GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze Stadskerken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Stadskerken.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Bleek uit ons vorig artikel, waarom ons d tegenwoordig wijkstelsel gebrekkig en on­ z voldoende is, dan komen we thans tot de e vraag, hoe tot eea betere regeling van het p kerkelijk leven in onze steden is te geraken.

Van meer dan eene zijde nu dringt men aan op terugkeer naar h& tparochiale stelsel. De resultaten, die de Roomsche Kerk daarmede bereikt heef f, zoo zegt men, zijn zoo schitterend, dat alles voor de invoering van dit stelsel pleit. Het bezwaar, dat dit stelsel van Roomsche zijde afkomstig is, acht men niet overwegend; want wat in Rome goed is, behoeft een protestant niet te verwerpen. En waaneer men dit stelsel beschuldigde van geestelijken dwang, dan was het antwoord gereed, dat hier tiiet < ^an dwang, maar van orde sprake is en de orde niet de vrijheid maar de willekeur aan banden legt. Op die gronden heeft Prof. Dr. M, voa Nathusius iu zijn Die Mitarbeit der Kirche an der Lösung der Socialen Frage, waarvan de derde druk in 1904 verscheen, voor de invoering van dit parochiale stelsel gepleit en is dit ten onzefiï geschied door Dr. Sbtemaker de Bruine in zijn Christelijk Sociale studiën, 1909, waarvan het XII hoofdstuk zelfs het opschrift draagt: Het parochiale stelsel.

Wanneer we tegen dezen voorslag bedenking hebben, dan is dit niet, omdat de naam parochie op zich zelf verkeerd zou zijn. Over de juiste afleiding van dit woord mag nog eenige twijfel bestaan, maar de meest gangbare meening is toch, dat dit woord komt van het Grieksche jrc^otxog, dat ook in het Nieuwe Testament voorkomt en letterlijk bijwoner beteekent, d. w, z. iemand, die van elders komt wonen op een plaats, waar hij geen burgerrecht geniet. s! Hoe dit woord op de Christelijke Kerk is overgegaan, is niet met volkomen zekerheid te zeggen. De vroegere meenjng, dat na^oiKia of parochie een dorpskerk aanduidde, die bij een groote stadskerk woonde, van die stadskerk afhankelijk was en geen zelfstandige rechten bezat, is thans algemeen prijsgegeven. Tegenwoordig neemt men aan, dat het woord van de Joodsche gemeente op de Christelijke Kerk is overgegaan. De Joodsche gemeenten, die in het Romeinsche keizerrqk verstrooid waren en ^een burgerrechten genoten, werden „bijwoners" genaamd. Later zou men dat woord op de Christelijke gemeente hebben overgebracht, omdat ook deze gemeente in den Staat een afgezonderden kring vormde (zie Dr. E. Friedberg, Lehrbuch des kathoiischen und evangelischen Kirchenrechts se Aufl. 1903 blz, 27). Waarschijnlijk werkte : ot dien overgang van naam wel het diepere motief mee, dat de Christenen zich aier op aarde als vreemdelingen, gasten en bijwoners te beschouwen hebben; zie Hebr. 12 : 13 en I Petrus 2 : 11, in welke laatste plaats de Apostel zelfs het woord jr«potxoe gebruikt. Maar hoe dit ook zijn moge, zeker is, dat het woord parochie in de eerste eeuwen niets anders beteekende dan een kerk oigemeente en wel de gemeente der geloovigen op een bepaalde plaats. Zoo sprak men van de naQoixia of parochie te Rome, te Smyrna, te Efeze, en bedoelde Jaarmede niets anders dan de Kerk te Rome, Smyrna, Efeze enz. Suicerus geeft daarvan in aija Thesaurus Ecclesiasticus tal van bewijsplaatsen, die dit afdoende aantoonen, en de nieuwere schrijvers aarzelen geen oogenblik Suicerus hierin volkomen gelijk te geven. Het bezwaar, tegen het woord parochie ingebracht, dat dit woord in het collegialistisch kerkrecht thuishoort, of blijkens da afleiding zou moeten aanduiden een afhankelijke betrekking van een bestuursmacht, is dus ten eenenmale onjuist. Dr. Friedberg zegt t. a. p.: de afzonderlijke gemeenten, die buiten het joodsche gebied gesticht werden en itaQoixia werden genoemd, stonden geheel zelfstandig tegenover de oudste gemeente in Jerusalem en v/aren ook onderling nog niet organisch verbonden".

