GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT KWAAD TsOT GOED.

XII.

ONHEIL ?

Thans keeren we tot baas Van Kampen en die met hem in betrekking staan, terug.

Niet lang nadat de nieuwe huisgenooten hun intrede hadden gedaan, had er iets plaats dat, gelijk die intrede, voor Jan Velders van groote beteekenis zou zijn.

Op een morgen namelijk, terwijl hij welgemoed stond te smeden, hoorde men plotseling een luid gekraak, gevolgd door een schreeuw, en een zwaren, doffen slag. Verschrikt zagen de baas en de knechts op. Aanstonds werd hun duidelijk wat er gebeurd was. De zware blaasbalg, die aan de zoldering hing, en diende om het vuur aan te wakkeren, was plotseling naar beneden gekomen! Wellicht had men verzuimd na te zien of alles in orde was. In elk gevat had er een ernstig ongeluk plaats gehad. Want Velders, door het neergeplofte stuk van den blaasbalg getroffen, lag roerloos op den grond, alleen een zacht gekerm bewees, dat hij nog leefde.

De bewustelooze werd naar de binnenkamer gedragen en daar op een rustbed gelegd. Een den knechts liep naar een geneesheer, die gelukkig nog thuis was en weldra verscheen, 't Bleek dat er bij Velders waarschijnlijk niets gebroken of zwaar gekneusd was, maar dat hij buiten kennis lag, denkelijk 't gevolg van den slag, dien hij juist boven op het hoofd had gekregen. De zieke werd te bed gebracht, mocht liefst niet vervoerd, en de baas was zoo vriendelijk dadelijk een bed voor zijn knecht in te ruimen.

Gelukkig dat er nog meer beschikbaar was, namelijk twee goede verzorgsters of verpleegsters. Vrouwen als onze tegenwoordige verpleegsters en diakonessen, die zich bepaald aan het verzorgen van zieken wijden, kende men toen niet. Wel waren er mannen en vrouwen die voor geld uit ziekenoppassen gingen, maar liefst gebruikte men dezulken niet. Hier bij den smid echter behoefde het aan de noodige hulp niet te ontbreken. Van Kampen's schoondochter nam de zorg voor Velders dadelijk op zich en Betje, haar dochter, hielp daarbij, zooveel de waarneming van het huishouden toeliet.

Had men gehoopt, dat het met den zieke na enkele dagen wel weer schikken zou, dat liep anders. De dokter zei al spoedig, dat er wel alle kans was op herstel, maar dat het lang duren zou eer het daartoe kwam. Nu had de baas zich zeker van de zaak af kunnen maken en den zieka naar diens kosthuis of naar het gasthuis zenden, maar hij kon dat niet van zich verkrijgen. Zoo werd dan besloten, dat Jan vooreerst zou blijven waar hij was.

In de weken die nu volgden, had deze alle gelegenheid om de nieuwe huisgenooten van den smid goed te leeren kennen. Men deed voor hem wat men kon, en geen zoon of geen broeder des huizes had het beter kunnen hebben dan hij, die toch eigenlijk, gelijk hij het zelf later uitdrukte, hier „wild vreemd" was. De oudere jüff-; r vervulde haar taak met hartelijke bereidvaardigheid, zorgde dat wat de dokter bepaalde, ook gebeurde, en toen Jan weer helder van hoofd werd, kwam zij vaak bij zijn bed zitten, las hem wat voor uit de Schrift of uit een geschikt boek, en sprak met hem liefderijk en ernstig. Evenzeer deed Betje haar best om voor den zieke 't een of ander klaar te maken, dat hem smaken en sterken kon, en steeds had zij daarbij een vriendelijk en opwekkend woord voor hem over, bemoedigde hem, en zong een psalm of een lied, waar de zieke nu gaarne naar luisterde.

Veel zorg, , teederheid en liefde was de jonkman dusver niet gewoon geweest. In het Weeshuis werd men wel naar behooren verzorgd, maar er waren honderden kinderen en vele „vaders" en „moeders", zoodat het moeilijk ging aan elk kind de hartelijkheid te bstoonen, welke juist thuis, in het huisgezin zoo heerlijk kan maken. Op het schip bad Jan almee niet veel liefde genoten en ging het dikwijls ruw toe. En later in zijn kosthuis — nu-ja, daar kreeg hij voor zijn geld zooveel men er voor missen kon en wilde. Maar hier vond Velders voor het eerst, naar hem althans leek, dat menschen, vreemde menschen, iets bepaald voor hem deden en dat trof hem zoo diep, dat hem soms de tranen in de oogen kwamen, al trachtte hij dat ook zooveel mogelijk te verbergen.

Maar Velders ontving ook nog iets beters dan louter lichamelijke verzorging en verkwikking. Als de juffer hem voorlas uit de Schrift, dan kwamen Jan allerlei herinneringen voor den geest uit zijn kindertijd. Dan herleefden weer in zijn geest de oude verhalen, de vele goede woorden die hij in zijn jeugd vaak had gehoord, maar waaraan hij later zelden of nooit meer had gedacht. Doch er was nog iets meer en beters dan louter herinnering aan het verleden van zijn jeugd. Hij hoorde de woorden der Zaligheid, der genade die God in Zijn lieven Zoon den zondaar biedt. Hij vernam nu, al was het niet voor het eerst, maar nu luisterde hij, dat hij een zondaar voor God was, en ook hem werd toegeroepen: „Haast u om uws levens wil; vlied den toekomenden toorn!" Ik zeg, hij luisterde, d. w. z. hij gaf acht op wat hij hoorde, thans, nu de Heere hem op het ziekbed bad gelegd. En zoo kon hem het onheil tot een zegen worden. Hij werd nu geneigd, met zachtmoedigheid, gelijk de Schrift zegt, het woord te ontvangen, dat in hem geplant werd, en dat zijn ziel kon zalig maken.

Was er ook minder gelegenheid om met Betje te spreken, toch liet haar „stille wandel zonder woord", gelijk wederom de Schrift zegt, niet na diepen indruk op den zieke te maken, temeer

wijl zij zoo trouw en goed zorgde, dat hij al 't noodige, ja nog meer ontving. Betje sprak niet veel met hem, maar hij had gelegenheid op te merken, hoe voortreffelijk zij ook alles voor de haisbouding naar behooren regelde, en blijmoedig en trouw haar taak verrichtte heel den dag. "

Had Jan wel eens gevreesd, dat bij een bestraffmg ontvangen zou, wijl hij zoo geheel andere wegen bewandelde dan de baas en de zijnen, daarvan gebeurde echter niets. Wel gebeurde het, dat Betje eens zei: „Wat u overkomen is, is zeker niet buiten den Heere omgegaan, en Hij zal er Zijn bedoelingen mee hebben", of wel: „'t Is niet prettig ziek te wezen, maar grootvader zei wel eens tot mijn vader, naar ik heb gehoord, toen die ook ziek lag: „De krankheid van het lichaam kan van Gods wege het middel zijn tot de geneticg van de liel". En Velders gevoelde beter dan hij het zeggen kon, hoe er in die woorden een diepe waarheid lag, en ook kreeg hij achting voor het mei.'-j% dat zonder ijdel verhaal van woordeo, zoo juist wist te zeggen, waar het op stond.

BRIEFWISSELING.

B. B. te Z. Een zeer geschikt werk is Wylie's „Geschiedenis van het Protestantisme, voor ons land bewerkt door Dr. Gsrth van Wijk. 't Is met vele platen gesierd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 juni 1910

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 juni 1910

De Heraut | 2 Pagina's