GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De brochure, die Dr.J. van Lonkhuijzen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De brochure, die Dr.J. van Lonkhuijzen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 10 Juni 1910,

De brochure, die Dr. J. van Lonkhuijzen brj de drukkerij Vada te Wagenisgen in het licht gaf onder den titel: Van Woorden tot Daden, een woord over de financieele zijde van ons Kerkelijk leven, vestigt opnieuw de aandacht onzer Kerken op de quaestie der predikantstracteraenten en tracht daarvoor een andere oplossing aan de hand te doen, dan de door de Generale Synode aangewezen deputaten.

Wat in deze brochure weldadig aandoet is de warmte en bezieling, waarmede de Schrijver opkomt voor het lot zijner minder goed bedeelde ambtsbroeders, wier lijden, dusver meest in stilte geleden, hij in waarlijk aangrijpende woorden schildert. Zelfs vergeeft men hem daarom gaarne, dat hij soms wat al te krasse uitdrukkingen gebruikt, bijv, waneeer hij op blz, 29 het bekende collectezakje een „instrument van den duivel" noenit; op blz. 37 verklaart, dat de Overheid de vrije Kerken in ons vaderland „den voet op den nek zet en haar bloei knakt"; en op blz. - 3, 6 onze Kerken „bij God aanklaagt", dat zrj de „tergende" en „ten hemel schreiende" zonde begaan van er een tweetal theologische opleidingsscholen op na te houden, terwijl zij „hare Dienaren armoede laten lijden",

Maar al zijn dit oratorische overdrijvingen, die in een ernstig pleidooi beter achterwege waren gebleven, daartegenover staat dat Dr. van Lonkhuijzen een zeer practisch en nuttig werk heeft verricht door tot alle predikanten en kerkeraden.een schrijven te richten, waarin hq hun opgave verzocht van de tractementen, emolumenten enz., die door hen genoten of aan hen verstrekt worden. Aangezien 486 predikanten hebben geantwoord en-het totaal der predikanten in onze Kerken 531 bedraagt, heeft Dr. van Lonkhuijzen wel een vrij volledig materiaal verkregen. De vrucht van dit onderzoek heeft hij saamgevat in tabellen, die op blz. 11-24 staan afgedrukt. Dr, van Lonkhuijzen is daarbij zoo te werk gegaan, dat hij bij elke classis vermeldt, hoevele predikanten fl. 800, hoeveel ü 900 enz. ontvangen, telkens opkimmend met fl. 100 tot ƒ 1800 toe. Belangrijk is dit overzicht zeker, omdat daardoor voor het eerst in concrete cijfers ons getoond wordt, hoe de toestand werkelijk is.

Hoe dankbaar we echter voor deze statistiek zijn, waarvoor Dr. van Lonkhuijzen zich veel moeite en tijd gegund heeft, toch is hij niet geheel aan het gevaar ontkomen, dat elk statisticus bedreigt, die een bepaald doel najaagt, en dat men wel eens genoemd heeft l'art de grouper les chifFres. Metterdaad geven deze tabellen, wanneer men ze niet met zeer groote voorzichtigheid gebruikt, een onjuisten indruk.

