinken, diende Schrift er hun in aanbiedt. Maar al is het met name in de Openbaringen van Johannes, dat deze laatste periode der Voleinding ons in beeld is gebracht, toch v/ordt die eindgebeurtenis ons even beslist in de profetie, in het Evangelie en in de brieven der apostelen aangekondigd. Op een voleinding der dingen door geleidelijke geestelijke ontwikkeling wordt nergens in de Schrift uitzicht gegeven. Da doorgaande onderwijzing der Schrift is steeds, dat de gang der historie eens zal worden afgebroken, afgebroken voor goed, en dat alsdan door een bovennatuurlijk ingrijpen, dat zoowel de geheele onzienlijke als de geheele zienlijke wereld omvatten zal, de verwezenlijking van het hooge, heilige ideaal staat te komen. Reeds bij Joel, een der oudste profeten, wordt de dag aangekondigd, waarop „de oogst der aarde zal gerijpt zijn" (3 ':15), en de sikkel in dien oogst zal worden geslagen, en de dag des Heeren komt. En dat dit komen des Heeren niet enkel een geestelijke actie zal zijn, maar ook tot de natuur en haar elementaire krachten zal doordringen, blijkt wel uit wat hij schrijft, dat niet alleen de Geest zal worden uitgestort, maar dat ook „wonderteekenen zullen komen in den hemel en op aarde, bloed, vuur en rookpilaren, en dat de zon zal veranderd worden in duisternis en de maanglans in bloedkleur, eer die groote en doorluchtige dag des Heeren komt. En in 3:15 herhaalt Joel nogmaals, dat als de dag des Heeren nabij is, „de zon en de maan zullen zijn zwart geworden, en de sterren hun glans zullen hebben ingetrokken."

Niet minder stellig dan de profeten van Israel, heeft Jezus zelf, nog kort vóór zijn sterven, dien dag der dagen aan zijnjongeren aan­ gekondigd. Lees het maar in Matth. 24 : 27 V.V., waar het heet; „Gelijk de bliksem uitgaat van het oosten en schijnt tot-het westen, alzoo zal df t; *''; oGJ3tvan den Zoon des menschen zijn. Terstond na ds verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel aiet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachteii dar hemelen zullen bewogen worden. En alsdan zal ia den hemel verschijnen het teeken van den Zoon des menschen, en dan zullen de geslachten der aarde weenen, en zullen den Zoon des men schen zien, komende op de wolken des hemel, met groote kracht en heerlijkheid, En hij zal zijn engelen uitzenden met een bazuin en groot geluid, en zij zullen zijn uitverkorenen bijeenverzamelen uit de vier winden, van het eene uiterste derhemelen tot het andere." En daarop volgt dan in Matth. 25 : 31 v.v. even beslist de aankondiging van het oordeel, dat terstond op zijn Wederkomst volgen zal: Wanneer de Zoon des menschen komen zal in ztjn heerlijkheid, en al de heilige engelen met hem, dan zal hij zitten op den troon zijner heerlijkheid, en voor hem zullen alle volken vergaderd worden, en hij zal ze vao elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt. Deze zullen gaan in de eeuwige pijn en de rechtvaardigen zullen gaan in het eeuwige leven." Bij Jezus hemelvaart wordt nogmaals dezelfde aankondiging, nu niet door Jezus, maar door de engelen aan de discipelen gedaan: Twee mannen stonden bij hen in witte kleeding, welke ook zeiden: Gij, Galileesche mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel. Deze Jezus, die van u opgenomen is in den hemel, zal ahoo wederkomen, gelijkerwijs gij hem naar den hemel hebt zien opvaren."

In da apostolische brieven is de Wederkomst van Jezus dan ook een vast bestanddeel van het Evangehe^aii zij de wereld indroegen. „In een punt des tijds, zoo heet het in i Cor. 15:52, in een oogenblik, met de laatste bazuin, want de bazuin zal slaan, en de dooden zullen opgewekt worden in onverderfelijkheid. En wanneer dit onsterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal geschieden wat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning." Ea evenzoo in i Thess. 4:16: De Heere zelf zal met een geroep, met de stem des archangels, en met de faa^uine Gods nederdalen van den hemel, en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan." Steeds klaarder zelfs wordt door den apostel beleden, dat er eerst een tijd van doorwerking en gisting zal zijn, en dat eerst daarna de Wederkomst des Heeren zal intreden. Zoo inxThess. 2:7. v.v.: De verborgenheid der ongerechtigheid wordt aireede gewrocht. Alleenlijk, die hem nog wederhoudt, zal dit blijven doen, tot dat hij uit het midden zal worden weggedaan. En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, dewelke de Heere verdoen zal door den geest zijns monds en te niet maken door de verschijning zijner toekomst." En dat deze Wederkomst des Heeren verzeld zou gaan van een bovennatuurlijk ingrijpen in de bestaande orde van zaken, ook in de natuur, spreekt 1 Petrus^"'met nadruk uit in deze woorden: De dag des Heeren zal komen als een dief in de nacht, in welken de hemelen met een gedruisch zullen voorbijgaan, en de elementen brandende zullen vergaan, en de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden. De hemelen, door vuur ontstoken zijnde, zullen vergaan, en de elementen zullen brandende versmelten." Ea dan zal het rijk der heerlijkheid komen, want „wij verwachten, naar de belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal." De vervulling van de aloude profetie in Jesaia 65 : 17: Want zie. Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden, en zullen in het hart niet meer opkomen".

