GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dmdat het geen mortel had.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dmdat het geen mortel had.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar als de zon opgegaan was, zoo is het verbrand geworden ; en omdat het geenen wortel had, is het verdord. Matth, 13 : 6.

De dingen des geestes trekken zich altoos weer in het mysterie van hun wezen terug. Zelfs missen we de eigen woorden om de dingen van onzen geest mee te noemen, of de wetten en werkingen er? an uit te spreken. Toch is onze God ons ook hierin tegemoet gekomen, doordien Hij in het leven van de plantenwereld meer, veel meer dan menigeen vermoedt, iets van ons geestelijk Ie/en heeft afgespiegeld, en de Schrift leert ons op meer dan één punt die taal der afspiegeling verstaan.

In de taal waaiinjezuszelf ons toesprak, is dit het sterkst. Jezus roept ons zelfs op, om er de plantenwereld opzettelijk op aan te zien. „Aanziet de leliën des velds!" In zijn gelijkenissen keert telkens de verwijzing naar de plantenwereld terug. Zelf stelt hij zich aan ons voor in het beeld van den Wijnstok met de ranken. Hij is hei rijske uit den afgehouwen tronk van Isai. En nog in de Openbaringen is „Wortel Davids" zijn eerenaam.

Niet de dierenwereld, maar de plantenwereld heeft hier voorkeur. £n als dan die afspiegeling van het geestelijke in het leven van de plant ons toespreekt, en ons door de verbeelding veel van het geestelijke doet verstaan, dan zegt Matth. 13 : 35 ons, dat God dit alles opzettelijk in de plantenwereld gelegd had van „de grondlegging der wereld" af. Reden geven kunnen we hiervan niet. Het blijft al verborgenheid voor ons. Maar practisch ervaren we toch, dat al deze beeldspraak, die aan de plantenwereld is ontleend, ons metterdaad de geestelijke dingen toelicht, ze ons beter verklaart, en de leegheid van ons begrip vult.

Jezus’ eerste gelijkenis, de gelijkenis van den Zuier, beweegt zich dan ook geheel op botanisch terrein, Je»us teekent ons nauwkeurig voor, hoe 't met het uitgestrooide zaad pleegt toe te gaan, wat onderscheiden gevallen zich bierbij voordoen, en hoe uiteenloopend, al naar den bodem waarop bet zaad valt, de uitkomst is. Heel de gang van het Evangelie in de wereld wordt alzoo in het beeld van het lot van eenige tarwekorrelen ons voorgehouden. En heel dia plantenwereld, zoo ge er maar een oog voor hebt, tcont en teekent u, hoe het toegaat in de wereld van den geest.

Dit geldt ook van het geloof.

Of is er niét een zaad des geloofs, een wortel des geloofs, een ontkiemen van het geloof, een verdorren of rijpen van het geloof, en een %Aooiivrucht,

Wie nog enkel van geloof, zonder meer, afweet, staat voor een algemeenheid, die alle verder inzicht uitsluit. Daarentegen, wie ook bij het geloof zaad, wortel, kiem, rijping en vrucht begint te onderscheiden, merkt van zelf, hoe het geloof vorm en gedaante voor hem gaat aannemen, en juist dit maakt 't hem mogelijk om de onderscheidene werkingen in en van het geloof te verstaan.

Neem nu de droeve tegenstelling die zich joo telkens voordoet, dat een geloovig vader eerst dacht dat zijn kinderen in het geloof opgroeiden, en nu onder het opgroeien van zijn kroost meikt, dat niet het Koninkrijk der hemelen, maar de wereld hun hart heeft. Het komt thans reeds minder voor dan een dertig jaar geleden, maar het komt toch nog voor, en waar het voorkomt is het voor een vader, die in der waarheid zijn ziel voor den Heere Jezus Christus heeft overgegeven, een o, zoo pijnlijke, zoo bittere smart.

