GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

I. DR. H. VISSCHER, Hoogleeraar aan de Rijks-Uüiversiteit te Utrecht, GEEN THEODICEE. Utrecht — G. J. A. Ruys 1910.

Onder Theodicee, een woord samengesteld uit de twee woorden Theos: God en diké: recht, rerstasit men het pogen om God, en dat bepaaldelijk wat betreft Zijn almacht, wijsheid en goedheid, tegenover het natuurlijk-en het zede lijk kwaad in de wereld te rechtvaardigen, te verdedigen voor het menEchelijk denken. Reeds PLATO en na hem vooral de STOÏCIJNEN hebben tich aan zulk pogen gewaagd. Zij zijn de scheppers van de THEODICEE, die een antwoord zocbt op de drie vragen welke èa het physiscbe-, èa het moreele kwaad èa de verhouding van geluk en deugd, in verband met den wereldgrond, aan het mecscbelijk denken stellen.

Ook het Neo-platonisme, met name PLOXINUS, hield zich bezig met dit probleem, en otrer AuGUSTiNUS heen kreeg het toen zijn plaats in de christelijke denkwereld waar dan ook de groote christelijke wijsgeer der middeleeuwen THOMAS VAN AQUINO zijn machtige denkkracht er aan besteed.

Toen nu DR. J. TH. BEIJSENS onlangs te UTRECHT den aldaar, aan oe Rijks-uoivetsiteit gesiicnieo, bij osd< ren leerstoel voor de THOMIS TÏSCHE WIJSBEGEERTE beklom, heeft dete geleerde ziJD noogleeraarsambt aanvaard met het nicspreken van een rede: De dualistische teleologie als wijsgeerige theorie,

lo deze rede komt o m.ook ter sprake de THEODICEE en, zooals van een thomistisch wijsgeer en leeraar der thomistische wijsbegeerte te verwachten is, bepaaldelijk de door THOMAS geleerde THEODICEE.

Tegen dezen passus in de inangureele oratie van zijn ambtgenoot nn heeft DR. HUGO VISSCHER, hoogleeraar in de Tneologische Faculieu der Uirechtsche Universiteit, dezer dagen bij den uitgever Ruys een brochure in het licht gegeven onder den titel: GEEN THEODICEE.

Hij zelf schrijft toch, dat hij niet zou spreken over het probleem dat de Theodicee zoekt op te lossen „indien de R. C bijzondere Hoogleeraar Dr. Beysens, in zijne inangureele rede, [hem] geen aanleiding gegeven had, de vraag te overwegen, of de oude theodicee, die hij ali trouw vo'geling van den grootcn Thomas Aqainas verkondigde, den toets kan door itaan". (p. 8).

Ik kan mij denken, dat mijn geachte ambtgenoot, tot wiens professie o.m. de wijsbegeerte van den godsdienst behoort, in het hooren bespreken der thomistische Theodicee zulk een „aanleiding" vond.

Een aanleiding, zeker nog versterkt door de lezing van het, door hem in zijn brochure meer dan eens geciteerde, in dit jaar verschenen werk van DR. OTTO PLEMP: Das Problem der Theodicee,

Ik ben er ook over verblijd, want aan die omstandigheid danken wij nu weer een van die keurig gesiyleerde, den, voor HoUandsche schrijvers, zoo heilzamen invloed van Fransche litteratuur op schier elke bladzijde openbarende Btnkken, als wij van VISSCHER gewoon zijn. Met het oog op den titel: GEEN THEODICEE, die over alle rechtvaardiging Gods voor de vierschaar der menschelijke rede uitspreekt: la mort sans phrases, is het te verwachten, dat ook de THÏODICM welke „als trouw volgeling van den grooten Tnomas Aquinas", BEYSENS verkondigde, den toets dien VISSCHER haar aanlegt, niet kan doorstaan.

En, zoo als de thel reeds doet verwachten, «00 komt het dan ook.

De poging van THOMAS, die VISSCHER aanduidt als de: oude theodicee, acht hij mislukt en hij zal dan ook in zijn brochure trachten zijn lezer: „aan de hand der historie een inzicht te geven in de oude theodicee; vervolgens de hoofdoorzaken harer mislukking aanwijzen; om ten laatste te overwegen, in welk licht de Christelijke religie de wereld met haar zonde en lijden als schepping Gods kan zien", p. 8.

De „oude theodicee" wordt door VISSCHER dus omschreven:

„Zij wil zijn een rechtvaardiging Gods, de poging om God te rechtvaardigen met betrekking tot hetgeen in de wereld in onverzoenlijke tegenspraak schijnt met het karakter van Gods wezen als Schepper" (p. 8),

„Aan de hand der historie", waarbij, tot mijn verwondering, de STOÏCIJNEN niet ten tooneele komen, wordt nu getracht in deze „oude Theodicee" een inzicht te geven door er op te wijzen, dat het probleem der Theodicee in engeren zin ttrst{V) op den voorgrond trad toen LEIBNITZ schreef zijn THÉODJCÉE, en wel naar aanleiding van de critiek van den scepticus BAYLÏ op de toenmaals gangbare Theodicee.

