GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het streven van sommige

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het streven van sommige

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 15 November 1912.

Het streven van sommige predikanten in de Hervormde Kerk om voor deze Kerk als de „nationale" of „vaderlandsche" Kerk de positie op te eischen van de „meest begunstigde Kerk' is gel^k, we een vorig maal aantoonden, lijnrecht in strijd met onze Grondwet. De Grondwet toch gaat van het beginsel uit, dat de Overheid^«/^'< & « bescherming aan alle Kerkgenootschappen verleent, en gedoogt dus niet, dat aan een bepaalde Kerk bijzondere privilegiën worden geschonken. Wij hebben dus volkomen recht, wanneer we op grond van dit grondwettig beginsel tegen elke bevoorrechting yan een bepaalde Kerk opkomen.

Natuurlijk betwisten we daarom niemand het recht, om dit beginsel van onze Grondwet af te keuren en het pleit te voeren voor terugkeer naar den toestand onder de Republiek, toen de Overheid al hare gunsten aan één Kerk schonk en de andere slechts als secten tolereerde. Maar wie voor dit standpunt, dat zeker niet het onze Is, ijveren wil, moet aansturen op radicale rondwetsherziening, om deze denkbeelden In de Grondwet opgenomen te zien. Dat zou een eerlijke en loyale strijd v/e»en, waarb^ b«gin8«l tegenover begingei konl wm'dca gesteld, Aangezien de voorstanders I van dit.denkbeeld echter z««r goed weten, dat voor een Grondwetsherziening in hun zin nooit een meerderheid in de Staten-Generaal zou te vinden z^n, trachten ze onder het regime eener Grondwet, die l^nrecht tegen hun beginsel ingaat, toch langs een achterdeur hun doel te bereiken. En dat is niet een loyale en eerligke strijd, maar een die de gemoederen verbittert en ontstemt.

Die achterdeur is nu Artikel 171 der Grondwet.

Op zichzelf heeft dit artikel niets te maken met een gepriviligieerde positie, die aan een bepaalde Kerk, laat staan aan de Hervormde Kerk, zou geschonken worden. In 1815, toen dit artikel het eerst in de Grondwet werd opgenomen, bestond de Hervormde Kerk nog niet, want ze is eerst in 1816 door Koning Willem I in het leven geroepen. Artikel 171 nu bepaalde alleen, e­ dat de dusver door den Staat uitbetaalde tractementen eh pensioenen ook voortaan aan de betrokken Kerkgenootschappen zouden verzekerd blijven, en stelde tegelqk de mogelQkheid open, dat aan de Kerkgenootschappen nieuwe subsidies zouden geschonken worden.

Voorzoover nu door dit Artikel aan de Gereformeerde Kerken gegarandeerd werd de uitbetaling van tractementen en pensioenen, zooals die op dat oogenblik werden genoten, school hierin ongetwijfeld de erkenning van een historisch recht. Het is toch volkomen juist, wat Ds. van Eyck van HesHsga uit Berlikum op de onlangs door het Classicaal Bestuur van Leeuwarden uitgeschreven conferentie uitvoerig heeft aangetoond, dat deze Kerken op grond van de herhaalde en omvargtfjke secularisatie van hare goederen door den Staat, recht hadden op een vergoeding, die haar in den vorm van deze tractementen of pensioenen werd uitgekeerd. Of deze tractementen en pensioenen hooger of lager bedrag opleverden dan de rente van het geseculariseerde kapitaal zou bedragen hebben, valt thans moeilijk meer uit te maken en doet aan de zaak zelve ook weinig af. Hoofdzaak is voor ons alleen om klaar en helder te doen inzien, dat het veel hoogere bedrag, dat de Grondwet van 1815 aan de Gereformeerde Kerken garandeerde dan aan de andere Kerkgenootschappen, niet een ünantieele bevoorrechting van de Gereformeerde Kerken was, maar afbetaling van een oude schuld. Wat de andere Kerkgenootschappen ontvingen, was subsidie, vrg willige bijdrage van den Staat, waarop deze Kerkgenootschappen geen historischen rechtstitel konden doen gelden; de Gereformeerde Kerken daarentegen hadden zulk een rechtstitel wèl.

