GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Amsterdammer, Weekblad

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Amsterdammer, Weekblad

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 4 Juni 1909.

De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland, gaf dezer dagen in extenso de rede, die Dr. N. J. Singels, rector van het Stedelijk Gymnasium te Utrecht, op de Algemeene vergadering van het Genootschap van leeraren aan Nederlandsche gymnasia hield en waarin hij de vraag aan de orde stelde, wat te doen was aan de gebrekkige bijbelkennis bij hunne leerlingen.

Het feit, dat een rector van een publiek gymnasium dit onderwerp in een vergadering van leeraren aan de orde stelde, is op zich zelf reeds merkwaardig. Een halve eeuw lang was de hoogste wijsheid dezer heeren, dat voor het openbaar onderwijs de Bijbel een afgedaan boek was. Niet alleen, omdat die Bijbel in strijd was met de hooggeloofde neutraliteit, maar veel meer nog, omdat de Bijbel een boek was vol fabelen en legenden, in strijd met alle wetenschap onzer dagen en slechts dienstig om bijgeloof en achterlijkheid in stand te houden. Ja, een enkele maal mocht de Bijbel nog wel genoemd, wanneer de leeraar een mop tapte op den ezel van Bileam of den walvisch, die Jona inslokte, en heel de klas daarbij te grinniken zat van pleizier, vooral wanneer er toevallig nog een jongen van orthodoxen huize onder de leerlingen was; maar meer dan dat kregen ze van den Bijbel niet tehooren. En het gevolg was natuurlijk, — want ook thuis las men den Bijbel immers niet en op de moderne catechisatie kwam er van het onderwijs in den Bijbel al evenmin iets terecht, — dat er een heel geslaeht opgroeide van doctoren en rechts geleerden, dat van den Bijbel niet meer wist. Men wist van hooren zeggen, dat er een Bijbel bestond, maar men had dien Bijbel zelf nooit ingezien, kende den inhoud niet en beging de dwaaste flaters, zoodra men over Bijbelsche personen of namen sprak.

Van onze zijde is reeds meermalen er op gewezen, hoe, nog afgedacht van alle religieuze belangen, dat gemis aan Bijbelkennis voor een beschaafd mensch in Nederland onverantwoordelijk is, omdat ons volk bij den Bijbel is groot gebracht, zijn spreektaal, literatuur en historie zonder den Bijbel niet te verstaan is en daarom niet ernstig genoeg tegen dezen misstand kon worden geprotesteerd.

Dr. Singels laat zich over dien misstand niet minder scherp uit:

Wat ik bedoel het is de schandelijke, nagenoeg absolute onwetendheid van het tegenwoordige jongere geslacht omtrent den Bijbel, Bijbelsche uitdrukkingen en zoogenaamd Bijbelsche geschiedenis, een onwetendheid die wij aantreffen bij de leerlingen der gymnasia (ik weet het bij ondervinding), bij die der Hoogere burgerscholen, bij tal van jongelieden en ook bij ouderen uit de zoogenaamd „betere" kringen; niet minder ook bij hen die zich aanmelden voor het afleggen van allerlei examens, met name voor het lager onderwijs.

Ik stel hier op den voorgrond, dat ik de zaak wensch te beschouwen geheel uit een oogpunt van beschaving en ontwikkeling, dat ik elke kerkelijke verhouding ver van mij zet. Een Roomsch-Ratholiek, een Israëliet, een Gereformeerd Christen, ze zijn hier allen voor mij gelijk. Wien hunner de schoen past, trekke haar aan; wie zich van schuld niet bewust is, ga' vrij uit. Van een zuivere bedoeling, zonder eenige ^odsdienst-propaganda of partijtrekken, wensch ik vooraf getuigenis af te leggen.

De staaltjes, die hij meedeelt, zijn dan ook wel geschikt om deze ergernis te ver klaren:

Is die grove onkunde, waarvan ik zoo even sprak, geen schande voor kinderen van het volk, dat zooveel aan het schoone Bijbelboek te danken heeft?

Is het niet bedroevend, dat een zoogenaamd beschaafd mensch (het is een historisch feit I) op de vraag wat Gethsemane is, in vollen ernst ten antwoord gaf: een Karthaagsche vesting? En de leerlingen van hoogere klassen van een gymnasium zouden u mijne ondervinding kunnen beamen, hoe ontwikkelde jongelieden noch de geschiedenis van Noach, noch die van Absolon, noch die van Saul en David of Kain en Abel kenden; niet wisten waar en in welk verband uitdrukkingen als : „ik wasch mijn handen in onschuld", „ik ben niet waard uw zoon ge naamd te worden", voorkomen? Mannen van gevestigde positie reeds, die niet wisten wat eigenlijk op Goeden Vrijdag wordt herdacht, wat het Pinksterfeest beteekent, mannen die het roerende verhaal van Job meenden teiug te vinden in de Jobsiade van Busch?

