GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Tweede gedeelte).

Christus Koningschap en de Kerk.

VI.

En ik bid niet alleen voor deze, maar ook voor degenen, die door hun woord in mij gelooven zullen. Joh. 17 : 20.

Onze Koning heeft alzoo, i". zelf verklaard dat hij een Kerk bouwen zou, iets wat alleen op de Kerk in 't zichtbare kan slaan; 2°. heeft hij voor dien bouw van de zichtbare Kerk het apostolaat ingesteld; en 3". heeft hij, behalve de prediking, in die zichtbare Kerk het Sacrament verordend, zoowel in de gedachtenis zrjns stervens aan het Kruis als in den heiligen Doop. Het wezen van zijn heilige Kerk bleef mystiek, en wordt ons geteekend in 't beeld van een „Wijnstok met zijn ranken'' enin „een Lichaam met zijn hoofd en leden", maar dat mystieke Lichaam erlangt ook een uitwendige openbaring, en die openbaring is de Kerk op aarde. Na Jezus hemelvaart is nauwlijks de Heilige Geest uitgestort, of die Kerk vertoont zich dan ook. De leden belijden, het Sacrament wordt toegediend, en er zijn apostelen die optreden om de leden te leiden. Door deze drie dingen is de openbaring dér Kerk er. Nu rijst echter een uiterst belangrijke vraag. Was die Kerk bestemd om alleen zóó lang stand te houden, als het apostolaat in een of meer apostelen vertegenwoordigd zou zijn.? Of wel heeft Jezus ook verordeningen gemaakt voor het voortbestaan zijner Kerk, nadat de laatste apostel uit dit leven zou zijn weggenomen.'' Eadan kan het antwoord niet anders luiden, dan dat Jezus vóór zijn hemelvaart met het oog hierop geen schikking getroffen heeft. Op zich zelf ware het zeer wel denkbaar geweest, dat Jezus dit gedaan had. Het voorbeeld van Paulus toont, dat het voor het apostolaat niet noodig was, om met Jezus op aarde verkeerd te hebben, en door hem zelven in den kring zijner jongeren onderwezen te zijn. Paulus was Jezus niet gevolgd. Toch is hij tot apostel verkozen en Jezus heeft hem zelf later onderwezen door bijzondere openbaring. Op zich zelf ware het alzoo niet ondenkbaar geweest, dat Jezus tegen den tijd dat de eerste twaalf apostelen wegstierven, anderen in hun plaats had gesteld. Evenmin ware het op zich zelf ondenkbaar geweest, dat onze Koning, gelijk een aanzienlijk deel der Christenheid belijdt, een plaatsbekleedend ambt had ingesteld, waardoor er steeds op aarde een stedehouder zou zkjn, die hem vertegenwoordigde. Kortom, het stond onzen Koning geheel vrij, om in de toekomstige behoeften van zijn Kerk te voorzien, op al zoodanige wijze, als dit hem gevallen mocht. Maar deze voorziening had niet plaats. Jezus heeft zijn apostelen op den Olijfberg verlaten, zonder voor de toekomst der Kerk vaste, klare, duidelijke bepalingen verordend te hebben. Ook al wilde men toch aannemen, dat aan Petrus een hoogere geestelijke bevoegdheid is toegekend, dan aan de overige discipelen, iets waartoe het gebruik van het enkelvoud in Matth. 16:19 aanleiding kon geven, verder dan Petrus persoonlijk zou dit toch niet reiken.