In 1816, toen Koning Willem I deze Gereformeerde Eerken opsmóit in zijn Hervormd Kerkgenootschap, werd dit nieuw gestichte Kerkgenootschap gerekend te zijn de wettige erfgenaam van de vroegere Gereformeerde Kerken en werden daarom aan de predikanten uit dit Kerkgenootschap de genoemde tractementen en pensioenen toegekend. Metterdaad kon de Regeering ook moeilgk anders doen, want we geven Ds. Van Eyck van Heslinga Wederom volmondig toe, dat deze nieuwe organisatie wel den vorm. niaar niet het w«««» dezer Kerken veranderd had en er dus historische continuïteit was. De Gereformeerde Kerken hebben in 1816 niet opgehouden te bestaan, maar ze bleven ook in het Hervormd Kerkgenootschap voortbestaan. En waar het recht op de erfenis der Gereformeerde Kerken door niemand betwist werd, omdat er zich geen andere erfgenaam opdeed, had de Regeering het volste recht, de tractementen en pensioenen, die ze volgens Artikel 171 uitkeeren moest aan, de Gereformeerde Kerken, thans te geven aan de Hervormde Kerk. Ook hierover bestaat over en weer geen verschil van meening, en niemand onzer denkt er aan, de Regeering hiervan een verwgt te maken of van haar deze gelden terug te eischen, op grond dat ze aan een „andere Kerk" geschonken z^n, dan waaraan de Grondwet ze toekende.

Geheel anders daarentegen kwam de zaak te staan, toen in den boezem der Hervormde Kerk scheuring ontstond e, n eerst in 1836 en daarna in 1886 een deel der Kerken den band met dat in 1816 opgerichte Kerkgenootschap verbrak. Aangezien de Grondwettel^ke verplichting was vastgesteld voordat het Kerkgenootschap van 1816 was opgericht, kon nooit worden beweerd met eenigen schijn van recht, dat die uitkeering verbonden was aan het al of niet behooren tot het Hervormd Kerkgenootschap, De vraag kon alleen wezen, of deze Kerken, die met het bedoelde genootschap braken, daarmede ophielden Gereformeerde Kerken in den historischen zin te zgn. Ook hieromtrent nu kan geen twijfel bestaan, dat de Gereformeerde Kerken, die in 1834 en 1886 den band met het Hervormde Kerkgenootschap verbroken hebben, ten volle recht hadden zich als de wettige voortzetting der aloude Gereformeerde Eerken te beschouwen. Het eigenaardig karakter van een Kerk blgkt toch uit haar Belijdenis, waarin ze haar geloof uitspreekt, haar liturgie, waarnaar ze haar eeredienst regelt, en haar kerkenorde, die over haar organisatie beslist. En de Gereformeerde Kerken uit de Separatie en Doleantie voortgekomen, handhaafden de belijdenis der aloude Gereformeerde Kerken, keerden tot haar liturgie terug en namen weer de Kerkenorde aan, die op de laatste wettige Synode der Gereformeerde Kerken was vastgesteld. Ze hadden dus het volste recht zich bij de Regeering aan te dienen als de wettige voortzetting van de aloude Gereformeerde Kerkem

Indien deze actiein Engeland of Schotland was voorgevallen — denk aan het beroemde proces van de Vrije Kerk in Schotland, waarin het Ëngekche Hoogerhuis uitspraak deed, en waarb^ alle goederen aaa dit Kerk toegewezen werden, die de oorspronkel^ke bet^denis het zuiverst vast-Ueld •^ dan zouden zonder «enigen tw^fel de inkomsten, door den Staat krachtens Artikel 171 aan de „Gereformeerde Kerken" verzekerd, door de Regeering aan de in 1834 en 1886 gereconstrueerde Gereformeerde Kerken zijn toegekend. De Regeericg in ons land deed daarentegen juist omgekeerd; ze gaf aan deze Gereformeerde Kerken van de erfenis niets, ook niet een enkele cent, en ging voort met het geheele bedrag uit te keeren aan de predikanten van het Hervormd Kerkgenootschap. Ja, nog sterker, terwql de Regeering jaarlijks tonnen uitgaf om alle andere Kerkgenootschappen uit 's Lands middelen een subsidie toe te kennen, waarop ze historisch geen aanspraak konden doen gelden, werd zelfs de biilQkheid tegenover de Gereformeerde Kerken niet betracht, en werd deze subsidie alleen aan haar, hoewel ze na de Roomsche Ktjk het sterkst in aantal zijn, niet geschonken.