Wat het gevolg van deze onkunde is ?

Vooreerst, dat men zijn literatuur niet meer verstaan kan.

Hoe kan iemand iets voelen van al 't geen in ons volk, in onze letterkunde leeft, wanneer hij zóó onkundig is van den Bijbel en wat daarin staat?

De Bijbel toch en zijn inhoud zijn van zulk een ontzaglijken invloed geweest op onze litteratuur, op ons geheele volksbestaan.

Hoe zal men in de Nederlandsche litteratuur kunnen genieten van Marnix' Bijenkorf, van Vondels Lucifer en Jephta, van dejteien uit den Gijsbrecht; hoe van Da Costa's poëzie die overvloeit van kernachtige Bijbelsche termen? Ik doe slechts enkele grepen. Nederlandsche kunst (en niet de Nederlandsche alléén) blijft een met zeven zegelen gesloten boek voor hem, die van de Bijbelsche geschie denis niet op de hoogte is. Hij staat vragend voor een afbeelding van David en Saul, een offer van Abraham, een Simeon in den tempel, een Bethlehemschen kindermoord, een Engel met vlammend zwaard, en zoovele honderden vac voorstellingen door onze schilders aan de Heilige Schrift ontleend. Wie zóó wil zijn, plaatst zich buiten het kunstgenot; dichters en schil ders van vele tijden zijn voor hem onbegrijpelijk en dus ongenietbaar.

Ten tweede, dat onze taal verarmt.

En dan: ontelbare Bijbelsche uitdrukkingen zijn in onze taal opgezogen, hebben onze schrijf-en spreektaal in alle lagen doortrokken. Mochten deze zegswijzen en zinswendingen ver dwijnen (en bij de jongere auteurs is dit reeds langzamerhand waar te nemen I) ze zouden onze taal onmetelijk verarmen, berooven van veel zoetvloeiende, veel krachtig gelijnde, iorsch ge teekende termen. Een schat van beelden, eet> reeks van schilderachtige zegswijzen, werden door de spreek-ea schrijttaal aan den Bijbei ontleend en doortrok ons Nederlandsch idioom met een aroma, een zoeten geur, een specerij die er een prikkelenden smaak aan verleent.

Wat Luther deed voor de Duitsche taal, die door zijn Bijbelvertaling een nieuwe taal schiep of althans vastlegde, deed de Statenvertaling voor onze gewesten.

Ten derde, dat het ideale element uit de opvoeding al meer wijkt.

Het streven naar idealen is helaas 1 verminderd j een enthousiast wordt veelal uitgelachen; de nuchtere, veeleischende wereld met hare zorgen en nooden en plichten heeft de menschen voor het grootste deel in beslag genomen. En terwijl voor de verfijning en veredeling van het gemoedsleven één middel, naast andere, werd aangewend, n.l. het lezen en kennen en genieten van den Bijbel, wordt de toepassing van dit middel in onze dagen schromelijk verwaar loosd. En dat juist in de zoogenaamd ontwikkelde, beschaafde kringen, die meenen op ander gebied genoegzaam voedsel voor de bevrediging van hunne verlangens en behoeften te kunnen vinden.

Dat gebrek aan bijbelkennis is te laakbaarder, omdat de hoofden onzer jongelui wel worden volgepropt met allerlei kennis, waaraan ze weinig of niets hebben.

En zoo gaan de jongelieden de wereld in, wanneer zij gymnasium-of hoogere burgers school-leerlicg af zijn of wanneer zij de normaalschool afliepen, met een groote gaping in hun kennis, wetend (of eer nog: halfwetend) van Socrates en zijn philosophie, van Boedha en zijn streven, van Zoroaster of Confutse wellicht, maar niets of nagenoeg niets wetend in hun jammerlijke onkunde van Jezus en diens leer en diens leven, van de groote profeten en de richteren van Israël.

En zoo luidt dan de slotconclusie van dit aangrijpend requisitoir:

Ik wil het nog eens herhalen: onze beschaving is in hare beste bestanddeelen gemoeid met het bedroevend feit dat voor den Bijbel hoe langer zoo meer de rang en beteekenis als volksboek verloren gaat, dat hij niet meer als vroeger door de beschaafden gelezen en gekend wordt. Een machtig en invloedrijk instrument, men mag zeggen wat men wil, van volksontwikkeling en volksbeschaving, gaat verloren.

Nu meene men niet, dat hier een orthodoxe spreekt, die, bij toeval aan een openbaar gymnasium verzeild, een lans breken wil voor den Bijbel. Uit den inhoud dezer rede blijkt genoegzaam, dat Dr. Singels voor zich zelf geheel op modern standpunt staat en van de eigenlijke geloofsleer van den Bijbel niets weten wil. Maar juist daarom is zulk een getuigenis te opmerkelijker.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1909

De Heraut | 4 Pagina's

De Amsterdammer, Weekblad

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1909

De Heraut | 4 Pagina's