Eerst later bij het opkomen van de hiërarchie is de beteekenis van het woord parochie allengs gewijzigd. Men ging toen niet meer uit van een zekeren kring van geloovigen, die op een bepaalde plaats de openbaring van het lichaam van Christus vormden, maar van de geestelijke overheid, die over dezen kring te zeggen had. Aan het hoofd der geheele Kerk stond de Paus, die te gebieden had over alle geloovigen en daarom de Opperherder der wereldkerk was. Onder hem stonden de bisschoppen, die elk over een eigen deel der kerk hadden te zeggen, en dat deel heette dan de diocese. En eindelijk, onder deze bisschoppen stonden ten slotte de pastoors, die weer een onderdeel van de diocose onder hun bestuur hadden, en dit onderdeel heette dan d& parochie. Aangezien elke pastoor een eigen parochie had met een eigen kerkgebouw, en in de grootere steden meer dan één pastoor en kerkgebouw gevonden werd, bestond in de steden dan ook meer daa één parochie of wïjkkerk. Een parochie in de Roomsche Kerk is dus „een zeker district van een landgebied door den paus of bisschop vastgesteld, dat een vasten geestelijken bestuurder heeft, bekleed met de macht om het volk aldaar te regeeren en daarover rechtspraak te oefenen en hun de sacramenten en andere goddelijke dingen toe te dienen". Voor zulk een parochie zijn dan volgens het Roomsche kerkrecht drie dingen noodig; vooreerst, dat er een vaste af bakening van de grenzen moet zrjn door den bisschop geschied; deze grensregeling is onafhankelijk van de burgerlijke grensregeling, ook al wordt in de practijk met de laatste , gewoonlijk wel rekening gehouden. Ten tweede, dat iedere parochie een bevolking moet hebben uit minstens tien afzonderlijke gezinnen bestaande. En ten derde, dat aan het hoofd van elke parochie één pastoor moet staan, die zelf niet tot de parochie • yri'ggj'iifiimpiiHiMi ehoort, maar boven haar staat. Daar de oomsche Kerk den band tusschen pastoor n parochie als een huwelijksband beschouwd, s het onmogelijk, dat een parochie meer an één pastoor zou beiitters. Gelijk van elf spreekt, heeft ook elke parochie een igen kerkgebouw, waar de geloovigen dier arochie de godsdienstoefeningen bijwonen.

Nu hebben onze Gereformeerde vaderen eker en met volkomen recht volgehouden, at zulk een roomsche parochie in eigenijken zin geen kerk kan genoemd worden. egen het k& rkbegrip, dat aan zulk een parochie is oadergescboven, ging hun bezwaar, maar niet tegen den naam parochie en ook niet tegen de parochiale indeeling als zoodanig. Het bezwaar ging niet tegen den naam, want Oecolampadius, Calvijnen Knox gebruikten zonder eenig bezwaarden naam parochie; paroisse, pfarrei, parish, die alle drie van parochie zijn afgeleid, is de gewone naam in Frankrijk, Duitschland en Schotland hetzij voor wat wij noemen een wijk, hetzij voor een zelfstandige gemeente. De bewering, dat deze naam eerst in deze Gereformeerde Kerken zou zijn doorgedrongen, toen het collegialisme daar heerschend werd, is derhalve niet vol te houden. Zelfs Voetius in zijn Politia Ecclesiastica, hoe sterk hij ook ijvert tegen de roomsche idéé van parochie, spreekt toch ook van een ecclesiaparochialis in de Gereformeerde Kerken en wijst er op, dat in zijn tijd te Bremen zulk een parochiale Kerk gevonden werd (T. I. p, 24) Hij verstaat er dan onder „een gedeelte vsn een Kerk met een eigen dienaar, die daar het Woord en de Sacramenten bedient, maar zoo, dat al deze parochies te zaam één Kerk vormen en onder één kerkerkeraad staan". Dat men in onze Nederlandsche Kerken den naam parochie prijs gaf, is een uitzondering geweest, en v; el te. verklaren uit dezelfde redenen, 'waarom onze Staten-overzetters overal met opzet het woord Kerk vermeden en door gemeente vervingen. Het was een overdreven vrees, dat met deze woorden de Roomsche zuurdesem der hiërarchie nog onder het volk zou blijven voortleven. Maar ziet men van de'.e eene uitzondering af, dan kan men gesust zeggen, dat tegen het gebsuik vaa dit woord in da Gereformeerde Kerken nergens bezwaar is gemaakt.

