GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Uit den dood in het leben.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uit den dood in het leben.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij weten dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben ; die zijnen broeder niet liefheeft, blijft in den dood. I Joh. 3 : 14.

Te weten: „Ik ben uit den dood overgegaan in het leven", is eene, al wat onze ziel verrakken kan, in beerlijkheid ovettieifende en te bovengaande gedachte. Zelfs uit Johannes' pen vloeiden weinig woorden, die alle eeuwen door zoo magcetiscb aantrokken. Er niet maar op te hopen. Er niet maar om te smeeken. Neen, maar het te weten, dat we aan de macht van den dood ontworsteld zijn, en in de heilige sfeer van het eeuwige leven EU vrij de vleugelen kunnen uitslaan. Zóo zeker zelfs 't te weten, dat we ons met die zalige wetenschap niet opsluiten in ons hart, en ze niet maar ilaisteren durven in intiemen kring, maar het voor heel de wereld durven uitroepen, zooals de apostel zelf het eens deed, en bet deed met een nadruk die nog na twintig eeuwen niet ophield te bezielen.

En toch, al dingt geen onzer hier iets op af, te onpas is toch stellig de vraag niet, of wie in dit jubelwoord zich verkwikte, ook door las.

Er volgt toch bij Johannes op die woorden nog een aanhangsel, iets dat er bij hoort, iets wat ze bezegelen wil, en juist daarover las meer dan éen vaak heen. Sla daarom het veis zelf nog eens op, en zie met eigen oogen, in welk verband de apostel van dit heerlijk weten, dat wie nu leeft uit den dood opkwam, schreef. Dan toch vindt ge, dat er dit staat: „Wi] weten dat we uit den dood zijn overgegaan in het leven, dewijl we de broeders liefhebben". Ja meer nog, dat hierop zulk een nadruk wordt gelegd, dat de apostel er bij voegt: „Wie zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood". Iets wat dan zoo te verstaan is, dat eerst Jezus ons getoond heeft wat liefde is, en dat „wij hieraan de liifle gekend hebben, dat hij zijn leven voor ons gesteld heeft"; reden waarom ook wij schuldig zijn, „ons leven te stellen voor de broederen.“

Johannes dringt dus wel zeer diep tot op den wortel der zaak door. De wereld bad de liefde gedood. Eerst Jezus toonde weer wat liefde is. Wordt nu de liefde van Christus in onze harten ui gestort, dan sluit éen heilige lieideband ook al de door Jezus verlosten saam. Ook zij hebben de broeders lief, en uit dit feit, dat ze zelven merken, hoe liet ze de broeders hebben, daaruit weten ze, dat de dood ze niet houden kon, en dat ze nu staan, ook al vertoeven ze nog op aarde, in het volle eeuwige leven.

Johannes voelt zelf, dat hij van liefde voor de broeders verteerd wordt. Hij geniet in de heilige sytnpathiedie uit zijn ziel naar de broeders uitgaat. Diu liefde verwarmt zijn hart en maakt hem rijk en gelukkig. Die liefde heeft hij niet uit zichzelf. Die liefde is tegen zijn zondige natuur door zijn God hem in 't hart uitgestort. Eu dit lied der liefde, dat nu op de snaren van zijn hart gedurig tuischen mag, wordt h-^m tegelijk zijn levenspsalm. Aan die liefdegeur die elk tot liefde nopsn moet, speurt zijn innerlijk besef dat de morgendauw des hoogeren levens zijn verborgen wezen besproeid heeft.

Doch raadpleeg nu de werkelijkheid, en vraag rond hoe 't onder de Christenheid, onder de broederen toegaat. Zeker, die intieme broederlijke liefde, die 't zegel onzer toebrenging zal zijn, is nog gedurig te ontdekken. Nog gaat haar geur uit en verkwikt wie teederder van hart mag zijn. Miar is 't overdrijving, zoo geklaagd wordt, dat toch zoo telkens onder de broederen die liefde te kort schiet, soms geheel gemist wordt, ja in 'c bittere woord en in een uiting van weerzin kan omslaan? Of is het niet ahoo, dat zulk een bittere zin zich soms zelfs niet tot de binnenkamer bepaalt, maar tot zelfs in het publiek geschreven woord uitkomt? De Pers draagt zoover in onze dagen, en hoe vaak merkt ge in die Pers niet, dat mannen, die zich als belijders van den Christus aandienen, er zich blijkbaar op toeleggen om met een giftig woord andere broederen zeer te doen. Zoo zeer te doen, dat de wereld er bij toeloopt, die bittere woorden opvangt, en als aanplakt, met het onderschrift er bij: „Zie, hoe lief ze elkander hebben"!

En dit geschiedt niet maar met vage aanduiding, maar vaak met naam en toenaam, als om 't nog grievender te maken. Soms zelfs niet eens in een opwelling van toorn of drift, maar stelselmatig, met een bitterheid die bij jaren haar levensduur telt, en er in groeit als de wereld, dit giftig woord hoorende, er bij in de handen klapt.

En denk nu niet, dat dit zich bepaalt tot het meer publieke leven. In het particuliere leven hoort ge 't telkens evenzoo. Ia andere termen en op andere manier, maar vaak even bitteren liefdeloos. Ge ontwaart dit tusschen wie tot de ééne kerk behooren, tegenover wie bij een andere kerk is aangesloten. Ge merkt het tusschen wie onder de geloovigen tot twee onderscheidene kringen behooren. Het werkt tusschen defamtliën. Het werkt soms tot in hetzelfde gezin door. Allen saam willen ze Christenen heeten, Van alle kanten wil men onder de broeders gerekend worden. Maar als men onder elkaar het over eltuar heeft, wordt er niet aan gedacht om aan de kwaadsprekende tong den teugel aan te leggen. Komen er strijdige belangen op, dan wordt het op eens ganschelijk vergeten, dat men met broederen te doen heeft. Zelfs ambtsdragers in de Gemeente des Heeren weten zich hiervan vaak niet vrij te houden. En als ge in zulk een kring dan invalt met de vraag: Waar is hier de broederlijke liefde? dan ketst dit woord zoo vaak op het verharde in veler hart af, en vindt nauwelijks ingang.