Ook dit kon wel, want ook ten deze was onze Koning geheel vrrjmachtig, maar zijn last en verordening desaangaande moest dan klaar zijn uitgesproken, en ook dit ontbreekt. Nergens wordt ook maar met een woord gemeld, dat Jezus verklaard zou hebben: De speciale geestelijke machtsbevoegdheid die ik op Petrus leg, of die althans na den Pinksterdag op hem rusten zal, gaat vanzelf en ongebroken over op alle diegenen die in den loop der eeuwen hem in zijn ambt zullen opvolgen. Al mogen we nooit in het afgetrokkene zeggen: Zoo en aldus had Jezus het niet kunnen verordenen 1 des te meer zijn we verplicht en gehouden, om, zoodra we de geestelijke macht als van hem uitgegaan op aarde zullen erkennen, ons helder rekenschap te geven van de woorden waarmee, de wijze waarop en de bedoeling waartoe Jezus zulk een geestelijke machtsbevoegdheid aan menschen verleend heeft. Al zouden we nu, hadden we in de eerste jaren na Jezus hemelvaart geleefd, niet geaarzeld hebben te erkennen, dat Petrus de sleutelen des hemelrijks had ontvangen, en dat hij met de elven ontbinden en binden kon op aarde, — met het versterven van het apostolaat zou dit toch hebben opgehouden, tenzij Jezus uitdrukkelijk zelf had aangewezen op wien het na den dood der apostelen zou overgaan. Voorzoover de apostelen schriftuur hebben achter gelaten, erkennen we hun gezag. Het is mee door hun woord dat wij gelooven. Hun aposto laat werkt na. Maar uit niets bl^*kt, dat er na hun sterven andere personen zijn aangewezen met even gelijk gezag bekleed. Niets belet ons te erkennen, dat Jezus aan Petrus, onder de twaalven, een taak opdroeg, die hem op den voorgrond plaatste. We ontvangen den indruk dat hij onder de twaalven de man van leidende gedachte is geweest, de man van 't initiatief. Dat hij tegelijk zwak kon zijn, is hiermee niet in strijd. Het wordt meer gezien dat juist zulke aangewezen leiders in hun karakter naast den hoogen vloed een lage ebbe kennen. Driemaal heeft hij zijn Meester verloochend. Van het lijden heeft hij vooral zijn Meester pogen af te houden. Hij was de man die met 't zwaard sloeg. En hem moest Paulus, toen hij te Antiochië veinsde, openlijk weerstaan. Veel meer dan Petrus zijn Paulus en Johannes de apostelen, door wier geschriften in Christus Kerk de toon is aangegeven. Hij was 't die de roeping der Heidenen het minst begreep, en eerst door een afzonderlijke openbaring in dit mysterie moest worden ingeleid. Aan Paulus en Johannes viel veel meer dan aan hem leidende openbaring voor de Kerk ten deel. Maar al mag dit alles niet worden voorbijgezien, dit neemt niet weg, dat Petrus onder de twaalven een geheel eigen, een sterk geteekende, een leidende plaats inneemt, en dat Jezus meer dan met eenig ander discipel, zich met Petrus bezig hield, om geestelijke gevaren die hem bedreigden, van hem af te weren. Ook blijkt wel, dat de satan het vooral op Petrus gemunt had; iets waaruit mag worden afgeleid, dat hij vooral onder de twaalven een man van beteekenis v/as. Satan had zser begeerd, hém juist te ziften als de tarwe. Zeer bepaaldelijk had Jtzus voor Petrus gebeden, dat zijn geloof niet aan het wankelen mocht gebracht worden. Geleid door zeer diepe geestelijke ervaring, zou hij vooral zijn broeders in de critieke ure moeten sterken, en het „weid mijn lammeren, " werd hém tot driemalen met het oog op zijn drievoudige verloochening toegeroepen. Onzerzijds heeft men, in zijn strijd tegen de pauselijke beweringen, dan ook veel te veel gepoogd, om deze positie van Petrus onder de twaalven te verkleinen. Overdreef men aan de overzijde, onzerzijds onderschatte rnen, en sinds lang is aan deze onderschatting van onzen kant een einde gemaakt. Het impulsieve karakter van Petrus, zijn steeds gereed initiatief, zijn klaarheid van inzicht waren hem niet toevallig eigen. Dit alles was hem in verband met zijn toekomstige roeping in zijn schepping verleend. En vanzelf heeft zijn Meester dit alles zoo geleid en gericht, dat het ten volle dienstbaar kon worden gesteld aan de zaak van zijn Koninkrijk.