Was er dan eerst in zijn lieve kind geen geloof? Leerde het zijn morgen-en avondgebedje, aan moeders schoot neergeknield, niet in stillen eerbied aan? Kwam het niet meteen luisterend oor bij vader staan, als vader heel het gezin om zich vereenigde en uit Gods Woord las? Leefde het in de Zondagsschool niet met de andere kinderen meê? Deed de dienst in Gods Huis, ook al begreep de kleine er niet veel van, toch het kind niet plechtig en indrukwekkend aan ? Zag het niet met gespalkte oogen toe, als de Heilige Doop aan andere kleinen werd toebediend? Zong het niet op vroolijken toon meê van „Kent gij dien naam nog niet. Dien naam draagt mijn Heiland, mijn lust en mijn lied? " Ja, kwam er niet soms heilige verontwaardiging op uit zijn kinderhart, als uw lietreÜDg anderen met het heilige hoorde spotten ?

Ge waart door dat alles zoo vast ingeleefd in de overtuigiiig, dat uw lieveling even vast in het geloof stond als gij zelf. Soms kreegt ge zelfs den indruk, dat, naar zijn jaren genomen, het geloof zich bijzonder vroegrijp in zijn kinderhart ontwikkeld had. En als 't dan later toch misliep en de band tusschen het hart van uw kind en het hart van uw Heiland losrafelde, hoe diep smartelijk, hoe grievend, hoe om 't voor uw God te klagen, was dan niet de terugslag.

En toch, bad Je? !us zelf, in zijn gelijkenis van den zaaier, u de mogelijkheid dat het zoo loopen kou, niet voorgeteekend? Er wordt een tarwezaad uitgeworpen. Die zaadkorrel valt neer op een plaats, waar weinig diepte van aarde is. Juist daarom straalt de zon er straf op uit. De korrel ontkiemt snel. Uit die kiem schiet welig een stengel op. Maar nu vangt 't te veel zon op. Voor die hitte wordt te weinig sap uit de diepte opgevoerd. De fout was, dat er geen wortel in de diepte was geschoten. En nu verdort op eens het groen aan den stengel. Dra buigt tich die stengel en slaat neer. En heel de plant is weg, juist omdat ze te snel was opgeschoten. En omdat ze geen wortel had, is ze verdord.

Landman bij uw kind zijn, is een zoo teedere levenstaak. De profeet Jesaja zegt van den landman op den akker bij zijn ploegen en eggen, bij zijn zaaien en wieden, dat zijn God hem onderwijst, dat zijn God hem leert. (Jessji 28 : 28 Maar als 't er op aankomt om landman bij het geloof van zijn kind te zijn, waant zoo menig vader en 700 menig moeder, dat zij zelf er de kunst wel van verstaan.

Wat, zoo waant men dan, zou dat zeggen van Jezus van bet zaad, dat te weinig diepte van aarde had, ook op mijn kind betrekking hebben. Jezus zelf zegt immers in de verklaring van deze gelijkenis, dat hier sprake is van personen die „geërgerd worden door vervolging en verdrukking om des Woords wille"; en dit is immers op mijn kind niet van toepassing. Vervolging is er niet meer. Dat was zoo in oude tijden. Nu niet meer. En zoo las men over dit woord van Jezus, zonder er veel op te letten, heen!

Was dit nu niet mis gezien ? Of is het dan niet waar, dat een knaap onder het opgroeien, zoodra hij saamkomt en om moet gaan met andere knapen uit ongeloovige gezinnen, bijna altoos om zijn geloof bespot en uitgelachen wordt? En uitgelachen te worden, is dat voor zulk een knaap niet een harde zaak? Is het zoo onnatuurlijk, dat hij dan al spoedig maar liever van zijn geloof zwijgt? Is met dit zwijgen zijn kinderlijk geloof niet reeds geknakt? En a's hij nu merkt, dat hij, met niet alleen te zwijgen, maar door zelf met de anderen meê te doen, eere in de jongenswereld behaalt, ligt dan de verzoeking niet voor de deur, om voor deze vervolging door dien spot uit den weg te gaan, en later zelf om zija eerst zoo kinderlijk geloof te lachen?

