GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dit woord was voor hen verborgen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dit woord was voor hen verborgen.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij verstonden geen van deze dingen; en dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden niet hetgene gezegd werd. Luk. 18 : 34.

Er zijn verborgenheden. Verborgenhedea van zeer onderscheiden aard zelfs. Als de apostel in zijn schrijven aan de Kerken van Rome, Efeze en Colosse gewaagt van de grooie vertorgenheid, „die alle eeuwen verborgen is geweest, maat nu geopenbaard", de verborgenheid namelijk dat de Heidenen mede erfgenamen zijn, en dat het heil niet in Israel besloten zou blijven, - -dan gold het hier een stuk uit Gods raadslag, dat voor ons eerst in de uitkomst openbaar kon worden. Als de Claristus spreekt van „dingen die voor de wijeenen verstandigen verborgen zijn, maar den kindereu geopenbaard", wordt die verborgenheidveroorzaakt door ons gemis aan geestelijke helderziendheid. En meldt de Evangelist Mattheus ons, dat Jeïus ia zijn gelijkenissen diagen voorlbracht, die verborgen waren vaa voor de grondlegging der wereld, en dat hij deze in gelijkenissen uitsprak, opdat het luisterend volk ze niet doorzien zou, dan doelt dit op een verborgenheid der verharding.

Maar hoe onderscheiden ook vaa aard, er ligt altoos in dit verborgene iets dat bojit en aantrekt. Het prikkelt de weetgierigheid. Men wil gluren in het mysterie. En bovenal zoo te vermoeden valt, dat op zichzelf gewone woorden en gewone gebeurtenissen een geestelijke duiding hebben, is elke mystiek aangelegde geest er als vanzelf op uit, om naar het hierin schuilend mysterie te gissen. Men zoekt dan en peinst, men wekt ïijo verbeelding op ea poogt door het gaas der omhulling heen te zien. De een poogt den andsr in diepzinnigheid te overtreffen. Wat toch die 350 visschen in het siotkapi ttel van Johannes' Evangelie beduidden, kon zelfs eeu machtig kerk(fader in ernste boeien. Tenslotte verloopt dit dan in een spelen met woordeD, waarbi3 ieder Izijn geestelijke fantasie volgt. £n het eind is,

dat men van het Woord zich al verder vervreemdt en verwijdert, om aan eigen verzinning bot te vieren.

Toch versta men dit niet in dien zin, alsof alle gluren in het mysterie ons ontzegd zou zijn. Bestreden moet alleen de overdrijving der teugellooze fantasie. Op zichzelf toch ligt er achter hetgeen voor oogen is allerlei geestelijke diepte, is het eerst het rekenen met die diepte, dat warmte geeft aan uw denken en spreken; een diepte waarvan de dorre redeneerder niets ontwaart, maar die zich allengs ontsluit voor hem wiens oog er voor geopend wordt. Vrucht waarvan dan is, dat wat eerst verborgen bleef, ontdekt wordt en de geestelijk ingeleide alsnu ziet wat hij eerst niet zag, en nu geestelijk geniet van eenzelfde woord dat eerst geheel voor hem verborgen was.

Leest ge nu bij Lukas, dat Jezus iets tot zijn discipelen sprak, maar dat dit woord dat Jezus sprak, voor hen verborgen was, dan zoud ge op zichzelf meenen, dat ook hier sprake was van zulk een geestelijke geheimzinnigheid, waarvoor de discipelen in de eerste jaren na hun toebrenging nog geen geestelijk oog hadden om 't te zien. Doch slaat ge na waarop deze bijvoeging van Lukas doelt, dan vindt ge heel iets anders, en merkt ge, dat dit gezegd werd van een zoo klare, duidelijke en volmaakt heldere aankondiging van Jezus' lijden en sterven, dat ge niet verstaat, hoe daarvan nu kon gezegd worden, dat „dit woord verborgen was voor hun oogen."

