GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Die nat maakt.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Die nat maakt.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En die plant, en die nat maakt, zijn één, maar een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijnen arbeid. ' I Cor. 3 : 8.

Als de Zending bet Heidenland ingaat, wordt er eerst een Kerk, hoe klein ook, gesticht, en dan poogt men de gestichte Kerk uit te breiden, en tot hoogeren bloei te brengen. Om dit cu onderscheidenlijk uit te drukken, bezigt de apostel twee beelden, het éene aan het bouwen van een huis, het tweede aan den aanleg van een Hof ontleend.

Van het bouwen van een hnis spreekt hij, indien meer op 's menschen doen; van den aanleg van een Hof, als meer op het doen des Heeren de nadruk valtj en neemt hij beide saam, dan spreekt hij van „geworteld en gegrond'' (Eteze 3:17). Immers de plant stoelt op haar ze/^/-/^/, het huis rust op zijn fundament of gioadvesiea. Er is in de stichting en den verderen opbouw van de gemeente een mechanische arbeid, en dit heet het ^(? «w««; maar achter dit mechanische doen schuilt het organische opbloeien door wat God doet, èn zelf èa door den mensch. Vandaar dat apostelen en predikers wel „medearbeiders Gods" heeten, maar toch altijd zóó, dat zij uit en in zichzelven niets zijn, en God alles in hen is.

Zoo had Paulus de Kerk te Corinthe geplant, en i^a hem had Apollos dien door den apostel aangelegden akker besproeid, dien hof begoten. En daarom zegt PAUIUS nu: „Ik heb geplant, Apollos heeft natgemaakt maar God heeft den wasdom gegeven. Zoo is dan noch hij die plant iets, noch hij die nat maakt, maar God die den wasdom gteft. Want wij zijn Gods medearbeiders, Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij."

Een „stichtelijk" woord is dan ook volstrekt niet zoo'/eel als een „gemoedelijk" woord. Stichtelijk is alleen datgene wat sticht, d. w. z. opbouwt, of wilt ge het andere beeld, verder brengt en wasdom te weeg brengt.

Nu wordt in een Christenland in eigenlijken zin niet meer geplant. Sinds eeuwen bestaat ook hier te lande in elke stad en in elk dorp een Kerk van Cbristus, 'tzij groot, 'tzij klein. Kerken planten doet thans alleen de Zending in het verre land, waar de afgod nog aangebeden of Allah nog aangeroepen wordt. In het Christenland daarentegen komt hel niet meer op het planten, maar op het nat maken aan, of op wat wij in meer gewone termen noemen, op het besproeien van het gewas, op het begieten van het bloemperk.

Onder ons is op het land dit besproeien, begieten en nat maken slechts enkele dagen of weken van 't jaar noodig. Ia regenachtige zomers schier ganschelijk niet. Ons polderland staat altoos in het water, en neerslag van regen hebben we vaak heel 't jaar door.

Maar in den omtrek van Corinthe, waarheen Paulus schreef, was dit niet zoo. Na nog regent het in Griekenland twee, drie maanden dat het giet, maar dan volgt op dien seizoenregen heel een reeks van droge maanden. Vandaar dat men in de K«rk van Corinthe het uitnemend wel verstond, hoe een akker, hoe een hof alleen bloeien kan en vrucht dragen, zoo de hovenier in het nat maken, in het besproeien, in het begieten niet te kort schoot.

Na geldt wat hier van de Kerk gezegd wordt, evenïoo van het gezin. Een vader, een moeder staan voor hun eigen kinderen onmachtig, om het leven in hun ziel te brengen. Dit kan God alleen. Maar zijn hun kinderen gedoopt, dan mogen ze hope koesteren, dat het werk Gods niet verre van hun hart bleef, en rust op hen de taak, om, in die heilige onderstelling, het zielsleven in hun kinderen te besproeien.

Ge zugt 't zelf wel in de natuur, hoe 't bij langdurige droogte toegaat. Eerst stond alles irisch en glanzend, van leven en hooger tint gloeiend, maar sinds de droogte intrad, werd't al dor en droog, is 't veifliuwd en verwelkt. Grauwe tinten vervangen dan den gloed van 't leven. Het is of een adem des doods over hof en akker is uitgegaan, althans indien het nat maken en nat houden ontbrak. Is daarentegen, van den eersten drogen dag af, in hof en op den akker het gewas geregeld iederen dag niet alleen bij den wortel, maar ook in halm en blad begoten en gedrenkt, dan hield de friscbheid stand, groende het grasperk, ontloken de bloemen, en bleef hoi en akker een lust der oogen.

En zoo nu ook ziet gij het in 't Christelijk gezin. Ook in dit gezin wil over de kinderen gedurig een verzengende Sirocco-wind binnendringen. £n zijn vader en moeder er dan niet van meet af bij, om de ziel van hun kroost te besproeien en frisch te houden, dan verdort al spoedig het zielsleven van hun kinderen, en vertoont het leven van bet gezin zich verwelkt en dor. Zijn ze daarentegen van meet af er bij, om bij het eerste teeken van dorheid het al met frissche droppelen te besprengen, en sluiten ze de vensters voor den Sirocco af, dan verheugt ge u, hoe verzengend de Sirocco ook buiten blazen moge, in het heerlijk opbloeien van het Christelijk gezin.