Vooreerst toch wordt in deze tabellen alleen vermeld, hoe groot de vaste geldelijke bijdragen zijn, die de.Kerkeraad aan den predikant uitkeert, maar daarbij is niet opgeteld, wat de Kerkeraad bovendien nog aan emolumenten geeft, zooals vrijdom van woning, restitutie van belastingen, kindergeld, jaarlijksche gïatiiïcatie tmt. Wel heeft Dr. van Lonkhuijzen dit gebrek eenigszins trachten te verhelpen, door in aanteekeningen mee te deelen in welke kerken zulke gratificatiën geschonken worden, maar hij deelt de sommen niet mede, zoodat eenige berekening hier onmogelijk is. Nu stemmen we toe, dat het heel wat moeite en tijd zou gekost hebben om zulk een berening voor alle predikantstractementen te maken, en we begrijpen ook zeer goed, dat Dr. van Lonkhugzen tegen dezen arbeid heeft opgezien, maar het gevolg van deze omissie is, helaas, dat zijn statistiek slechts een zeer relatieve waarde heeft. De zaak is n.l. deze, dat de salarissen of traktementen der predikanten op geheel andere wijze geregeld zijn in onze stadskerken als op onze dorpen; in de eerste moeten de predikanten gewoonlijk van hun tractement alles zelf betalen, huur van woning, belas ting enz. Maar op onze dorpen staat de zaak geheel anders; hier voegt de Kerkeraad gewoonlijk tal van emolumenten aan het vaste tractement toe, waardoor het totaalbedrag zeer belangrijk stijgt. Stel bijv. dat zulk een dorpskerk /1200 vast tractement geeft; dat daarbij gegeven wordt een pastorie met behoorlijken moestuin, de Kerkeraad voor onderhoud van pastorie en huis zorgt; voorts de belastingen betaalt en dan nog een gratificatie geeft van ƒ 25 voor elk kind, dan kan men deze bijkomende emolumenten gerust op een waarde van / 400 a ƒ 500 taxeeren en bedraagt het tractement reëel dus niet ƒ 1200, maar ƒ 1700 a ƒ 1800. Feitelijk zou zulk een dorpskerk dus moeten geplaatst worden onder de categorie der kerken, die ƒ 1800 jaargeld aan tractement uitkeeren en volkomen op eenzelfde lijn moeten geplaatst worden met een stadskerk, die ƒ 1800 aan zuiver salaris geeft, maar daarbij geen emolumen ten voegt. Dr. van Lonkhuijzen plaatste echter deze dorpskerk in kolom 6 onder het opschrift ƒ 1200 tractement en de stadskerk in kolom 12 onder het opschrift ƒ 1800 tractement. Houdt men hierbij nu in het oog, dat het aantal dorpskerken, waar het tractement saamgesteld is uit allerlei posten, de overgroote meerderheid vormt, terwijl dat der stadskerken, waar het salaris enkelvoudig is, verreweg in de minderheid blijft, dan zal het duidelijk zijn, waarom deze statistiek tot onjuiste conclusies leiden moet en een geheel verkeerden indruk van étia. werkelijken toestand moet geven. Immers volkomen ongelijk soortige grootheden worden hier naast elkaar geplaatst. Neem bijv. een classis, die 8 dorpskerken heeft met / 1200 tractement en pastorie en emolumenten, en 2 stadskerken met / 1800 zonder pastorie en emolumenten, dan worden in deze statis tiek de zes dorpskerken in kolom 6 geplaatst onder het opschrift / 1200 tractement en de eene stadskerk in kolom 12 onder het opschrift / 1800 tractement, en komt Dr. van Lonkhuijzen tot de conclusie, dat in deze classis maar ééne Kerk / 1800 tractement geeft, terwijl feitelijk de toestand zoo is, dat deze dorpskerken precies evenveel tractement geven als de stadskerk, maar alleen dit tractement op een andere wijze uitkeeren. Zoo wordt de toestand dus veel ongunstiger voorgesteld dan hij werkelijk Is, wat natuurlijk niet met opzet door Dr. van Lonkhuijzen is geschied, maar een noodzakelijk gevolg is van de onjuiste door hem gevolgde metbode. Een tweede fout, waaraan Dr. van Lonkhuijzen zich schuldig maakt, is dat hg wel bij elke classis het aantal kerken vermeldt, dat een bepaald salaris geeft, maar niet het aantal predikanten, dat door deze kerken onderhouden wordt. Ook daardoor gevolgde methode.

Een tweede fout, waaraan Dr. van Lonkhuijzen zich schuldig maakt, is dat hg wel bij elke classis het aantal kerken vermeldt, dat een bepaald salaris geeft, maar niet het aantal predikanten, dat door deze kerken onderhouden wordt. Ook daardoor wordt de verhoudlüg onzuiver. Immers regel is, dat de Kerke», die een laag tractement geven, maar éen predikant hebben, terwijl de kerken, die een hooger salaris uitkeeren, d.w.z. de stadskerken, meer dan een predikant hebben. Van hoeveel invloed dit op de verhoudingscijfers is, moge het voorbeeld van de classis Amsterdam toonen. Volgens de statistiek van Dr, van Lonkhuqzen zijn hier ri kerken, wier tractement beneden de / 1800 blijft en slechts 3 kerken, waar het tractement ƒ 1800 of hooger bedraagt. Men vergete echter niet, dat een dezer laatstgenoemde kerken alleen negen, straks tien predikanten heeft, zoodat meer dan de helft van de predikanten der classis Amsterdam een veel hooger tractement geniet dan / 1800, De verhouding is dus juist omgekeerd als men it dese ststtstlek zou afleiden.

Het gevolg van deze fouten toont zich dan ook, wanneer Dr, van Lonkhuijzen op grond van deze tabellen enkele algemeene conclusies trekt. Wanneer hij bijv, zegt, dat er honderd-vier-en-vijftig kerken zqn, die aan haar predikanten nog geen / 1000 tractement geven, dan komt hrj tot dit hoog getal, doordat hij hierbij ook alle kerken rekent, die wel behalve vrije pastorie ƒ 1000 tractement geven, maar daarbij geen vrijdom van belasting voegen, want de belasting is volgens hem een noodzakelijke uitgave, die van het traktement moet worden afgetrokken. Alsof bij eenige statistiek ooit op zulk een wijze gerekend werd! En wanneer hij verder zegt, dat er van de 453 kerken nog altoos 337 zijn, die geen hooger tractement uitkeeren dan / 1200, dan wordt hierbij niet meegerekend, wat deze kerken behalve het tractement in eigenlijken zin nog aan emolumenten geven.