Vlak vooraf toch gaat dit: „En Jeziisnamde twaalven bij zich, en zeide tot hen: Ziet, wij gaan op naar Jerusalem, en het zal alles volbracht worden aan den Zoon des menschen wat gesproken is door de profeten. Hij zal aan de Heidenen overgeleverd worden, hij zal bespot worden, smadelijk gehoond en bespogen worden. Ze zullen hem geeselen en daarna dooden, en ten derden dage zal hij weder opstaan." Kon dit nu duidelijker? Is het niet als een gereed program van wat vóór, bij en na de kruisiging te gebeuren stond? En wat was daar nu geheimzinnigs, bedekt, of verborgens in, dat het alzoo met Jezus zou geschieden ?

Had Lukas opgeteekend, dat de twaalven niet gelooven konden, dat het zoover komen zou, of dat ze zich bereid hadden verklaard, om, kwam 't zoover, hun leven voor Jezus te zetten, we zouden het begrepen hebben. Maar hoe kon van zoo klare, duidelijke aankondiging van Jezus' lijden en sterven gezegd worden, dat „dit %voord verborgen was voor hun oogen V wat dan toch zeggen wil, dat ze het niet verstonden, niet begrepen en niet in zich opnamen. En dat ze dit metterdaad niet deden, toont heel de historie der twaalven tot zelfs na de opstanding. Ten bewijze zijn de Emmaüsgangers, aan wie Jezus bestraffend betuigen moest, dat ze „te traag en ongeloovig van harte" waren geweest om de profetie van zijn lijden en opstanding te verstaan.

Niet eens, maar herhaaldelijk, had Jezus zijn twaalven opzettelijk en omstandig op het nabij zijn van zijn lijden en sterven gewezen, maar nooit ging 't er bij hen in. Ze namen het niet in zich op. Zooals men wel met een anglicisme zegt, ze realiseerden het niet. En als dan in Gethsemané het lijden begint en het naar Golgotha toegaat, staan de twaalven verbijsterd, onthutst en radeloos. Petrus slaat met het zwaard, en verloochent zijn Heer, en saam vluchten ze. En wat vooral treft, er is er niet één onder hsn, die in de roemtaal der profeten optreedt, en uitroept: Niet gewanhoopt, broeders, eer drie dagen verloopen zijn, staat onze Heer en Meester weer uit de dooden op.

De Joden herinnerden zich, dat er een gerucht van Jezus opstaan uit de dooden hadgeloopen, en gingen naar Filatus om een wacht, ten einde het graf te bewaken, maar de twaalven zijn der vertwijfeling ten prooi. Van opstanding onder hen geen sprake. Jezus had 't hun wel alles aangezegd, maar dit woord was voor hen verborgen gebleven

Hadden de jongeren dan niet gehoord wat Jezus gezegd had ? Hadden ze niet toegeluisterd ? Was de zin van Jezus' woorden hun ontgaan ? Natuurlijk niet, en het bewijs lag in wat Petrus Hem antwoordde, dat hij zijn leven voor Hem stellen zou; waarop Jszus hem van zich stiet met het harde woord: Satan, ga achter mij I Verstaan hadden ze wel, wat Jezus sprak, maar ze konden er niet inkomen. Ze konden het zich niet indenken. Ze konden hetmetjezus'persoon en optreden niet overeenbrengen. En daarom hechtten ze er niet aan, had het voor hengeen profetie van werkelijkheid. Het waren klanken die ze opvingen, maar die ze op Jezus niet konden toepassen, en die daarom oor in oor uit gingen, zonder een levend beeld bij hen achter te laten.

Nu zoudt ge op zich zelf geneigd zijn, om dit in de twaalven onverklaarbaar onnoozel te vinden. Gaan naar Jeruzalem, aan de heidenen worden overgeleverd, bespot, gegeeseld en gedood worden en ten derden daga opstaan, het was hier zoo klaar, eenvoudig en bijnavolledig opgesomd. En toch, zulk een zelfverblinding kan metterdaad op iemands geest drukken. Iets wat niet alleen toen alzoo was, maar ook nu nog gedurig onder de Christenheid wordt teruggevonden.