Hierbij geeft VISSCHER zijn lezers een vrij uitvoerige critiek op de Theodicee van LEIBNITZ. Volgens hem werd, in onderscheiding van de vroegere Theodicee, in die van LEIBNITZ het oude ^nthropocentrische standpunt, d.w.z. dat de mensch het middelpunt van de wereld is, „in zeker opzicht prijs gegeven" (p. 23),

Op p. 26 drukt hö zich omtrent LEiBNiTi; , in betrekking tot het oude anthropocentrische stand punt, echter minder voorzichtig uit, door kortweg te schrijven „hij gaf het prijs".

Desniettemin behoort ook Leibnitz met zijn pogen om God te rechtvaardigen volgens VISSCHER cog tot de leeraars der „oude theodicee."

Dit pogen hangt toch zoo bij LEIBNITZ gelijk bij zijn voorgangers saam, zooals VISSCHER zegt, met hun rationalisme.

Met dezen laatsten term zijn wij hier, op het gebied van de kenleer.

Ik laat nu in bet midden of LEIBNITZ wel in strengen zin „rationalist" is geweest, en ook of dit van THOMAS, die de leer „der aangeboren begrippen" niet was toegedaan, kan gezegd. Maar zeker in, dat op het gebied van de kenleer rationalisme evenals empirisme, niet minder dan het scepticisme, tegenover het criticisme of de door KANT, met zijn onderzoek naar oorsprong en grenzen onzer kennis, aangewezen richting, staan.

Wie staat in de kenleer op het standpunt van het Kantianisme, zal in de oude Theodicee niet anders kunnen zien dan een mislukking. Zoo doet ook PROF. VISSCHER, die in dit zijn laatste geschrift zich in Erkenntnisstheoretischen zin op het standpunt van het criticisme plaatst en dan zegt; Geen Theodicee'.

En Kant zelf schreef in 1791 een kleine verhandeling, — in de editie HARTENSTEIN deel VI p. 78—^•^ — Ueber das Misslingen aller philosophische Versuche in den Theodicee, een verhandeling, die door VISSCHER ook is gebruikt.

Bij KANT kan van 'n THBODICEE geen sprake lijn. Want „Auslegung der Natui" waarvan hij spreekt en „verstaan van de wereld", waarvan ook VISSCHER spreekt, is heel iets anders dan THEODICEE.

Het wil mij dan ook voorkomen, dat de uitdrukking „oude Theodicee" min gelukkig is, wijl zij te veel doet denken aan een „nieuwe Theodicee".

Nu heb ik hier niet de oratie van PROF. BEYSENS, maar de tegen haar gerichte brochure van PROF. VISSCHER te bespreken. De roomsche geleerde heeft zijn ouderdom en hij zal voor zich zelf spreken.

Mij dus bepalende tot de brochure, ben ik met Prof. VISSCHER het goed eens, dat met het oog op onze zeer relatieve kennis van ae wereld, als gevolg van de grenzen onzer kennis, een beoordeeling van de wereld en daarmee samenhangende verdediging van God als haar grond — op mislukking moet uitloopen.

Maar jaist daarom acht ik zijn bestrijding van zijn ambtgenoot BEYSENS vrij vruchteloos. Op het stuk van de theorie der kennis zijn de heeren het oneens.

Voor zoo ver ik de kenleer van den AQUINER versta, verschilt zij toto coelo van die vac KANT, en het wil mij dan ook toeschijnen, dat DR. VISSCHER toen hij zijn collega op hel stuk der Theodicee wilde bestrijden, op de zaak dieper had moeten ingaan en allereerst de ihomistische kenleer had moeten beproeven te weerleggen.

Zoo raakt men elkander niet. En ook ben ik het wel goed eens met VISSCHER dat God voor de vierschaar van het menschelijk denken te willen „rechtvaardigen", op zijt zachtst uil gedrukt, vreemd is aan het Geloof.

Ik acht dit zelfs voor bet Christelijk gelooi even overbodig als „bewijzen voor het bestaan van Gol".

Maar niet alleen VISSCHER en ik, doch ook BEYSENS zal, als Christen, vooi zijn Geloof 'n Tneodicee wel niet noodig hebben.

Doch hoe dit zij, over het Geloof liep het niet in zijn oratie, waarin bij, tot mijn verwondering, zelfs de zonde niet noemde.

BEYSENS sprak — iets wat, bij de scherpe scheiding, die men in roomsche klingen maakt tusschen Theologie en Pailosopbie, niet vreemd IS, — uitsluitend als wijsgeer.

Het schijnt mij toe, dat VISSCHER daar niet genoegzaam mee gerekend heeft.

Desniettemin kan ik de lezing van zijn brochure, met name om den gloed van overtuiging en den rijkdom van gedachten, die, waar hij u spreekt over het licht waarin de Christelijke religie de wereld met hare zonde en lijden als schepping Gods kan zien, zoo weldadig aandoen, — ten zeerste aanbevelen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's