Dan groeit hij op. en komt in aanraking met wetenschappelijke kringen, waarin het eere geeft, als men de wetenschap volg^, en half medelijdend op het geloof neerziet. Dit geloof was vroeger goed, maar nu niet meer-Dat zijn vader nog gelooft, kan hij daarom nog wel verklaren, maar hij zelf staat er te hoog, is er te ontwikkeld, te wijs voor. En zoo nadert almeer het bange oogenblik, dat hij 't zijn vader ronduit zeggen moet: „Lieve Vader, het zal u wel zeer doen, maar 't ligt er toe. Ik vind 't prachtig zooals u gelooft, en ik heb er allen eerbied voor. Maar ik ben er aan vervreemd". En dan weent die vader, zoo hij zijn kind liefheeft. Maar de breuke is er, en die breuke werkt door. Het kinderlijk geloof van zijn kind had hem zoo aangetrokken. Maar het had geen wortel. En daarom is 't verdord.

Als de zaadkorrel zich uit zijn omhulsel ontplooit, schiet er tweeërlei uit: een stengel naar boven, dat is hier de persoonlijke ontwikkeling van het geloof, maar ook een wortel die in de diepte indringt, en dat is hier de inplanting van het leven Gods. Dat eerste zien we, en daar verheugen we ons in, het tweede gaat in het verborgene toe, en dit zien we niet. Toch erkt de kenner al spoedig aan den opschietenden tengel, of die gezond, krachtig en glanzend is, an wel te ijl, te zwiepend en te dof.

Wie tendeze de heilige kunst verstaat, zal o aarom de geloofsuiting bij zijn kind niet te vroeg v uitlokken, en het uitschieten van het lof aan den stengel niet te warm toejuichen, maar steeds er op uit zijn, om de innigheid, die uit de diepte op­ d komt, bij 't kind te toetsen, en is die innigheid er nog niet, eer den te snellen groei van het lof en bet blad pogen te stuiten, dan dien in zijn kind te prijzen. Als wortel en stengel tegelijk naar beneden en naar boven gaat, zal de uiting van het geloof natuurlijk wezen. De „wonderkinderen" die zoo vroeg in het geloof opbloeien,

verkeeien altoos in gevaar. En dan de omgeving, waarin ge uw kind plaatst, de school waar ge 't heenzendt, de omgang waar ge uw kind inleidt. Zijt ge daarin niet te onvoorzichtig geweest ? Hebt ge uw kind niet blootgesteld aan meer verzoeking dan het nog dragen kon? En dan, heeft uw kind van uzelf, in uw huis, wel steeds den indruk gekregen, dat het geloof bij u uit diepen wortel opkwam? Dat het bij u en in uw huis boven alles ging ? Dat achter uw woord, en uw gebed de innigheid van het herboren leven school? We vragen slechts. Het zelfverwijt kan zoo bitter zijn. En toch, door dit zelfverwijt moet zulk een vader heen. Bij zijn afgevallen kind moet hij niet zijn kind aanklagen, maar zelf in de diepte.

Waarom ?

Omdat er alleen zoo nog hope blijft. Het kon immers zijn, dat er toch nog een wortel van geloof bij zijn kind overbleef. En al is dan vlak bij den wortel heel de plant afgesneden, dan kan er toch nog een rijske uit den afgehouwen tronk uitschieten, en een scheut uit dien wortel haar vrucht voortbrengen. Dan was er wel afval, maar geen vervallen zijn. Dan kan de uitkomst nog heerlijk wezen. Zoo zelfs, dat al mocht gij zelf hier op aarde het opwakkeren van de liefde van uw kind voor zijn Heiland niet meer beleven, ge toch eens uw lieve kind als een gezaligde in bet Vaderhuis zult mogen opwachten. Maar dan moet de vernedering voor God en het zelfverwijt diep gaan, om te verhoeden, dat ge den wortel, die in 't hart van uw kind bleef, niet onvoorzichtiglijk verstikt, maar veeleer steeds besproeit wat anders zoo licht geheel zou ver sterven, en dan dat ge met de liefde van uw hart koestert, wat anders zoo lichtelijk geheel zou verdorren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„Dmdat het geen mortel had.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's