GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Verdeelde tongen als ban buur.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Verdeelde tongen als ban buur.”

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN.]

En van hen werden gezien verdeelde tongen als van vuur, en het zat op een iegelijk van hen. Hand. 2 : 4.

Pinksteren was voor Israel het hooge feest van de v/etgeving op Sinaï; voor de Christenheid is Pinksteren het hoog getij van de inschrijving van Gods wet in ons hart. Bij Jeremia had de Heere het aldus voorzegd: Ziet, zoo weerklonk zijn woord, ziet de dagen komen, dat ik met u een nieuw Verbond zal maken, niet naar het verbond dat ik met uwe vaderen gemaakt heb, toen ik hen uit Egypteland uitvoerde, maar dit is het Verbond, dat ik na die dagen met u maken zal. Ik zal mijn Wet in hun binnenste geven, en sal die in hun hart schrijven. Zoo worden Sinaï en het Pinksterwonder tegenover elkander gesteld. Van Sinaï kreeg Israël de Wet op steenen tafelen, op den Pinksterdag schreef God door den Heiligen Geest zijn Wet in het hart. De tegenstelling tusschen het uitwendige en het inwendige. De Wet der Tien geboden lag in de arke in het Heilige der Heiligen; onder het nieuw Verbond en bij het Israel Gods beheerscht de Wet des Heeren ons in ons binnejjste. Het is beide malen het feest der wetgeving, maar met dit allesbaheerschead onderscheid, dat Pinksteren tot Israel sprak van de Wet die op Sinaï was afgekondigd „in donder en bliksem, en het geluid der bazuin en de rookwolk, " zoodat ai het volk „verschrikte, terugweek, en van verre ging staan"; en dat Pinksteren tot óns spreekt van de uitstorting van den Heiligen Geest, die zich ons hart tot een tempel kiest en Gods wet in dat hart op de tafelen van dat hart inschrijft.

Pinksteren was voor Israel ook het feest van den eersten oogst Gp den akker, en zoo ook is Pinksteren voor ons het feest van den eersten oogst der zielen, van de eerstelingen des Geestes, van het eerste rijpen van een gemeente, die Jezus naam zou dragen. Maar ook hier is dezelfde tegenstelling, de tegenstelling tusschen wat uitwendig en wat inwendig als oogst werd uitgedragen. Voor Israel de oogst van het land, voor ons de oogst van de eerstelingen op den geestelijken akker. Onder Israel een blijde schare van landlieden die berg en velden vervult, om God te danken voor wat Hij op den akker had doen wassen; onder ons een blijde schare die in het huis des gebeds saamvloeit, om onzen God te danken voor wat hij ais eerste schoof op de velden van het koninkrijk der hemelen gaf in te zamelen.

Zoo is het één heilige aandrift die èn oudtijds èa nu, den psalm des lofs op het Pinksterfeest doet oprijzen, bij Israel uit de uitwendige bedeeling, bij ons uit de bedeeling des Heiligen, Geestes. Hem geldt het danklied, die ons door zijn wet regeert en d: or den wasdom, dien hij schenkt, zegenen wil. Alleen blijft dit onderscheid, dat onder Israel een ieder kon meejubelen, want de Wet op steenen tafelen viel onder ieders bereik, en de oogst van den akker werd in ieders schuur binnengedragen. Maar bij ons jubelt in de oprechtheid des harten alleen hij mee, die voelt dat hij Gods Wet in zijn eigen hart draagt, en dat hij zelf in de schoof Is opgebonden, die de Heilige Geest rijpen deed. Ook anderen vieren wel dien dag, en sieren zich met Pinksterbloemen, en worden aangegrepen door een algemesne feestvreugde, maar wat Pinksteren is verstaan ze niet. Op Kerstfeest begroeten ze Maria en het heilig Kiadeke; op Paaschfeest roemen ze in een Heiknd die uit het graf verrees; op Jezus hemelvaartsdag kunnen ze zich op den Olijfberg denken en Jezus zien opvaren. Dat alles verstaan ze. In dat alles kunnen ze inkomen. Maar Pinksteren, ja wat is Pinksteren voor hen.' Of hoe zou zich iets van de uitstorting van den Heiligen Geest kunnen droomen, die persoonlijk den Heiligen Geest nooit in zijn eigen hart heeft ontmoet?