Ook al ware de Openbaring van Johannes niet als sluitsteen in het Nieuwe Testament ingevoegd, zoo zou derhalve op grond van de profetie des O. V., van Jezus eigen getuigenis en van de duidelijke uitspraken in de Apostolische brieven, de Wederkomst des Heeren toch muurvast in het gebouw onzer Christelijke belijdenis, zijn ingemetseld. Er is zonder het artikel over Jezus Wederkomst op de wolken geen Christelijke belijdenis, in uitgewerkten zin, denkbaar. De twaalf Geloofsartikelen houden dan ook de belijdenis in: „Opgevaren ten hemel, van waar hij komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden", en alle Christelijke Kerken zonder onderscheid hebben de twaalf Geloofsartikelen, met dit stuk er in, aanvaard. In de laatste negen eeuwen echter is die belijdenis van Jezus Wederkomst van de zijde der Kerken weinig meer dan nominaal geweest. Wel zijn er, schier van eeuw tot eeuw, kleine groepen én kringen gsv/eest, die zich zelfs te eenzijdig op dit ééne stuk wierpen, en zich al spoedig in allerlei droomerijea verliepen. Maar, uitgezonderd deze groepen of secten, heeft de Wederkomst des Heeren niet als bezielend motief in de prediking geleefd, en is in niet ééne Kerk in het geloof der gemeente tot haar recht gekomen. Ia tijden van druk en vervolging leefde het geloof aan Jezus Wederkomst weder even op. Zoo ging het ook tijdens de Reformatie in die landen, waar de Reformatie zich öf niet dan met moeite kon staande hou den, óf, erger nog, na even te zijn opgekomen, weer wegzonk. In zulke dagen van angst en ontzetting greep men weer naar de belofte van Jezus toekomst. Maar nauwelijks had zich in de 17e eeuw de positie der onderscheidene Kerken tegenover en naast elkander vastgezet, of men begon zich in de wereld weer thuis te gevoelen; verschoof het einde der dingen naar een onafzienbaar vergezicht; en begon opnieuw, evenals vroeger, de belijdenis van Jezus toekomst tot een bijna doode letter van onze belijdenis te maken. Zoo was het in de Grieksche, zoo was het in de Roomsche, zoo was het in de Luthersche en in de Gereformeerde Kerken; ea zelfs bij de Doopsgezinden, de erfgenamen van de vroegere Anabaptisten, die in de leer der laatste dingen met kracht waren ingeleefd, viel al spoedig een willige berusting in den stillen voortgang der historie waar te nemen.