Maar met dat al is uit de apostolische Brieven, uit de Handelingen en uit de Openbaringen niet de indruk te ontvangen, alsof Petrus, bij zijn leven, over zijn medeapostelen een soort hoogste geestelijke autoriteit zou hebben uitgeoefend. In de Openbaringen, waarin de Christus zelf optreedt, en van Zijnentwege openbaringen aan zijn Kerk worden gegeven, kpmt geen enkele verwijzing naar een bijzonder gezag, waarmee Petrus zou zijn bekleed geweest, voor. Zelfs in de brieven aan de zeven gemeenten in Klein-Azië komt geen enkel vermaan voor, om zich tot Petrus te wenden of opgekomen moeilijkheden in de gemeente door hem te laten beslissen. In de Handelingen treedt Petrus wel op den voorgrond als er gesproken en gehandeld moet worden, maar als 'top beslissen met gezag aankomt, ligt die beslissing bij de apostelen, met de ouderlingen en de geheele gemeente; en in de tweede helft van dit geschrift treedt Petrus zelfs geheel op den achtergrond, om Paulus op den voorgrond te doen treden, ook in de Kerk van Rome. Ook hier wei initiatief en gereedheid tot handelen, maar van een over allen heerschend gezag geen spoor. En wat de Brieven aangaat, is er in Petrus eigen brieven geen spoor van een poging om zulk een hooger gezag uit te oefenen, en zwijgen de overige apostelen geheel van hem, met uitzondering alleen van Paulus; doch ook waar hij Petrus vermeldt of bedoelt, is er geen sprake van, dat hij zich aan het gezag van Petrus onderwerpt of zich ter beslissing van geschillen in de gemeenten op hem beroept of naar hem verwijst. Eer legt Paulus er gedurig nadruk op, dat hij niet onderwezen is door de andere apostelen, maar door Jezus zelf, en te Antiochië bestraft niet Petrus hem, maar hij Petrus. Al deze heilige oorkonden gaan Petrus, zelfs als den man van initiatief, voor het meerendeel voorbij. Ook in Johannes' brieven en in die van Jacobus wordt hij zelfs niet genoemd, en van het bestaan destijds van een hoog kerkelijk gezag, in den zin waarin zich dit later ontwikkeld heeft, valt hier niets te ontdekken. Er wordt niet over gesproken, het blijkt niet dat er aan gedacht is. Al v/c rhen we dus niets te kort te doen aan den voorrang dien de Christus in meer dan één opzicht aan Petrus toekende, noch aan het initiatief dat op en na den Pinksterdag van hem uitging, we kunnen niet inzien, dat er in de overige apostolische oorkonden ook maar eenig spoor valt te ontdekken van een over anderen heerschend en voor anderen beslissend kerkelijk gezag, dat door Petrus in den apostolischen kring zou zrjn uitgeoefend. Zelfs de machtige taak dier eerste tijden, om in het hart van het Heidenland de zichtbare Kerk te vestigen, is ongetwijfeld door alle apostelen saam vervuld, en het gaat niet aan, wat de traditie desaangaande ook met het oog op Petrus meldt, eenvoudig naar de legende te verwijzen. Maar voorts wat betreft de apostolische geschriften is het feit niet te loochenen, dat het indragen in de Kerk van Christus van het toenmalig toongevend deel der heidenwereld, niet met Petrus, maar veel meer met Paulus in verband wordt gebracht, en dit Petrus op de Synode te Jerusalem zelf dat feit erkend heeft. Nu kan er daarom zeer vee! in die eerste tijden geschied zijn, in allerlei deel van de toen bewoonde wereld, waarvan de Heilige Schrift ons niets bericht, en ook kan worden toegegeven, dat Petrus hierin een veel grooter aandeel heeft gehad, dan men bij het lezen van het Nieuwe Testament wanen zou. Zelfs is niet uitgesloten, dat hij om raad en oordeel is aangezocht, en meer dan eens zijn oordeel gegeven heeft. Wat reden of oorzaak toch zouden we hebben, om de rol door Petrus vervuld, te verkleinen.' Veeleer bracht zijn aard en karakter mede, dat hij tal van malen met kracht op den voorgrond zal zijn getreden. Wat we alleen beweren is, dat in de apostolische oorkonden geen spoor te ontdekken valt van een aoogere kerkelijke autoriteit, die bij Petrus zou berust hebben, en door hem over alle Kerken in die dagen zou zijn uitgeoefend. Wie onbevooroordeeld de geschiedenis van het kerkelijk leven uit die eerste tijden, naar luid der Schrift, onderzoekt, vindt grond noch aanleiding om van een gezag als van een stedehouder van Christus, dat aan Petrus zou zijn toegekend, en door alle Apostelen, Opzieners en Kerken in hem zou geëerd zijn, te gewagen. Geeft nu de traditie desaangaande een geheel andere voorstelling, dan denken we er niet aan, geheel die traditie als van nul en geener waarde op zij te zetten, maar als we twee voorstellingen omtrent het kerkelijk leven in die dagen hebt, de ééne uit de Schrift en de andere uit de Traditie, dan ligt 't toch voor de hand, dat de voorstelling, die de Schrift geeft, bij ons in hooger waarde staat.