En evenmin gold het bezwaar de parochiale indeeling als zoodanig. Te Bazel en te Geneve werd de parochiale indeeling, na een tijdlang ia onbruik te zijn geraakt, door Oecolampadius en Calvijn jusst wser hersteld en John Knox in Schotland sloot zich bij de parochiale indeeliag aan en handhaafde haar. Zelfs kan men niet zeggen met het oog op de historie, dat onze Gereformeerden als beginsel hebben gesteld, dat op elke plaats maar één zelfstandige Kerk mocht bestaan, want althans in Schotland is dat beginsel nooit toegepast. We komen echter later op dit zoogenaamde „bagSKsel" terug, en zullen dan uitvoerig uiteenzetten, waarom men hier ten onrechte van een „beginsel van het Gereformeerd kerkrecht" spreekt. Thans is het voldoende er op te wijzen, dat onze Reformatoren de parochiale indeeling op zich zelf niet hebben afgekeurd, maar integendeel erkend hebben, dat die indeeling in parochiën zelfs noodzakelijk was in grootere kerken, opdat voor tuchtoefenirig en herderlijk toezicht beter ken gezorgd worden. Hetzelfde motief, dat het Concilie van Trente dreef in Sess. XXIV c 13 de Ref. de bisschoppen te gelasten hun diocese in parochiën te verdeden „opdat elke parochiepriester te beter in staat zou zijn, zijn parochianen te kennen^', vindt men letterlijk bij Calvijn weer, waar ook hij op de verdeeling der kerk te Gecève in parochies aandringt. Maar wel gold hun bezwaar het hiërarchisch karakter, dat het Roomsche parochie-stelsel droeg. Voetius heeft in zijn Pol. Eccl. t. I p. 71 dat bezwaar op afdoende wijze in het licht gesteld. Een kerk is een vergadering van geloovigen, die door vrijwillige verbintenis zich hebben aaneengesloten, om gezamenlijk den Dienst des Woords en der Sacramenten te institueeren en daartoe de door Gods Woord verordineerde ambtsdragers hebben aangesteld, die te zamen den raad der Kerk vormen. Maar van dit alles is in een roomsche parochiekerk geen sprake; de organische eenheid, gelijk Voetius het uitdrukt, ontbreekt daar. De gemeenteleden verbinden zich niet vrijwillig tot een kerk en stellen ook niet zelf hun ambtsdragers aan, maar de pastoor wordt van boven af tot hen gezonden, behoort niet eens tot de gemeente, maar staat builen en boven de gemeente. Het volk, dat tot de parochie behoort, wordt door den Bisschop hun toegewezen; ze staan van rechtswege onder den pastoor, wat zelfs zoo sterk wordt doorgetrokken, dat al wat in de parochie zich bevindt, ook tot de parochie behoort. Zoodra men in die parochie wonen gaat, is men daardoor van zelf aan den macht van den parochiepastoor onderworpen, maar niet omdat men zich vrijwillig bij die pastorie aansluit. Aan • het hoofd van zulk een parochie staat ook niet een Kerkeraad, die de gemeente representeert, maar een pastoor, die behoudens zija afhankelijkheid van den bisschop, over de gemeente met zeggenschap optreedt. En van eenige rechten der gemeenteleden is geen sprake; de parochianen hebben maar één roepiög, en dat is, aan hun parochie-priester te gehoorzamen. Kort en snijdend scherp drukt Voetius het uit: „in zulk een roomsche parochiale kerk zijn geen voorgangers en ontbreekt hun wettig gezag; evenzoo is er geen gewillige onderwerping van de gemeente en geen vrijheid; en daarom ontbreekt, wat eerst uit de saamwerkiag van die beiden tot stand komt, de kerkelijke macht."

Met opzet hebben we deze bezwaren tegen het Roomsche parochiale stelsel zoo breed uiteengezet, om te doen uitkomen, watrin deze bezwaren bestonden. Die bezwaren

golden uitsluitend en alleen de roomsche idee die achter dit parochiale stelsel school, «ril 'men, de hiërarchische opvatting van de kerk, maar nooit is als bezwaar ingebracht, dat de eenheid der plaatselijke kerk daardoor werd prijsgegeven. Noch bij Voetius noch bij eenig ander schrijver wordt dat argument genoemd. En natuurlijk, indien dat argument toch het hoofdargument was, gelijk men het thans wel voorstelt, dan'had dat bezwaar bij een zoo uitvoerige bespreking niet verzwegen mogen worden.

