GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De smaadheid mijner jeugd”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De smaadheid mijner jeugd”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mij zelven ben bekend gemaakt, heb ik op de heup geklopt; ik ben beschaamd, ja ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb. Jeremia 31 : 19.

't Kind speelt, doch daarom is in de kinderwereld nog niet ctlles spel..'t Kind heeft nog geen bezigheid om al de uren van den langen dag meê doende te zijn, en dan verzint het allerlei, waarin 't zich roeren kan. Soms enkel om handen en oogen en voeten te gebruiken; dan weer om een kleine verzinning onmeenens uit te voeren; niet zelden ook om in 't klein de groote menschen na te bootsen; een enkel maal zelts om zich te voelen, alsof de kleine kleuter reeds een groot mensch was.

Het onderscheid tusschen zijn kinderwereld en de groote menschenwereld ontwaart het kind bij instinct, maar 't beziet dat onderscheid anders dan wij. Voor ons besef is alles wat groote menschen doen, de eigenlijke wezenlijke wereld, en is wat onder onze kindereu omgaat (7^ze/«zi? »-UJk, en dat onwezenlijke drukken we dan uit, door in hun leven niets dan spel te zien. Onze kleinen zelf daarentegen krijgen wel van ónze wereld een indruk als van iets dat hooger staat, en waar ze nog niet bij kunnen, ja waar ze soms jaloersch op zijn; maar hun eigen speelwereld vinden ze wèl zoo wezenlijk als wat ze ons zien doen. Een doosje met mooie glinsterende kraaltjes, om een collier voor de pop van te rijgen, lijkt hun wel zoo begeerlijk als een trommel vol effecten. £n komen ze zoo ver, dat ze moeder in 't poetsen of wrijven mogen gaan helpen, dan moet ge het hun strak gespannen oog maar eens aanzien, hoe meenens dat toegaat, ook al moet moederlief 't alles toch overdoen.

Het kinderleven, ook al hangt 't nog tusschen spel en werkelijkheid, blijkt telkens zelt een leven te zijn, waarin ernst doorstraalt. Kinderernst, maar ernst dan toch. Zie 't maar aan hun bidden, zoo ge ze alleen aan uw knie hun gebedje laat stamelen. Onder het lange gebed van een ander kunnen ze 't niet uithouden, maar als ze alleen, op de knietjes, onderwijl alles stil is, hun gebedje nazeggen, dan bidden ze met een ernst, dien menig groot mensch hun benijden kon.

Dat wij dit nu vaak anders opvatten en er niet veel anders dan een spelend meedoen in zien, is een fout. Zelfs is wie niet zelf aan den ernst van het kindergebed gelooft, onbekwaam om met 't kind te bidden, en het te leeren bidden.

En wat zoo van het bidden geldt, is evenzoo waar van de zedelijke worsteling die, o, zoo vroeg reeds in 't jonge kind aanvangt. Ook dit vatten we dikwijls veel te spelend op, en spreken van een kind dat „zoet", of van een kind dat „ondeugend" is, maar vergeten daarbij, dat 't kleinste kind, even goed als wij ouderen, voor zijn God staal; en de kleur die zich op zijn gelaat afteekent, en het schichtig oog, en de verlegen houding, als er iets uitkomt dat 't niet had mogen doen, toont 't voor elk kenner van 't kinderleven, hoe diep zulk een kleine door besef van schuld wordt ontroerd.

Hebt ge daar nu geen oog voor, ea^neemt gij die misse dingen van uw kind niet ernstig op, of merkt uw kind dat ge u maar zoo houdt, alsof 't heusch ernstig was, dan verzwakt ge de zedelijke keur in zijn conscientie, en loopt eigenlijk, met een schijn van ernst die niet bij uw kind, maar bij u, welbezien, sleckts s^elis, over de zonde van uw kind heen.

En dit mag niet. Dit is geen opvoeding. Dit is het plantje van ho : ger leven in uw kind doen verdorren, in plaats van het met teedere liefde te besproeien. Het toont, dat ge eigenlijk aan geen erfzonde gelooft, en dat ge, wel verre van zelf met uw kind heiligen ernst te maken, weinig anders doet dan zelf met uw kind roekeloos spelen.

Keer op keer kunt ge dan ook de omgekeerde wereld waarnemen, dat zoo'n klein kind wezenlijk en in hoogen ernst zelfs, voor zijn God verlegen is over wat 't deed, en dat vader of moeder daarentegen er spelend overheen glijden alsof 't niets ware.

En dit heett dan weer tengevolge, dat ge aan eigen jeugd gaat denken, zooals ge u gewend hebt over 't leven van uw kleinen te denken. Ge vindt 't dan eigenlijk half dwaas, zooals ge als kind over een nietigheid onrustig in uw conscientie wetdt, en denkt er niet aan ook in die kinderzonde reeds een schuld voor uw God te zien, die alleen in het bloed van 't heilig Godslam kan worden verzoend.

Dat, gelijk de profeet 't uitdrukt, ook in die kinderzonde een „smaadheid uwer jeugd" schuilt, is dan .ook iets waaraan gs niet denkt, en dat niet in u opkomt. Van zulk een smaadheid voelt meer dan één niets.

Ja, als ge als kwajongen een wezenlijk onheil hebt aangericht, waarop later uw ouders u gedurig wezen, een onheil dat soms zoo bitter kan afloopen, — b. v. een ander kind een oog blind slaan, — dan, ja, voelt men er veel van.