In een Kerk die nog voor haar belijdenis uitkomt, is uiteraard geen enkel volwassen lid, die niet de XII Geloofsartikelen kent, en gereed is elk oogenblik te belijden: „Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven, en begraven, neergedaald ter helle en ten derden dage opgestaan uit de dooden". Bijna letterlijk het programma, dat Jezus in Caesarea Philippi voor het eerst zijn discipelen heeft aangekondigd. Maar als ge nu vraagt, of allen die dit zoo kunnen nadreunen, nu ook verstaan wat daarin zit en dit heilsprogram voor zich zelf gerealiseerd hebben, hoe blijkt dan niet ook nu nog gedurig, hoe dit woord van Jezus' lijden en opstanding zelfs eeuwen nadat'talles gebeurd is, voor maar al te velen nog altoos „een woord is dat voor hen verborgen blijft".

Men gelooft dan wel en neemt aan, datjezus leed en stierf en opstond uit de dooden. Zelfs in roerende beeltenis heeft men de kruisiging vaak voor zich gezien. Maar daarom leeft men er nog niet in, denkt er zich niet in, kan er met heel zijn zinnen en peinzen nog niet inkomen. En juist zoo als bij de twaalven, toen het alles nog profetie was, blijft dit alles, ook nadat het al geschied is, in woorden en klanken hangen, zonder dat de ontzettende realiteit ervan doordringt tot het innerlijk bewustzijn, aangrijpt ^n geestelijk toespreekt; en dit juist maakt'zooveler belijdenis, die in woorden uitgaat, tot een dooden vorm zonder kracht en zonder inwerking op het innerlijk bestaan.

Het te verstaan, dat de Zone Gods als Zoon des menschen alles moest lijden; in te denken wat dit lijden voor Jezus moet geweest zijn; er in te komen, waarom dit lijden op den zondelooze zoo hard en bitter neerkwam; als ware het zelf meê te voelen, wat de heilige Jezus van stap tot stap op den lijdensweg moet geduld, uitgestaan en doorworsteld hebben; wat spanning, wat doodelijke spanning er moet geweest zijn in zijn gefolterd bart, in zijn overprikkeld zenuwleven, in zijn tot berstens toe gespannen hoofd; en hoe ten leste zijn levenskracht was uitgeput, tot hij bezweek en inzonk in den dood; van dit alles weet men niet, men denkt er niet aan, men komt er niet in, en prevelt gevoelloos en zielloos 't maar altoos weer na: „die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven." En juist daarom verstaat, peilt en doorgrondt men veel minder nog wat er dan volgt van zijn opstanding ten derden dage. Nu ja, Jezus stond op, zooals Jairus' dochterke en zooals Lazarus opstonden. Jezus leefde toen weer. Maar het diepe mysterie dat in die opstanding van den Man van Smarte schuilt, blijft verborgen.

Geheel hetzelfde alzoo wat aan de twaalven overkwam. Zij hoorden het wel, en nu leest men het wel. Toen zou 't alzoo zijn, en nu is het alzoo geschied. ' Maar het geestelijk oor hoort niet, het geestelijk oog 'ziet niet. De verborgenheid, die in dat Kruis en in die Opstanding schuilt, verstaat men niet. Het blijft al een doode letter, zonder dat de geest de letter levend maakt. En was dit reeds alzoo bij de twaalven, veel sterker nog klaagt het de opper vlakkige belijders in de Gemeente des Heeren aan. De twaalven stonden schuldig als „ongeloovigen en tragen van hart". Maar veel schuldiger nog staat hij, die, gedoopt in den naam van den Drieëenigen God, naar het Kruis wel opziet, maar niet uit dit Kruis leeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's

„Dit woord was voor hen verborgen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's