Maar al is de naam parochie op zich zelf niet af te keuren, toch zouden we liever dien naam niet gebruiken, en ook niet van de invoering van het parochiaal stelsel spreken.

Vooreerst niet, omdat het woord paro» chie in ons land nu eenmaal een roomschen klank heeft gekregen en dit woord daarom zeker niet dienstig is om de goede zaak, die men voorstaat, bij ons ingang te doen vinden. Het is hiermede evenals met het woord pastoor. Ongetwijfeld is dat woord, dat letterlijk herder beteekent, veel juister benaming voor den Dienaar des VVoords dan ons ongelukkig dominé, dat van het latijnsche dominus, heer, afgeleid, maar ai te veel aan dominees hoogmoed denken doet. De Fransche Kerken, die van ministre of pasteur spreken, zijn ongetwijfeld veel gelukkiger in liaar titulatuur geweest. Maar toch zou wei niemand er aan denken, het woord pastoor in onze Kerken thans in te voeren. En hetzelfde bezwaar geldt tegen het woord parochie.

Daarbij komt, dat het parochiale stelsel, zooals Rome het wil, lijnrecht ingaat tegen het protestantsche kerkbegrip en daarom nooit door ons kan worden overgenomen dan tot schade van ons levensbeginsel. Terwijl, wanneer men het Roomsche begrip loslaat, de term zoo vaag en zwevend wordt, dat niemand weet, wat er eigenlijk mee bedoeld v/ordt. Dr. Slotemaker de Bruine wijst zelfs vier manieren aan, waarop dit parochiale stelsel kan verwezenlijkt worden. Gold dit nu alleen een quaestie van uitvoeriag en practijk, dan deed dit er minder toe. Maar dit is niet zoo. Neem toch de twee hoofdvormen, waarop het aankomt: het stelsel vaa Calvijn te Genès/e, om het kort aan te duiden, waarbij de eenheid der plaatselijke kerk gehandhaafd blijft, doordat één kerkeraad aan het hoofd der stadskerk staat, maar die ééne kerk verdeeld wordt in wijken, elk met een eigen predikant, met eigen ouderlingen, met een eigen kerkgebouw en met een groep van geioovigen, die voor kerkbezoek, sacramentsgebruak, catechisatie enz. aan die wijk gebonden zijn, of het stelsel van John Knox in Schotland, die de geioovigen in een stad splitst naar vaste grenzen in een zeker aantal zelfstandige kerken, elk met een eigen kerkeraad, welke kerken dan alleen classicaal verbonden zijn, dan voelt men toch, dat beide regelingen zoo scherp onderscheiden zijn, dat het niet aangaat, ze met één naam te noemen. Een zelfde naam, die voor zoo gansch onderscheiden zaken gebruikt wordt, sticht verwarring. En wat men hier juist zoo brood noodig heeft, is helderheid van begrip. Immers, wanneer ge gezamenlijk optrekt om voor de invoering van het parochiale stelsel te pleiten, maar, zoodra men u vraagt: wat verstaat ge daaronder ? of met een vagen, niets-zeggenden term moet antwoorden, of tot eèn geheel verschillend resultaat komt, verwart ge de discussie en maakt ge het volk, dat helderheid wil, afkeerig.

Het is om die practische redenen, dat we liever niet van parochie en parochiaal stelsel spreken. Wat men wil, is betere verdeeling van onze massale stadskerken. Ea dit kan geschieden hetzij door het wijkstelsel tot de Bediening des Woordsen der Sacramenten door te trekken, maar deze wijken blijveri dan altijd onderdeelen der ééne kerk en worden nooit zelfstandige kerken; hetzij door elke wijk een eigen kerkeraad te geven, maar dan houden ze op wijken te zijn en worden gewone zelfstandige kerken, en men noerae ze dan ook geen parochies maar kerken.

Verscherpte wijkindeeling óf zelfstandige kerkformatie, daarover loopt het verschil.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juni 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Onze Stadskerken.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juni 1909

De Heraut | 4 Pagina's