Maar zelfs voor hen, die geestelijk zijn ingeleid, eischt het inleven in Pinksteren ernstiger geestelijke inspanning, dan het vervuld zijn met wat God wrocht in de kribbe, bij het geopend graf en op den Olijfberg. Een daad in het zichtbare, een feit dat in het uitwendige plaats greep, grijpt men op eens in zijn geheiligde verbeelding. Men ziet htt kindeke op Maria's schoot voor oogen; men kan zich den verrezen Heiland in zijn glorie denken, als voor zich staande gelijk hij voor Maria verscheen; en op den Olijfberg kan men zich zijn opvaren ten hemel verbeelden. Maar geheel anders is het met de uitstorting van den Heiligen Geest. Dat was niet te zien. Dat greep plaats op onzienlijke wijs. Dat school n ds verborgenheid. Dat ging in het geestelijke toe. Dat is niet in beeld te brengen, en kan daarom niet voor onze verbeelding opleven. Op Pinksteren moet het groote wonder dat plaats greep, geestelijk worden gegrepen. Het school weg in het mysterie, en kan daarom alleen mystiek in ons worden opgenomen. Op Kerstfeest is er wat voor oogen is, het heilige spreekt in het lichaam, In het /«V^^flw van het heilig kindeke, in het lichaam van den Verrezene, in het lichaam dat van den Olijfberg opwaarts voer. Maar hier valt al 't lichamelijke weg. Het is een wonder in de wereld des Geestes, en juist daarom eischt het vieren, het waarachtig meevieren van Pinksteren, een spanning van onzen geest, die alleen hij bereikt, die zelf geestelijk is aangegrepen.

En toch heeft het onzen God behaagd, ook aan het wonder van den Pinksterdag het uiterlijk zichtbare en uiterlijk hoorbare te verbinden. Er werd iets (gehoord; er werd iets gezien; er werd iets beluisterd. Een plotselinge windstoot deed de opperzaal dreunen; een vlammend iets flikkerde omhoog; en ze hoorden spreken in een wondere taal. Was dit alles nu het eigenlijke Pinksterwonder? Neen, en nogthaals neen. Het groote en geheel eenige Pinksterwonder is en blijft de uitstorting van den Heiligen Geest, en die uitstorting als zoodanig werd niet gezien en niet gehoord. Die ging toe in het oawaarneembare voor wat onze zintuigen betreft. Maar niettemin hebben deze teekenen de Uitstorting verzeld; ze hebben er een zinbeeldige uitdrukking aan gegeven; ze lieten er de uitwerking van bespeuren. Calvrjn vermoedt zelfs, dat er tusschen de uitstorting van den Geest en deze zinbeeldige teekenen zeker verband bestond, voor wat aangaat de opneming van den Geest in de enkele personen. Hij stelt het zoo voor, dat vaak bij de in zich opneming van den Heiligen Geest zekere ontvankelijkheid nieêwerkt, en dat deze ontvankelijkheid hier vooral niet kon gemist worden, waar de toenadering van den Heiligen Geest een zoo geheel eigenaardig karakter zou dragen; en dat nu dié geweldig dreunende wiad en die onbegrepen gloedschittering boven de hoofden strekken moest, om de apostelen en de schare te ontzetten, op iets geheel buitengewoons voor te bereiden, en zoo de deur van het hart bij hen te ontsluiten. Maar daargelaten of dit juist is geoordeeld, in elk geval gaven deze teekenen in het zichtbare en hoorbare aan de Kerk vaii alle eeuwen'hetgeen ze behoefde, om het feit zelf van de Uitstorting, wat tijd en plaats betreft, aaneen vast punt te verbinden Ware er niets buitengewoons gebeurd, dat in het zintuiglijke vial waar te nemen, dan kon de uitstorting van den Heiligen Geest zijn doorgegaan, zonder dat op dit eigen oogenblik een der aanwezigen het' bespeurde of ontwaarde, In den nachtelrjkea slaap ware ze even goed denkbaar geweest als bij de wakkerheid das daags. In hoe menig hart grepen niet inwerkingen en invloeiingen des Geestes plaats, zonder dat de persoon zelf het op dat eigen oogenblik voelde. Zelfs bij onze pasgeboren kinderen die vroeg wegsterven, neemt Christus' Kerk de mogelijkheid van zulk een inwerking aan, Ea waarom zou dan, op zichzelf genomen, ook deze Uitstorting op dan Pinksterdag zich niet aan alle waarneming onttrokken hebben.' En juist dit nu is voorkomen door de openbaring van deze wonderteekenen. Er heeft na ia de opperzaal, waar met de discipelen geheel de eerste gemeente bijeen was, een aangrijpende gebeurtenis plaats gegrepen. Iets dat door zijn buitengewoon karakter aller aandacht trok, het gemoed in heftige beweging bracht, en niet alleen op de gemeente, maar ook op de buitenstaanders den indruk maakte, dat er iets heel buitengewoons voorviel, dat men stond voor een openbaring van Gods woadermacht, vanïets dat op die wijze ea in die mata alleen hier, en noch ooit later noch ooit elders voorviel; en de apostel heeft die openbaring terstond vertolkt door te betuigen, dat hier in vervulling was gegaan wat Jezus nog vóór zijn dood aan het Kruis geprofeteerd had over de zending van den Trooster, die komen zou om in hen te wonen. Zoo is het niet door ons uitgedacht, maar door God beschikt. Hij heeft die verbinding van het zintuigelij k waarneembare met het geestelijk verborgene voor zijn Kerk noodig geacht. Hij de Heere onze God was het, die zelf in den Heiligen Geest tot zrjn volk kwam, en tegelijk de atmosfeer dreunen en glanzen deed en het wonder der voor allen verstaanbare sprake deed uitgaan.