En niet anders is het in de Kerken van Christus.

Dorheid en-droogte dreigen ook hier. Ook hier werkt de geest der wereld verzengend in. En niet zelden vindt ge een gemeente, die ge eerst bloeiend in frisch en krachtig leven gekend hebt, na kort verloop van jaren als een verdorde gemeente terug.

Dat kwam dan, doordien er niet tijdig en niet voldoende begoten, besproeid en natgemaakt is. Wel gepredikt en gecatechiseerd, maar zoo dat er geen dauwdrup des Geestes afsprenkelde, of althans zóó dat er een geheel onvoldoende besproeiing met de druppelen des Geestes was. Dat men de Kerk uitging baast nog dorder dan men was, toen men zich onder het gehoor nederzette. Geen aangrijping, geen wakkerschudding, geen bezieling. Iets wat de gemeente onvoldaan liet en den prediker onvoldaan met zichzelven maakte. £Q dit duurde dan tot de prediker zelf wakker werd, weer voelde dat zijn roeping is om het done nat te maken, en dan zag men op eenmaal weer, wat eerst een woestijn was geworden, bloeien als een roos. Dan gaan op eens al die metis en hifs uit de predikatie weg. Het wordt alles gij en u, een spreken van hart tot hart, een dringen en vermanen op den min af, een terneer werpen in schuld en zonde, een dagen voor de eeuwigheid, een roepen ter zaligheid. En niemand slaapt dan meer of suft meer in de kerk. Aller aandacht is gespannen. Het gluurt met wakker oog alles naar den prediker op. Het luistert al als vinken. De tijd is om, eer men er om deukt. En getroost, bezield, versterkt en verkwikt keert men huiswaarts. Er is gesprengd met water des levens. Er is besproeid met druppelen van genade. £c is nat gemaakt, en de zegen Gods ritselde. De predicatie, eerst een gieter die leeg was, doet nu het levendmakend vocht over de schare sprenkelen. Er stond nu iemand die nat maakte.

En dit alles hing nu maar daaraan, dat wie d eerst op zichzelf en uit zichzelf ploeterde, nu een medearbeider Gods is geworden. Het werk van God in de harten overvloeiend, het werk Gods in den prediker, en het woord vanden prediker aan dat werk Gods aansluitend, hij er zelf door bezield en daardoor anderen bezielend. Geestelijke actie van Boven èn in den prediker èa in de gemeente. Hij niets. God n alles, en heel de gemeente het ervarend en s gevoelend, dat men door den levenden God in het woord bewerkt werd.

Als de hovenier den dorren hof begiet, sproeit en sprengt bij met water, dat niet hij, maar dat God schiep, dat God onder zijn bereik brengt, en dat hij, als van God hem gegeven, over den hof uit sprenkelt. Ea zoo is ook wat de prediker over de gemeente uitsproeit, niet zijn gave, maar de gave Gods in hem. Daar zit 't geheim in. Hij moet eerst naar zijn God toe, om 't van zijn God te ontvangen, wat hij aan zijn gemeente brengen zal. Niet mijn wateren, niet mijn geleerdheid, niet mijn vindingen, o, neen, maar wateren Gods zijn het, die ik, o, gemeente, over u uitstort. £n zoo de gemeente van dien Goddelijken oorsprong maar even proeft en smaakt en riekt, leeft alles van zelf op, herneemt haar friscbheid, en bloeit op in heiligen glans.

Want wel is er verschil van gave. Paulus sprak eenvoudig, zonder opsmukking, kort, Apollos sierlijk, vindingrijk, wegsleepend. En toch stierf het „mooie" woord van Apollos weg, en leeft aller ziel nog bij het woord van den eenvoudigen apostel. Zoo spreekt ieders aard, talent en spreekmanier meê, en maakt onderscheid. Er is niet één soort van prediking die allen hebben na te bootsen. Aan iederen vogel gaf God een eigen geluid, en aan ieder prediker een eigen uitingsmanier. Doch daaraan hangt het niet. Een prediker, die zeggen kan: o, Gemeente, ik kom Van mijn God, om wat Hij mij te zeggen gaf, u tot in het bloed uwer ziel, eh tot in het merg van uw hart te doen doordringen! — treft, boeit, grijpt aan. Van diens lippen druppelt het vocht dat de dorheid veifrischt, en wat vaal en grauw was geworden, weer in de tint van het leven zet.

En daartoe komt het vanzelf, als deze twee maar verstaan worden: ^'moi Medearbeiders met God zijn, dit ten eerste, en dan te vatten en te belijden: „Noch hij die plant, is iets, noch hij die nat maakt, maar God die den wasdom geeft."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 januari 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„Die nat maakt.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 januari 1910

De Heraut | 4 Pagina's