De kerkformatie dier dagen schijnt dan ook geheel aan het natuurlijk verloop der dingen overgelaten te zijn geweest, en van een vast ineengezette organisatie is geen sprake. De Kerk te Jeruzalem komt op onder het toezicht en de leiding der gezamenlijke apostelen, maar dit toezicht grijpt weinig diep in. Als er een soort communisme in die Kerk opkomt, bestraft Petrus wel de leugen die hierbij insloop, maar laat hij zich niet uit over het stelsel zelf, ook al was vooruit te bezien dat dit stelsel op een latere verarming der Kerk moest uitloopen. Al wat hij doet, is uitspreken, dat niemand verplicht was zijn goed voor den broeder te verkoopen. Zelfs na verkocht te zijn, bleef diens goed en de geldswaarde ervan een rechtmatig bezit van den verkooper. Bij ds instelling van het diaconaat naast het apostolaat, gaat er niet een bevelschrift van Petrus of van de apostelen uit, maar raadplegen zij de leden der Kerk, en noodigen hen uit zelve zeven mannen aan te wijzen, ^\Q de verzorging van de armen op zich zullen nemen; en na door de broeders te zijn aangewezen, worden deze zeven persorsen door de gezamenlijke apostelen in het diaconaat ingezet. Op de dusgenaamde Synode te Jeruzalem zal het voorzitterschap wel door Petrus zijn waargenomen, althans hij neemt het eerst 't woord, maar ook hier is het een saamkomst van 1°. de apostelen, 2®. de ouderlingen, en 3°. de geheele gemeente, en het voorstel dat ten slotte werd aangenomen, ging niet uit van Petrus, maar van Jacobus. In het geschrift, dat toen opgesteld is om naar Antiochië te worden gezonden, heet 't dan ook niet dat Petrus, zelfs niet dat de Apostelen het aldus verordenden, maar zij schreven dit navolgende: „De apostelen, de ouderlingen en de broeders wenschen de broeders uit de Heidenen, die in Antiochië, en Syrië en Cilicië zijn, zaligheid. Nademaal wij gehoord hebben, dat sommigen die van ons uitgegaan zijn, u met woorden ontroerd hebben en uw ziel wankelende gemaakt, zeggende dat gij moet besneden worden en de wet onderhouden, welks wij dit niet bevolen hadden; zoo heeft het ons, eendrachtelijk samenzijnde, goedgedacht enz." En ze besluiten met te zeggen, dat „het den Heiligen Geest en hun goed gedacht heeft, hun geen meerderen last op te leggen dan de noodzakelijke dingen". Hieruit blijkt dus wel dat de gemeente van Jerusalem, onder leiding van het apostolaat, in hoofdvragen achtte een beslissing te mogen en te moeten nemen-, en daarbij onder de leiding van den Heiligen Geest te staan. Maar bij deze beslissing blijft het dan ook, d. w. z. bij de beslissing over de ééne geestelijke hoofdvraag, die destijds de Kerken met principieele scheuring bedreigde. En zelfs bij deze principieele vraag wordt in het ofBcieele schrijven Petrus niet afzonderlijk genoemd, en treden naast de apostelen de ouderlingen, en naast dezen de gezamenlijke broeders op.

