GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Amsterdam, 14 Maart 1913

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Amsterdam, 14 Maart 1913

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 14 Maart 1913.

Nu binnen enkele weken ons eerste Congres van Gereformeerde Evangelisatie te Amsterdam zal saamkomen, treft het al zeer gelukkig, dat de jongste doctor in de Theologie aan de Vrije Universiteit ons een proefschrift bieden komt, dat met de Evangelisatie in zeer nauw verband staat en dan ook niet weinig zal kunnen dienen om meer licht over dit onderwerp te verspreiden. Een der belangrijkste vraagstukken toch, die bij de Evangelisatie aan de orde komen, is hoe de Christelijke Kerk in de groote steden, waar de ontkerstening onder de volksmassa op zoo angstwekkende wijze toeneemt, het verloren terrein weer herwinnen kan, en het is deze vraag, die in dit proefschrift aan de orde is gesteld, want het handelt over: Het arbeidsterrein der Kerk in de groote steden.

Misschien zou de vraag kunnen gesteld worden, of een jeugdig student, wiens practische ervaring gemeenlijk nog gering is, wel de meest aangewezen persoon is, om zulk een onderwerp te behandelen. De heer Harrenstein, die onder de ijverigste leden der N. C. S. V, behoort, heeft echter reeds jaren lang met groote toewijding zich gegeven aan den Evangelisatiearbeid onder gymnasiasten en studenten; hij heeft in Engeland en Duitschland van nabij het werk der inwendige zending bestudeerd; voeg daar nog bij, dat zijn zin en richting vooral naar dezen practischen arbeid uitgaat, die de volle liefde van zijn hart heeft, en het ietwat zonderling verschijnsel, dat een student over een dergelijk onderwerp schrijft, zal genoegzaam verontschuldigden verklaard wezen.

Trouwens, wel niemand die dit proefschrift doorleest, zal meenen, dat Dr. Harrenstein zulk een verontschuldiging behoeft, want, al mag men het niet in alle opzichten met hem eens zijn, hij heeft zeker blijk gegeven een man te zijn, die van dit vraagstuk ernstige studie heeft gemaakt en naar wiens voorlichting men reeds daarom gaarne zal willen luisteren. Indien er dan ook een proefschrift is, dat verdient door onze Kerkeraden, vooral in de groote steden, gelezen te worden, dan is het wel dit. Het grijpt midden in het leven in, en waar niet al te veel vreemde kunsttermen worden gebruikt en de citaten meest in de moderne talen gegeven zijn, kan ook een leek het zeer goed lezen en volgen.

Dr. Harrenstein schetst eerst, welke bijzondere gevaren door de sterke bevolkingstoename in de groote steden voor de Kerken ontstaan zijn, en gaat dan na, welke pogingen in het buitenland en bij ons zijn aangewend om de Kerk haar verloren invloed te doen herwinnen. Nu is vooral in Duitschland, maar ook in ons land, als een der beste middelen daartoe gewezen, op de splitsing der massale stadskerken in parochien. Vandaar dat Dr. Harrenstein in het tweede gedeelte van zijn proefschrift over het zoogenaamde parochiestelsel handelt, toont in welke vormen men beproefd heeft dit parochiestelsel toe te passen, en na deze verschillende vormen aan critiek onderworpen te hebben, tenslotte zelf met groote beslistheid kiest voor wat hij noemt de „zelfstandige wijkkerk". Dat we met deze conclusie, die ook in de stellingen nogmaals gepointeerd wordt, ons van harte vereenigen, behoeft wel geen nader betoog. En we hopen, dat deze heldere en principieele uiteenzetting er toe moge bijdragen, om ook de kerkeraden van de groote stadskerken in ons land te overtuigen, dat alleen in dit stelsel heil voor de toekomst ligt. Toch spreekt het wel vanzelf, en de ervaring sedert heeft dit wel geleerd, dat met de splitsing der massale stadskerk in zelfstandige wijkkerken men er niet is. Er moet van de ambtsdragers en leden der Kerk een nieuwe en krachtige actie uitgaan, om het gemeentelijk leven te versterken en de afgedwaalden weer terecht te brengen. Hoe dit het beste geschieden kan, teekent Dr. Harrenstein in een drietal slothoofdstukken, waarin hij handelt over den arbeid door ambtsdragers en gemeenteleden te verrichten aan de leden der Kerk zelve en onder hen, die van de Kerk afdwaalden, terwijl nog een afzonderlijk hoofdstuk is gewijd aan den arbeid der vrouw. Onder de Bijlagen zal wel niet het minst de aandacht trekken de statistiek, die hier geboden wordt van het Kerkbezoek en Avondmaalsgebruik in verschillende Gereformeerde Kerken in onze groote steden. Natuurlijk zijn deze statistieken altoos met zekere voorzichtigheid te gebruiken. Wanneer Overtoom een der slechtste cijfers heeft ('s morgens kerkt hier slechts 33pCt. en 's avonds 23 pCt, ), terwijl Watergraafsmeer het hoogste staat genoteerd ('s morgens 86 pCt. en 's avonds 68 pCt.), dan wil dat daarom niet zeggen, dat de gemeenteleden te Overtoom het slechtst ter kerk gaan en die te Watergraafsmeer het best. Het hooge percentage te Watergraafsmeer is daaraan te danken, dat tal van gemeenteleden uit Amsterdam hier ter kerk gaan, evenals omgekeerd tal van gemeenteleden van Overtoom, ook wegens de veel te beperkte plaatsruimte in het kerkgebouw, in Amsterdam kerken. Maar ook al moet men daarom deze cijfers met eenige voorzichtigheid gebruiken, toch schuilt er in deze statistiek wel een ernstige les voor onze stadskerken, en we zijn Dr. Harrenstein dankbaar, hoe beschamend deze cijfers ook van ons mogen wezen, dat hij ze gepubliceerd heeft. Alleen zoodoende kon de ernst der kwaal worden gezien en de conscientie wakker worden geschud, zoowel van onze kerkeraadsleden als van de gemeenteleden. Op de cijfers zelf komen we nader terug. Thans zij er alleen op gewezen, en dit eene feit spreekt duidelijk genoeg, dat, terwijl in de onverdeelde stadskerken het aantal kerkgangers ´s morgens gemiddeld 35 pCt, en 's avonds 27 pCt. bedraagt, deze cijfers in de kleinere kerken om onze groote stadskerken heen stijgt tot 55 pCt. à 69 pCt, 's morgens en 43 pCt. à 54 pCt, ’s avonds.

Met dit welgeslaagde proefschrift wenschen we Dr. Harrestein van harte geluk. Het zal ook buiten onzen kring de aandacht trekken, en met menigen uitnemenden raad, dien hij geeft, zullen onze Kerken winste kunnen doen. Moge het hem, die op zoo kostelijke wijze ons voorlichten kwam, gegeven zijn, straks zelf mede te arbeiden om het door hem geschetste ideaal te verwerkelijken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Amsterdam, 14 Maart 1913

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's