Het is daarom niets minder dan de zelfverblinding der eigenwijsheid, indien men bij de herdenking van die Pinkstergebeurtenis, in de prediking, die zinbeeldige teekenen op zij zet, en over dit zintuigelijke als bijkomstig en niet ter zake doende heen­ loopt, om zich eeniglijk in het komen van den Trooster tot de Gemeente te verdiepen. We zijn nu eenmaal geen engelen, we zijn geen enkele geesten, we zrjn menschen, als menschen hebben we een tweeledig bestaan naar ziel èn Hchaam, en onze God, die ons in die tweeledigheid schiep, nadert ons daarom in heel zijn Openbaring steeds van twee zijden, uitwendig in het waarneembare en inwendig aan de poorte der ziel. En zoo ook heeft het Gode beliefd, tien dagen na Jezus hemelvaart, den grooten ommekeer in de bestaanswijs van zijn Gemeente op zulk een wijs tot stand te doen komen, dat het geestelijke wonder dat op de 0ïV/doelde, verzeld, aangeduid en verklaard werd door wat er in het uitwendig waarneembare meê gepaard ging. Op het Kerstfeest niet maar de Liefde Gods die zich over ons ontfermt, maar die Liefde geopenbaard in de Vleeschvjording. Op het Paaschfeest niet maar de triomfeering van het leven over den dood, maar de steen afgewenteld, de zweetdoek ter zijde gelegd, en Jezus geopenbaard in het eten van het brood en in het toonen van zijn wonden. En zoo nu ook op den Pinksterdag niet maar de Trooster van den Vader gezonden, maar ook die geweldige windstoot, die vlammende verschijnselen als van vuur, en dat wonderbare spreken. Eerst die beiden saam, het geestelijke en het zichtbare, vormen de Pinkstergebeurtenis, vormen het Pinksterwonder. Eerst door die beiden saam is in de Opperzaal van Jeruzalem het wonder der Uitstorting waarneembaar en openbaar geworden. En alleen door die beiden ook bij de herdenking van het Pinksterwonder samen te nemen, behoudt onze feestviering vastheid; schikt ze zich om een gebeurtenis, die telken jare voor ons herleven kan; en maakt ze de geordende viering van wat God deed, op een bepaalden dag en in een bepaalden vorm mogelijk.