Bij de verdere Kerkformatie in Klein-Azië, Syrië, Griekenland en Macedonië gaat ieder daarentegen geheel zijn eigen weg, naar bevind van zaken en naar gelang de toestanden het vorderden. Allerwegen waar Paulus stedelingen om de banier van het Kruis verzamelt, stelt hij ouderlingen aan, en zulks meest onder het opsteken der handen, d. w. z. onder medewerking van de geheele gemeente. Zijn helpers, b. v. Timotheus, deden 't evenzoo. Met het oog op die jonge helpers geeft Paulus zekere regelen aan, die bepalen hoe deze ouderlingen zelven moeten zijn, en wordt naast de ouderlingen ook van de arm verzorgers, zelfs van de diaconessen, gewag gemaakt. Bij dit alles echter is geen sprake van een vragen om bevelen te Jerusalem, noch van het inwinnen te Jerusalem van goedkeuring op wat geregeld was, Paulus is er zich volkomen bewust van, als apostel des Heeren alles zelf te mogen en te kunnen regelen, niet als gaf hij raad en advies, maar zoo dat hij verordent. Zelfs laat hij uitkomen, dat hrj bij dit alles naar een vasten leiddraad te werk ging, en dat hij hierdoor zekere eenheid in de Kerken poogde te bevorderen. Vandaar zijn zeggen: -^En aldus verorden ik in alle de gemeenten". Hij raadt niet, maar beveelt, en doet dit krachtens zijn apostolisch gezag, zonder daarover het goedvinden van de overige apostelen in te roepen. Als te Corinthe scheuring dreigt, en de een roept: ik ben van Paulus, en de ander: ik ben van Apollos, dan denkt Paulus er niet aan de beslissing van Jeruzalem, laat staan van Petrus alleen, in te roepen, maar doet hij zelf de zaak af en zoekt zoo de breuke te heelen. Zelfs de groote collecte die Paulus voor de verarmde Kerk van Jerusalem op touw zette, had plaats meer volgens afspraak, dan op bevel. Zoo werd geheel het opkomen en de organisatie der Kerken aan het natuurlijk beloop der dingen overgelaten. Er werd gepredikt eerst in de Synagoge, dan onder de Heidenen. Wie zich bekeerden, werden gedoopt. De gedoopten vormden de Kerk. En die Kerk werd geleid door verkoren ouderlingen, met behulp van het diaconaat. En kwamen er later mikmakken, 'dan zond Paulus, krachtens zijn apostolische volmacht, een gezant of een brief, of kwam zelf, en zoo werd het leven van zulk een bedreigde Kerk gered.