Als reactie tegen deze koele onverschilligheid met opzicht tot „de laatste dingen, " traden dan wel gedurig enkele mystiek aangelegde of dweepzieke personen op; of voelden machtige zangers zich door de aangrijpende visioenen over Jezus Wederkomst; aahgetrókken, zooals ons land dit in Da Costa genoot; of ook vormden zich nieuwe groepen, zoo als de latterday Saints e. a., die waanden de toekomst des Heeren nog bij eigen leven, binnen enkele jaren, te mogen inwachten; maar in den breeden stroom van het kerkelijk leven werdea de waterea door dit zuchtje van den eschatologischea wind ter nauwernood gerimpeld. Ja, in breeden Christelijken kring verviel men allengs zelfs in zoo volstrekt tegenschriftuurlijke voorstelling, dat men zich niet veel anders voorstelde, dan dat de afgescheiden zielen der ontslapenen bestemd waren om tot in alle eeuwigheid in het Vaderhuis geen ander daa een geestelijk bestaan te leiden, zonder dat er aan een Wederopstandiag der dooden, aan een wezealijk laatste oordeel, of aan een verheerlijking van het in dood en graf vernederd lichaam meer gedacht werd. Met het schuil gaan van de belijdenis van Jezus Wederkomst, weekte ook hetgeen daarmee in verband staat, al meer los; ea aL bleven er steeds kringen van dieper ingeleide Christenen over, die in de leer der laatste dingen inleefden, er hun geloof door sterkten, en er in genoten, — voor de groote menigte hield de belijdenis der laatste dingen almeer op, een wezenlijk bestanddeel van hun geloofsovertuiging te zijn. Met het stoffelijk overschot van zijn dooden had men in het graf afgerekend. Onze dooden bestonden nu nog alleen als onsterfelijke zielen ia het Vaderhuis. Dat Vaderhuis wachtte ook ons op. En zoo zou 't voortgaan van eeuw tot eeuw. Tot eens het leven der wereld ophield, en er alleen het hemelleven zou overblijven. En in dat hemelleven zou het weerzien van wie men hier verloren had en in den hemel terug zou vinden, wel zoo breeds plaats innemen, 'als het leven in den dienst van den verheerlijkten Koning. Over dien Koning dacht men weinig meer. Hoogstens was er nog sprake van een Vriend die ons gered en verlost had en dien we daarvoor onzen dank zouden brengen. Maar van een Rijk der heerlijkheid, van een nieuwe aarde onder een nieuwen hemel, van een ons terugvinden in een dan verheerlijkt lichaam, van een triomf van den Christus over zijn wederpartijders, van een gericht over levenden en dooden, en van een ingaan ia de volle glorie van het Koninklijk regiment vanden Christus, was, een enkele predicatie of een enkel lied uitgenomen, bij het sterfbed of bij de geopende groeve nauwelijks sprake meer. De leer der laatste dingen was het eerste stuk wat de gemeente losliet, en dat ze uitruilde voor een oppervlakkige, eenzijdiggeestelijke voorstelling, die zich iaongeloovige kringen gevormd had.

Het boek der Openbaringen van Johannes sprak daarom de gemeente niet meer toe. Ze voelde er niets meer voor. Ze verstond het niet langer. Ze vond er geen voedsel meer in voor haar geloof. En toen de vervolging had opgehouden, voelde ze aan de vertroosting, die dit laatste boek der Heilige Schrift bood, geen behoefte meer. Veel schoons vond men nog altoos in de zevea brievea aaa de zeven Klein-Aziatische gemeenten, en ook vond men in de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem en van het hemelsche paradijs nog veel dat aantrok door dichterlijke schoonheid, maar wat tusschen die zeven brieven ea die teekening van het nieuwe Jeruzalem ia lag, hield op te boeien. Mea las het niet meer. Men kende het niet meer. En 't was al evenals het artikel over Jezus Wederkomst in de XII Geloofsartikelen, een doode letter geworden. En wijl nu ia geen boek van het Nieuwe Testament het Koningschap van Christus zoo alzijdig uitschittert als juist ia de visioenen van Johannes op Pathmos, kon het moeilijk anders, of dit laten glippen vaa de leer der laatste dingea moest meer dan iets anders aaa de vereering van Jezus Koningschap afbreuk doen. Alles dreef er heen, om ia Jezus eeniglijk zijn Redder ea Verzoeaer te eerea, ea vooral zija Koninkrijk uitsluitend in geestelijken zin op te vatten als de heerschappij vaa zijn hooge religieuse en zedelijke denkbeelden. Dat Jezus Koninklijke majesteit zich ontplooien zou ia eea machtsbetooa over alle creatuur, aietalleea over de zelfbewuste, geestelijke creatuur in dea mensch, maar ook over de onbezielde schepping ia heel het rijk der aatuur, tot ia haar eerste elemeatea, ea aiet minder over de rijke wereld der geesten, die buiten onzen menschelijken levenskring stond, ging ia de voorstelliag der menigte almeer teloor. Het geloof ia de woaderen, waarin Jezus deze macht, tijdens zija omwaadeling op deze aarde, vertoonde, verzwakte, en men verstoad er niets meer vaa, dat deze zelfde wondermacht in het eind der dagea nog eeas veel heerlijker zou doorbreken, om de Koninklijke majesteit vaa den Christus te opeabarea. Geestelijk wilde men aan Jezus alle eere laten, de eea om hem nog als Verlosser, de ander om hem alleen als religieus genie te loven; maar supranaturalistea ea modernea gingen hierin sa& m, dat er vaa eea nieuwe, nog hoogere, en nog veel geweldiger machtsopeabaring van onzen Koning niets meer ia de toekomst te verwachten was. Het laatste oordeel zelfs mocht alleen verstaan van Jezus werking in oaze coasciëntiën. En zoo was het niet het miast bet prtjsgevea van de leer van Jezus Wederkomst, waardoor voor het geloofsbesef der breede schare alle deugdelijke voorstelliag van Jezus Koaingschap, als vaa eea Koningschap dat over alle dingen ia hemel en op aarde beschikt, ophield een kracht tea leven te zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1908

De Heraut | 4 Pagina's