Maar de gewone kinderzonden leven bij de meesten in de herinnering voort, niet als smaadheid, maar als spel.

Nu doelt de profeet niet enkel op kleine kinderen. „De smaadheid der jeugd" greep veel verder voor hem in 't leven door. Als Maleachi spreekt van de „huisvrouw uwer jeugd" of de Psalmist van „de zonen der jeugd", en Ezechiël van „de schandelijke daad uwer jeugd", dan slaat dit op wat wij reeds mannen en vrouwen noemen, en sluit althans heel 't jongelingsleven en de meisjesjaren in.

Maar al strekt bet begrip van „jeugd" in de Schrift verder dan bij ons, toch sluit 'tin elk geval ook de prilste jeugd in, en voorts heel dat vroegere leven, dat achter ons ligt, en waarop we later, tot bezadigder leven gekomen, half lachend terug zien. Maar doet ge dit nu, niet lachend, maar meenens voor uw God, en met heiligen ernst, dan komt ook gij tenslotte tot de belijdenis van Jeremia: We hebben gezondigd van onze jeugd aan" (3 : 25.)

„Gezondigd", we leggen nadruk op dit woord. Van der jeugd af, niet maar nu en dan ondeugend geweest of een streek uitgehaald, maar gezondigd. En „gezondigd" wil zeggen, misdaan voor het heilig oog van onzen God, En wie dit nu uitbreidt over heel zijn jeugd, van kind af, tot hij geheel volwassen en op aren gekomen is, die voelt toch dat er iets smad^lijks in ligt, dat zelfs die-eerste levensjaren zoo telkens met zonde bezoedeld waren. Men spreekt dan wel van de onschuld van 't kind, en van 't eerst later tot jaren van onderscheid komen; maar bij terugzien op ons eigen verleden voelen we toch zeer wel, dat dit onderscheid tusschen goed en kwaad reeds o, zoo vroeg in ons opkwam. Niet dat we het doorzagen en begrepen, maar toch zóó dat het tikkertje van binnen het ons wel aanzei. En dan stemt 't zoo droef, te merken, hoe van kindsbeen af reeds een onheilige macht zich in ons geroerd heeft.

Het zou zoo heerlijk zijn, indien we op heel onze jeugd metterdaad als op een leven van onschuld konden terugzien.

Maar, neen, zoo was het niet. De vlekken van de innerlijke melaatschheid kwamen reeds o, zoo vroeg te voorschijn, en van een „wit zijn als sneeuw, die versch op 't aardrijk nederviel", is, hoever ge ook teruggaat, tot zelfs in uw eerste levensjaren, o, zoo weinig te ontdekken.

Ea hoe ouder ge nu wordt, hoemeer ge dit alles als een donkere plek in uw verleden gaat betreuren, ja gaat gevoelen als een smaadhei van uw leven. Althans, zoo ge bekeerd zijt.

Tot op dat oogenblik hebt ge er meer om gelachen, en soms niet weinig schik gehad in de dwaasheden, waarop men u betrapt heeft.

Maar wordt uw leven verdiept, dan wordt ook bij u waar, wat de Profeet zegt: „Zekerlijk, nadat ïk bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mij zelven ben bekend gemaakt, heb ik op de heup geklopt. Ik ben beschaamd, ja ook schaamrood geworden, omdat ik de smaad heid mijner jeugd gedragen heb"

Dan gaat die kennisje der zonde al dieper, dan komt 't alles weer voor u op. En hoever ge OOK in uw leven terug gaat, nergens vindt ge dan uzelven als den reine, als den heilige die ge voor uw God hadt moeten geweest zijn. Tot in uw prilste jeugd gaat dan die heugenis van wat nu zonde voor u werd, terug. En in het eind gaat ge tot in uw eigen wezen zelf terug, en leert het „in zonde ontvangen en in ongerechtigheid geboren", nu ook uit uw eigen verleden verstaan.

En zijt ge daaraan toegekomen, en hebt ge nu zelf kinderen, dan wordt ook uw oog op die kinderen zoo heel anders. Dan komt er in uw omgang met uw kinderen een zoo heel andere toon, en gaat ge ze zoo heel anders aanzien.

Wie om zijn eigen kinderzonden nog half lachen kan, lacht eveuzoo half om de zonden van zijn kinderen. Zet misschien onder het beknorren een kwansuis ernstig gezicht, maar meent 't niet, en zal dan ook geen vergeving voor de zonden van zijn kinderen afbidden.

Maar gaat 't oog eenmaal open voor die smaadheid der zonde van uw eigen jeugd, dan voelt ge, dat het ook bij uw kind hooge, volle ernst is, en dat een vader, een moeder er o, zooveel aan kan doen, om later aan het kind in de heugenis het bang gevoel van die smaadheid te helpen besparen.

Wezenlijke ernst komt dan voor uw kwansuis-ernst in de plaats. En uw kind, zoo 't nog niet geheel bedorven is, merkt dit wel. Eerst nu maakt uw ernst indruk op zijn kin derlijk gemoed en van o, zooveel kwaad houdt ge uw kind tegen.

ge uw kind tegen. Maar dan moet de zonde van uw eigen jeugd u ook als een smaadheid voor uw God hinderen. Een smaadheid die uw Jezus van u neemt, maar die ge in teedere liefde aan uw kind, dat God u gaf, zoekt te besparen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 juli 1908

De Heraut | 4 Pagina's

„De smaadheid mijner jeugd”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 juli 1908

De Heraut | 4 Pagina's