Jezus heeft 't voorzien, Jezus heeft 't geweten, h dat dit de kanker zou zijn, die aan het leven a van zijn Kerk zou knagen. Zie het aan de z voetwassching, en lees hoe Johannes die in­ o leidt. Jezus, zoo staat er, „wetende dat hij uit v deze wereld zou overgaan tot den Vader, alzoo s hij de zijnen liefgehad had, zoo heeft hij hen : liefgehad tot den einde, en evenzoo wetende, dat de Vader alle ding in zijn handen gegeven had, en dat hij tot God heenging, stond op, en leide zijn kleederen af, en begon de voeten zijner discipelen te wasschen". Plechtiger aanhef is niet denkbaar. Ge merkt aan alles, t het geldt hier een hoogst gewichtige gebeurtenis. Iets dat, eer Jezus stierf, nog moest volbracht worden. Iets dat de discipelen nu nog niet begrepen, maar dat ze hierna verstaan zouden. Eu toen de voetwassching was afgeloopen, sprak Jezus het hooge woord: Ik deed dit, opdat gij verstaan zoudt, dat gelijkerwijs ik u gedaan heb, gij elkander ook doet.

Wie nu voelt aan dit alles niet, hoe Jezus schier door angst en vreeze gedrongen werd bij het vooruitzien, hoe 't, na zijn Hemelvaart, op aaide vaak onder de broederen zou toegaan, en hoe daarom die voetwassching nog moest plaats hebben, om in een actie, door een teederder daad, door iets dat zich vanzelf in het geheugen der jongeren moest inprenten, Jezus roepen om broederlijke liefde alle eeuwen door onder de broederen te doen uitgaan.

En toen kwam de gang naar Gethsemane, maar eer hij de beek Kedron overging, nog het hoogepriesterlijk gebed. En ook in dit gebed der gebeden dezelfde toon. Schier hartstochtelijk is Jezus' smeeken tot zijn Vader, of toch de zijnen in de wereld bewaard mochten worden, bewaard vooral in in dien zin, dat ze één mochten zijn in Jezus, zoo één tot in de volmaaktheid toe, dat hun onderlinge liefde met de liefde die Jezus' aan den Vader verbond, vergelijkbaar mocht wezen.

En merkt ge dan niet aan alles, hoe uw Heiland die drie laatste dagen, eer het op Golgotha voleind werd, schier meer nog dan van zijn eigen lijden, van zorge over de ontstentenis van broederlijke liefde tusschen zijn verlosten, vervuld was?

Toch hebben de zijnen, al deze eeuwen door, telkens en telkens weer tegen die bede van . Jezus om liefde onder de broederen gezondigd. En ze doen het nog. Ja, is er iemand, die dit leest, en zegt in Jezus te zijn, die niet voor zijn God en de broederen zal moeten erkennen, dat ook hij aan dit zondigen tegen de liefde onder de broederen meedeed?

En nochtans roemt ge in de hope des eeuwigen levens en jubelt ge mee als 't weer wordt uit­ , geroepen: „Uit den dood heeft Jezus ons in 't leven overgezet 1" Maar leest ge dan nooit ver­ a, der? Leest ge dan altoos heen over die woorden : dewijl ik de broeders liefhebl En als 't hart dan in u getuigt, dat ge zoo vaak dezen of dien broeder niet lief hebt, ja, tegen hem nog zoo vaak bitterheid in uw ziel laat opkomen, voelt ge dan niet, hoe die jubelzang u toch eigenlijk besterven moest op uw lippen?

Vrees niet, niemand die zichzelf kent, zal over die innerlijke tegenspraak in hardheid oordeelen. Te goed weet een ieder voor zichzelf, hoe moeilijk het valt, steeds de broederlijke liefde over tegenzin en weerzin te doen zegevieren. Het is volkomen waar, dat èn broeders èn zusters het ons zoo vaak bijna onmogelijk maken, om ze niet maar te dragen en te dulden, maar lief te hebben. Wie zou, op zichzelf genomen, hier de broeders oordeelen. Maar al zult ge u wel wachten, om, ziende op u zelven en op eigen schuld, de broeders te oordeelen, vermanen moet ge toch, vermanen en waarschuwen, en altoos weer naar het heilig woord terugroepen: Of ge uit den dood in het leven zijt overgegaan, dat weet ge zeker en stelliglijk alleen aan die heilige vrucht, of ge de broeders lief hebt.

Wacht er u daarom toch voor, om op de sleur mee te leven en met de anderen meê te doen. Ook den broeder die u tegenstaat, die u zeer doet, die u achtervolgt met zijn bitterheden, zult ge nochtans liefhebben.

Dit valt zwaar, we weten het wel, het is een heilige kunst, die alleen Jezus ons leeren kan. Maar is het niet zoo, dat Jezus, toen wij nog vijanden waren, zijn leven voor ons gesteld heeft? En volgt daaruit niet, dat gij de broeders, al verbitteren ook zij uw leven, toch om Christus' wil zult liefhebben?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„Uit den dood in het leben.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's