Nieuw en vreemd was de optreding van zulke gehoor-^ en geziehtsverschijnselen in Gods heilige openbaring niet. Reeds in het brandende Braambosch had zich soortgelijk lichtverschijnsel geopenbaard. De vuurkolom en wolkkolom die Israel bij het uittrekken uit Egypte en bij zijn tocht door de tvoestijn verzelden, vertoonde!! soortgelijk karakter. De wolk die den tempel op Sion bij Salomo's, inwijding vervulde, was vaneenzelfde soort. Bij den Doop van Jezus was de indaiing van dea Heiligen Geest door soortgelijk zinbeeldig verschijnsel verzeld. En de wolk die Jezus bij zijn hemelvaart onderschepte, hoort ia ditzelfde verband. Zelfs het gebeurde op de Sinaï en de openbaring aan Eiia, eerst in het onweder, toen in den stormwind en daarna in het suizen der zachte koelte, vallen onder hetzelfde gezichtspunt. Op tweeërlei wijs kunnen we ons deae reeks verschijnselen verklaren. Men kan aannemen, dat God bij deze gebeurtenissen op wondere wijze de verborgen krachten der natuur, die in deze zijn schepping schuilen, zulk een verschijnsel heeft doen voortbrengen; of wel men kan onderstellen, dat krachten uit een hooger orde op zulk een oogenblik in onzen dampkring zrjn ingedragen en er deze verschijnselen te weeg brachten. Doch op welke van deze twee wijzen men de zaak ook üitlegge, altoos blijkt dat het God zelf was, die op buitengewone wijze, en dus door een wonder, deze verschijnselen te voorschijn riep; hetzij door ze in deze onze schepping op te wekken, hetzij door ze in onsen dampkring te doen indringen van buiten; en op dit wondere komt 't hier alleen aan. God de Heere heeft zich op dat bepaalde oogenblik, als we ons zoo mogen uitdrukken, in onderscheiding van wat ia de overige wereld gebeurde, zeer bepaaldelijk met de schare in en voor de Opperzaal bemoeid, en onderwijl Hfj den Heiligen Geest bij de schare in de Opperzaal deed indringen, heeft Hij opzettelijk die bijzondere verschijnselen te voorschijn geroepen, die bij allen den indruk vestigden, dat ze getuigen waren van een geheel exceptioneele gebeurtenis, van de gebeurtenis die de Openbaring aan Israel voltooide, beëindigde en afsloot. En tevens was dit zinbeeldige teeken een verschijnsel zóó besteld en zóó gekozen, dat het de bcteekenis van de groote gebeurtenis, van de uitstorting van den Heiligen Geest, toelichtte en in haar beduidenis verklaarde. Dit voelt ge aanstonds in het wonder der talen; het wonder dat aan Petrus' rede voorafging, en duidelijk de strekking had, om de nationaal J-oodsche beperking, die tot nu toe aan de Openbaring was eigen geweest, op te heffen, weg te nemen en te niet te doen, en ze te vervangen door een bedeeiing die de Openbaring uitstrekte tot keel ons menschelijk geslacht. Ta haar eerste bedeeling was de Openbaring gebonden aan één taal en door die ééne taal aan één volk. Het was de Openbaring in het Hebreeuwsch aan het volk der Hebreen. Maar nu gaat die Openbaring op éénig wondere wijze op eenmaal tot heél ons menschelijk geslacht uit. Er wordt gesproken in een wondere taal, die al de saamgekomenen uit alle landen in den wijden omtrek als hun taal verstaan, zoodat het wonder tot allen te gelijk, zonder taaibeperking, uitgaat; en als Petrus straks het woord neemt, roept hij die mannen uit alle natiën op, om het heil Gods te aanvaarden, zich te bekeeren, en in den dienst van Jezus over te gaan.