Dat later een organisatie van de gezamenlijke Kerken noodzakelijk werd, en dan ook tot stand is gekomen, spreekt vanzelf. Vooral het opkomen der vervolging en de veelvuldige ketterij noodzaakten hiertoe. Maar in de eerste jaren kwam blijkbaar zulk een organisatie niet tot stand. Zelfs bij de zeven Kerken in Klein-Azië die in de Openbaringen genoemd worden, blijkt niet van eenig onderiing verband. Elke Kerk wordt afzonderlijk toegesproken. Alleen tusschen nagebuurde Kerken schijnt eenig zeer los verband te hebben bestaan. Zoo tusschen de Kerken van Colosse en Laödicea, v/ijl Paulus beveelt dat de brieven, die hij aan elk van deze gemeenten afzonderlijk schreef, in beide Kerken zouden gelezen worden. Zelfs van een vaste organisatie van het apostolaat ontdekken we in de Heilige Schrift geen spoor. Zoolang de apostelen te Jerusalem woonden, stonden ze uiteraard saam aan 't hoofd van de Kerk aldaar, en traden gezamenlijk op. Maar hieraan kwam spoedig een einde. De vervolging dreef ze uiteen. En nu blijkt uit de Schrift niet, dat zij, na uiteengedreven en verstrooid te zijn, een vast college of een bepaalde persoon hebben aangewezen, tot wie men zich te wenden had, zoo dikwijls men een beslissing van het apostolaat wenschte in te roepen. Natuurlijk ontkennen we niet, dat er niet wel aan de apostelen zal geschreven zijn, noch ook dat hun raad en oordeel niet later zou zijn ingeroepen, maar nergens lezen we, dat ze, eenmaal verstrooid zijnde, weer saamgekomen zijn, veel min dat ze dit op bepaalde tijden deden, noch ook dat Petrus woord met gezag voor het woord van allen gold.

Het heeft alles zijn vrijen loop. Petrus in zijn brieven geeft geen enkel algemeen bevel, dat voor elke Kerk gelden zou. Johannes behandelde de gemeenten met wie hij in nauw verband staat, op de hem eigen wijze. Paulus doet niet anders. En men mag aannemen, dat het met de overige apostelen, van wie we ganschelijk niets vernemen, wel niet anders zal geweest zijn. De Synagoge strekt voor alle bij de Kerkformatie ten voorbeeld en in de landen, onder Grieksche cultuur, die Paulus vooral bereisde, werd ook op de daar bestaande volksvergaderingen gelet, gelijk o. m. blijkt uit de verkiezingen van ouderlingen onder het opsteken der handen. En wel verre van onder dat alles te lijden, is de missionnaire arbeid der apostelen veeleer zeldzaam rijk en gelukkig geweest. In een half menschenleven werden er reeds kerken gesticht in heel het bekende deel van Azië, wat Europa aangaat tot in Spanje, en naar men zegt, zelfs tot in Portugal, of althans in het toenmalig Lusitanie, Ook N.-Afrika deelde reeds in den zegen van het Evangelie. Doch dit alles groeide en bloeide van zelf op. De tijden waren rijp, om vooral onder de Heidenen het geloof aan den Christus ingang te doen vinden. En wel traden reeds toen, bij den veelszins ongeorderden toestand, allerlei ketterijen op, en slopen er zelfs boosaardige antinomistische dwalingen in, maar daartegen verweerde een ieder zich in eigen kring zoo goed mogelijk. Van het optreden van de Kerk op aarde als eenheid is nog geen sprake. Men voelt zich wel één. Gescheurd was de ééne wereldkerk nog niet. Secte stond nog niet tegenover secte. Het besef dat men allen saamhoorde, en in het ééne Lichaam van Christus was ingelijfd, en alzoo dit ééne Lichaam tot openbaring had te brengen, behield nog de overhand. Maar allengs kwam men toch vanzelf voor de vraag te staan, hoe bij de gestadige uitbreiding der Kerken en bij het verschil van inzicht, ordening en dienst dat opkwam, de eenheid ook uitwendig zou te handhaven zijn. En juist hiermede kwam men nu voor de principieele vraag te staan, of Christus, toen hij nog op aarde was, of ook na zijn hemelvaart, een ordening had ingesteld, die, na het uitsterven van het apostolaat, de eenheid van zijn Kerk kon waarborgen. Zoolang de apostelen leefden en werkten, was die eenheid vanzelf in het apostolaat gegeven. En ook stond vast, dat alleen Christus als Koning macht en recht bezat, om zijn Kerk voor de toekomst te ordenen. Maar zou hg dit doen door zijn actie als Koning van zijn troon, of wel naar een vooruit vastgesteld en ons voorgelegd bestek.' Lange eeuwen meende men het laatste. Toch is later ingezien, dat alleen het eerste Christus' bedoeling weergeeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 oktober 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 oktober 1908

De Heraut | 4 Pagina's