Nu wil men van Hervormde z^de wel toegeven, dat dit laatste als te stuitend OErecht niet billijk is. Subsidie mag de Regeering ook aan de Gereformeerde Kerken veïstïekken, en Artikel 171 geeft de Regeetlrg daartoe thans reeds de volle vrijheid. Maar de geprivilegieerde positie, die het Hervormd Kerkgenootschap geniet, als de wettige erfgenaam van de aloude Gereformesrde Kerken, moet onaangetast blijven, en daarom wil men, dat Artikel 171 onveranderd zal blijven bestaan. Een wijziging van Artikel 171 zooals de Grond wetshcrzieningscommissie deze voorstelde, zou een ingrijpen zijn in de interne aangelegenheden der Eerk, het uitoefenen van een jus in sacra, dat aan de Regeering niet toekomt, betoogde Ds. van Eyck van Heslinga, want volgens het nieuw voorgestelde artikel erkende de Regeering de plaatselijke zelfstandigheid der gemeente en bleef het tractement haar verzekerd, ook al brak deze gemeente met de in 1816 haar opgelegde organisatie.

Nu is heel de voorstelling, alsof de geprivilegieerde positie der Hervormde Kerk, die geen „subidie" maar alleen wat haar rechtens toekwam, zou ontvangen, aan Artikel 171 zou hangen, Ofijuist. Art. 171 is vastgesteld voordat de Hervormde Kerk in haar tegenwoordige gestalte bestond, spreekt van de Hervormde Eerk met geen enkel woord en heeft met deze bevoorrechte positie der Hervormde Kerk rechtstreeks ni(; t3 te maken. Die bevoorrechte positie berust uitsluitend en alleen op de uitspraken, door de Rechtbanken gedaan bij de processen in 1834 en 1886 gevoerd, en waas bij de toenmalige rechters verklaard hebben, dat de Hervormde Kerk de eenige en wettige erfgenaam was van de aloude Gereformeerde Kerken en dat ieder, die met het Kerkgenootschap brak, daarmede zijn rechtstitel op de goederen dezer Kerken verloor. Het is op grond van deze rechterl^ke uitspraken, dat de Regeering bij de uitvoering van Artikel 171 ook de tractementen en pensioenen aan de predikanten der Hervormde Kerk en aan hen alleen uitkeeren bleef. Maar hieruit volgt dan ook, dat zoodra de rechtspraak ver ande^^de en in de toekomst de HoogeRaad bijv, uitsprak, dat een gemeente, die het verband met het Hervormd Kerkgenootschap verbrak, daardoor wat haar wezen bstreft niet van karakter veranderde en derhalve het recht op haar naam en goc' deren behouden bleef, de Regeering kwalijk anders zou kunnen doen dan detraktemeu' ten en pensioenen volgens Artikel 171 aan deze gemeente uitkeeren. Ondenkbaar nu is zulk een ommekeer in de jurisprudentie zeker niet. Men ziet telkens, dat een nieuw opkomende rechtsschool met de vroegere theorieën breekt en de rechters, die onder den invloed van zulk een rechtsschool staan, daarom geheel andere vonnissen wijzen dan hunne voorgangers. Zelfs de Hooge Raad acht zich volstrekt niet gebonden door zijn vroegere beslissingen en kan bij een toe komstig proces over de kerkegoederen wel een geheel ander vonnis w^zen dan vroeger geschied is Men bedriegt zich dus van Hervormde zijde, wanneer men meent dat het behoud der r^kstractementen aanArtikel 171 hangt. Artikel 171, waarop men als een plechtanker voor de Hervormde Kerk steunt, zou bQ een veranderde jurisprudentie juist de oorzaak kunnen worden, dat op tal van plaatsen de Hervormde Kerk geen tracteoient of pensioen meer kreeg. Het is daarom onjuist, wanneer men van Hervormde zgde meent, dat wij Gereformeerden, bg wijziging van Artikel 171 zulk een belang zouden hebben. Het tegendeel is waar. Onveranderd behoud van Artikel 171 zou in de toekomst voor ons wel eens een zeer groote winst en voor de Hervormde Kerk een zeer groot nadeel kunnen blijken. Indien we voor de wijziging van Artikel 171 hebben gepleit, dan was dat niet uit eigenbelang. Ook onder de vigueur van dit Artikel kan de Regeering ons wel degelijk subsidie schenken. En zoodra de Hooge Raad van jurisprudentie ten opzichte der Kerken ver' anderde, zou Artikel 171 ons het volle Staatstractement geven, dat dusver aan de Hervormde Kerk werd uitgekeerd. Voorstanders van wijziging van Artikel 171 waren we alleen, omdat de Regeering daardoor gedwongen werd partq te kiezen in kerkelijke geschillen, te beslissen had, wie ze b^ scheiding als de wettige representant der Kerk beschouwde en we dezen last van de Regeering wilden af nemen.