Maar al kan deze statistiek daarom slechts zeer globale diensten bewijzen, toch blijkt er tweeërlei uit. In de eerste plaats, dat de traktementen over het algemeen genomen in de laatste jaren niet onbelangrijk zijn gestegen. Indien men naast deze tabellen eens leggen kon, wat een dertigtal jaren geleden de Christelijke Gereformeerde Kerk aan traktementen uitkeerde, zou deze vooruitgang nog veel sterker in het oog springen. Dr. van Lonkhuijzen deelt dan ook zelf mede, dat de totaalsom, die de Gereformeerde Kerken voor haar predik3*!ten bgeen breogen, ruim ƒ700000 per jaar bedraagt, en aangezien het predikantstractement slechts het kleiner deel van het kerkelijk budget uitmaakt, besomt hij de totaalopbrengst voor kerken, armen enz. op anderhalf millioen. Ongetwijfeld zijn deze cgfers eer te laag dan te hoog geraamd. Reeds bij de pre Jikantstraktementen valt dit gemakkelijk aan te toonen. Indien de traktementen niet meer dan ƒ1000 per predikant bedroegen, zou dit reeds een bedrag opleveren van ƒ 530 000, Nu zijn er slechts zeer weinig kerken, die wanneer men kindergeld, vrijdom van belasting enz. er bij rekent, beneden de / 1000 blijven. Maar daartegenover staat, dat verreweg het overgroote deel der kerken het tractement boven de / 1000 heeft gebracht; zelfs Dr. van Lonkhuijzen komt tot de conclusie, dat 3/4 der kerken / 1200 geven. Rekent men er de emolumenten en gratificaciën bij, dan komt men dus zeker boven de /80 000, want blijkbaar heeft Dr. van Lonkhui/xn met deze emolumenten geen rekening gehouden. Voorts kan men gerust zeggen, dat het predikantstractement als regel niet de helft, maar 1/3 bedraagt van het geheele kerkelijke budget. Men zou brj een nauwkeuige berekening dus eer boven dan beneden de 2 millioen komen. Houdt men daari)ij nu in het oog, dat het totaal aantal leden onzer kerken, de kinderen mee inbegrepen, nog geen 400000 bedraagt, d? .n dwingt deze totaalsom toch eerbied af voor een kleine groep, die meest uit onbemiddelde leden bestaat en die toch zulk een offervaardigheid weet te ontwikkelen. Maar ligt dan daarin niet tegelijk een bewijs, weik een uitnemende kracht in het stelsel der vrije kerken schuilt.?

Maar al dient deze groote offervaardigheid onzer kerken met dankbaarheid te worden erkend, toch mag aan de andere zijde niet ontkend worden, dat onze kerken nog lang niet zijn, waar ze wezen moeten. Rekent men de pastorie er buiten, dan is toch een traktement van f 1000 wel het allerminste, waarmede een predikant met een klein gezin op een dorp rondkomen kan. Nu zijn er volgens de statistiek door Dr. van Lonkhuijzen gegeven, nog 82 kerken, die zelfs dit minimum niet halen. Beneden de f800 b'ijven nog 6 kerken; van f800—850 geven 22 kerken en van f900—950 geven 64 kerken. Indien deze zeer lage tractementen nu alleen voorkwamen in provinciën, waar onze kerken zeer arm en zwak zijn, dan kon dit nog ten deele te verontschuldigen wezen, maar dit is niet zoo. Het ongunstigste cijfer vindt men juist in de provincie Groningen, dat zeker niet tot de armste provinciën behoort. Hier geven 20 kerken, dus een derde van het geheele getal, nog minder dan f 1000 tractement. Veel beter is dan ook de verhouding, om nu de kleine provinciën als Zeeland en Utrecht niet mee te rekenen, in Gelderland, waar maar 4 kerken beneden de f 1000 blijven. En wat een goede actie vermag, toont vooral de provincie Zuid-Holland, waar in zes dassen alle tractementen f 1000 of daarboven bedragen en er zelfs één classis is, waar het laagste traktement feitelijk f1350 bedraagt.

Zeker is het dus noodig, dat er verbetering komt, en we zullen een volgende maal zien, welke middelen Dr. van Lonkhuijzen daarvoor aanwijst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juni 1910

De Heraut | 4 Pagina's

De brochure, die Dr.J. van Lonkhuijzen

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juni 1910

De Heraut | 4 Pagina's