Was zoo het taalwonder niet maar de openbaring van iets buitengewoons, maar had het tevens de heilige strekking om de Openbaring Gods uit Israels nationale beperking in het gansch geheel der wereld en tot alle natiën uit te dragen, niet minder ernstig is de beteekenis van de „verdeelde tongen als van vuur". Vuur in den gewonen zin was het niet. Het waren tongen als van vuur, en die tongen als van vuur verdeelden zich, en vestigden zich onderscheidenlijk boven het hoofd van elk der saamgekomenen. Men heeft dit „verdeeld zijn van de tongen" wel opgevat, ais beduidde dit, dat deze tongen zich splitsten gelijk bij een vuurtong, maar dat staat er eigenlijk niet. Er staat, dat deze vuurtongen zich verdeelden over de schare, en dat 't zoo zat op een iegelijk van hen. En nu heeft elk dezer drie verschijnselen beteekenis. Het heeft beteeker> is dat alles glanst als in vuurgloed. Het heeft beteekenis, dat deze gloedverschijnselen den vorm van tongen aannamen. En het heeft beteekenis, dat ze zich vestigden boven elk der aanwezigen, d. w. z. dat het niet één vuurgloed was die boven allen saam schitterde, maar dat de gloedver. chijnselen zich individualiseerden en onderscheidenlijk boven het boofd van elk der saamgekomenen postvatten. Hierin ligt toch, dat de uitstorting van den Heiligen Geest elk begenadigde tot persoonlijk leven^in dea Geest oproept; dat dit persoonlijk leven in den Geest de ziel, het hart, heel het gemoedsleven in hooger gloed zet; en dat het 't woord is, dat afgebeeld in den tongvorm, als krachtigste uiting van dat leven in den Geest openbaar moet worden, gelijk ons ook aanstonds in de rede van Petrus openbaar wordt. Voorheen was het de massa, de menigte, in wier naam de priester het offer opdroeg; nu wordt een iegelijk uit die menigte opgeroepen om zelf, om persoonlijk, als zelf priester, het Heilige te bedienen. In Israel was het nationale leven aan een aardschen staat en een aardsche huishouding gebonden, maar nu wordt het leven tot hooger peil opgeheven, losgemaakt van het aardsche en in hooger gloed omgezet. En waar in Israel de dienst in den tempel hoofdzaak was, wordt hier de prediking, het getuigenis, het uitgaan van het woord, de kracht waardoor het Koninkrijk in de wereld zal indringen.

Diezelfde beduidenis behouden de zinbeeldige verschijnselen die het groote Pinksterwonder begeleidden, nu nog, en eerst dan hebt ge ook zelf waarlijk Pinksteren gevierd, zoo in uw feestviering deze drie tot hun recht kwamen. Pinksteren moet uw persoonlijk geestesleven toespreken, De inwoning van den Heilige niet meer tusschen de Cherubim op Sion, maar in uw hart. Dat is het persoonlijke. In het hart van een iegelijk diè werd toegebracht, eea tempel van den Heiligen Geest. Zooveel harten als gewonnen zijn, zooveel tempels des Geestes, en in eiken tempel die Heilige Geest inwonend met die eigenaardige gave en op die bijzondere wijze, die voor dit hart noodig is en in dit hart mogelijk is. Niet in elks hart eender, maar in aller hart onderscheiden en afzonderlijk, en ' ia die eindeiooze schakeering de rijkdom van den Heiligen Geest zich openbarend. Niet gij een nabootsing van uw nabuur, maar in uw hart de Heilige Geest zich openbarend zooals Hij dat alleen in uw hart kan. Niets vaags, niets globaals, niets dat zich in algemeenheden verliest, maar in ieders hart een eigen werk. De ve zoening u bezegelend zóó als gij dat naar uw bepaalde zonde en naar uw eigen zondige neiging noodig hebt. Die Geest indringend in uw persoonlijk roepen uit geestelijke benauwdheden. U toesprekend in een taal, die gij alleen verstaat, die u alleen troost, die u alleen den eeuwigen vrede waarborgt. En daarom in uw hart een persoonlijke omgang van den Heiligen Geest, die in u woont, met uw ik dat in datzelfde hart de gastheer moet zijn, die den Heiligen Geest ontvangt. In uw hart de Heilige Geest biddende met onuitsprekelijke verzuchtingen, die in overeenstemming zijn met den dorst en den honger die in uw hart heerschen. En gij aangegrepen door een eigen roeping om persoonlijk en op uw wijs uw God, die woning brj u maakte, te dienen. Niet maar meezingen in het koor met de schare, maar als de leeuwerik eiken morgen uw eigen lied zingend. Een eigen levenstaak, een eigen roeping, een eigen kruis, een eigen worsteling, en in dat alles uw persoonlijk leven uitkomend, omdat God u anders dan een ander, in een eigen vorm en met een eigen wezen, naar zijn beeld geschapen heeft. Van uw leven, van uw arbeid, een eigen vrucht in een eigen schoof saamgebonden, en op het persoonlijk altaar in uw hart Gode toegewijd.