Maar daaruit blijkt dan ook, dat de voorstelling van Ds. Van Eyck van Heslinga alsof de Regeering onder de vigueur van Artikel 171 zich geheel onthouden kan van de bemoeiing met de interne aangelegenheden der Kerken en daarentegen door de voorgestelde wijziging der Staatscommissie tot zulk een ingrepen in het kerkel^k leven wel zou gedwongen worden, ten eenenmale onjuist is. Het tegendeel ia wa%r. Sn de Regecring en de Rechtbankw hebben b^ de procesien fn 1836 ^eer dl«p Ingegrepen In de Interne aangelegenheden der Kerken en wel degelQk een jus in sacra uitgeoefend. Ze hebben het kenmerk van de Kerk in haar uitwendige organisatie ia plaats van in haar belijdenis gezocht. Ze hebben het recht der plaatselijke Kerken opgeofferd aan den uitwendigen band van het Genootschap. Ze hebben partQ gekozen vóór de opvatting door het Synodale be« stuur gehuldigd, en tegen de opvattingvan hen, die voor de vrijheid der plaatselijke Kerk opkwamen. En de gevolgen hiervan raakten niet alleen de uitwendige goederen en tractementen, maar gingen veel verder. Want indien de kerkgoederen en tractementen waren toegewezen aan de plaatse* lijke gemeente, zou de geschiedenis der Afscheiding en Doleantie een geheel ander verloop hebben gehad. Vrees voor verlies van tractement en kerkegoed heeft menigen predikant en ook menige gemeente weerhouden met de Doleantie mee te gaan, die anders uit innerlijke overtuigii^g met de Her-, vormde Kerk zouden hebben gebroken. En van Hervormde zijde wist znen dit zoo uitnemend goed, ' dat men daarom voor niets meer vreest, dan dat de rechtbank nog eenmaal het recht der plaatselijke gemeente op tractement en kerkengoed erkennen sal.

Daarom is heel het betoog van Ds. van Eyck van Heslinga, dat de Regeering door Artikel 171 te wijzigen zich op ongeoorloofde wigze mengen zou in de innerigke aangelegenheden der Kerk, onwaar. Want v/at Ds. van Eyck van Heslinga wil en bedoelt, is dat de Regeering door Artikel 171 onveranderd te handhaven, ook voortaan, zooveel dit aan haar staat, de opvatting, die Ds. van Eyck van Heslinga en de zgnen hebben van het Kerkverband, ofKcieel als de ware en juiste zal ijken ea deze opvatting in de Hervormde Kerk met kracht en geweid zal doorvoeren. In plaats dat de Regeering bij den innerlijken strijd tusschen verschillende partijen in de Kerk zich zal onthouden, zal ze aan één partij, en dat wel aan de partij van Ds. van Eyck van Heslinga en de zijnen, gelijk moeten geven en de andere partij van alle goederen en Staatsinkomsten moeten berooven. Natuurlijk ziet Ds. van Eyck van Heslinga dit zelf niet zoo in. Verblind door zijn eigen Kerkbegrip, meent hij te goeder trouw, dat h^ alleen de ware opvatting van de Kerk heeft en dat ieder, die hiervan afwijkt, een sectarist is. Maar voor wie uit dit subjectivisme zich weet vrij te maken en de zaken objectief beziet, kan er wel geen twijfel over bestaan, dat Ds. van Eyck van Heslicga juist van de Regeering eischt, wat hij en volkomen terecht als niet liggende binnen de sfeer van de Regeeringsbevoegdheid beschouwt.

Aan inmenging in de innerlijke aangelegenheden der Keek kan de Regeering nooit ontkomen, zoolang ze staatstractementen en pensioenen uitkeert. Bq elke scheuring in de Kerk zal ze partij moeten kiezen. Kent ze die tractementen alleen toe aan dengenen, die b^ het Genootschap blgven, dan houdt ze kunstmatig het Genootschap in stahd. Maar geeft ze omgekeerd die tractementen aan de plaatselijke gemeenten, die met het Genootschap breken, dan erkent ze ook het recht der plaatselijke Kerken tegenover het Genootschap en zal er van het Genootschap niet veel overblijven. Laat men eerlijk z^n en dit onomwonden over en weer erkennen. Dan zal wellicht een betere oplossing kunnen gevonden worden, doordat men ophoudt van den Staat tractementen te vragen. Zoodra de Regeering geen tractementen meer uitkeert, kan ze ook niet meer voor de eene of andere richting partij kiezen en houdt elke inmenging met de innerlijke aangelegenheden der Kerken op. Uitkeering van kapitaal aan rechthebbenden, gelijk de Anti-revolutionaire partij in haar program schreef, schgnt ons daarom nog de beste solutie; de Regeering kan zich dan van het kerkelijk te/reïn geheel terugtrekken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 november 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Het streven van sommige

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 november 1912

De Heraut | 4 Pagina's