Eerst zoo kan op uw Pinksteren ook het tweede tot zijn recht komen, dat er in uw leven gloed, dat er in uw leven glans moet wezen, als een vuur dat in u brandt. Zoovelen leven dor en dof. Ze bidden wel, en ze volbrengen wel hun dagtaak, maar zonder bezieling, zonder geestdrift, zonder dat een hooger gloed zich in hun leven afteekent. Bijna altoos staat de stroom huns levens op laag peil. Ze verzinken in het ordinaire. Hun oog schittert niet. Er tintelt niets in hun bestaan. Tot zelfs over het allerheiligste kunnen ze zoo gansch ordinair spreken. Het grijpt hen niet aan, het verheft hen niet, het tilt hen niet op in hooger sferen. En juist dat komt ons Pinksteren veroordeelen. Het waren verdeelde tongen als van vuur. Hier was gloed en glans in de donkerheid, warmte in de koude van het hart ingeslagen. Een geestelijke electriciteit, die voortkwam uit heel het wezen. Een magnetische stroom die allen prikkelde en in kracht verhoogde. En daarom, als we weer zijn neergezonken in de laagte van het ordinaire, moet ons Pinksteren ons daar weer uit optrekken, onzen levenstoon verhoogen, ons op hooger niveau brengen, en het aan ons hart bezegelen, dat er een hooger levenssfeer in ons is gedrongen, en dat we aan het leven uit die hooger, heiliger sfeer met heel onze ziel deel hebben.

En dan het derde dat in de tong werd afgebeeld, de bezieling en de macht van 't woord, en juist dat wil en juist dat duldt men zoo vaak niet. In de braafheid moet onze geloofsuiting opgaan, maar een drang in zich gevoelen om te spreken, om te getuigen, om door wat ons zelf bezielt, ook de bezieling van anderen aan te wakkeren, dat mag niet, dat behoeft niet, dat loopt uit op ijdel geklap. En ook daartegen komt nu Pinksteren in verzet. De eerste uitwerking van den Heiligen Geest in de discipelen en in de schare is, dat de tong in hen los wordt, dat ze opstaan, dat ze den mond openen, dat ze gaan spreken, dat ze getuigen, dat ze niet zwijgen kunnen. En nauwlijks is dit taalwonder tot stilstand gekomen, of wat Petrus doet is nogmaals spreken, getuigen, roepen voor ztjn Koning en Heiland, en de schare lokken naar het Koninkrijk der hemelen, We mogen die zwijgers onder de Christenen niet oordeelen. Ze staan en vallen hun eigen Heere. Maar dit mag en moet dan toch uitgesproken, dat de Pinkstergeest niet hunner is, dat het spreken hun nog geen drang van het hart, het getuigen hun nog geen behoefte der ziel is geworden. Zij zouden met beklemde lippen uit de Opperzaal de stad zijn ingegaan, om hun gewone leven voort te leven. Maar óns Pinksteren spreekt van tongen als van vuur, het toont ons een taalwonder, het doet ons getuigen zrjn van een heilige welsprekendheid. En dan moge de wereld dat ijdel geklap noemen, en de spotter spreken van vol zoeten wijns, maar naar luid van Gods Woord is die tong als van vuur de macht, die de wereld voor Jezus veroveren zal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1908

De Heraut | 4 Pagina's

„Verdeelde tongen als ban buur.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1908

De Heraut | 4 Pagina's