GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„NOBLESSE OBLIGE".

III.

ROBERTS ZOMER.

Lang na middernacht sluipt Robert op zijn bloote voeten het trapje af; „Koest beste Tiras!" heet het tot den hond, die hem dadelijk h rkent; na kousen en schoenen aangetrokken te hebben, neemt, Robert zijn schooltasch in de hand en begeeft zich behoedzaam door de nachtelijke duisternis naar den binnenweg, 't Voortgaan valt hem moeilijk; nu eens raakt hij op het gras vlak bij den slootkant, dan weder komt hij in onzachte aanraking met een boomstam of struikelt over een wortel. Zal hij wachten tot het licht wordt? Doch dan zal de wagen ook den binnenweg oprijden. Neen! hij moet trachten verder te loopen.

De dageraad vindt hem op een tamelijken afstand van den woonwagen en in de goede richting van het naaste station. Zijn groote vermoeidheid doet hem besluiten, al is het slechts enkele mijlen per trein te gaan, om in een dorp, waar hij onbekend is, werk te zoeken.

Als hij het dorp bereikt, wordt juist de klok geluid voor een begrafenis en onwillekeurig richt Robert zijn schreden naar het kerkje en woont daar den dienst bij, evenals de teraardebestelling van de hem geheel onbekende overledene; wier namen hij door den predikant hoort aflezen alvorens hij plechtig de woorden nitspreekt: „Ia den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren; " onderwijl de drie scheppen aarde op de doodkist werpende.

„Als ik daarin lag" vraagt Robert zich af, „wat dan? Ik heb zelfs in 't geheel niet gebeden, 's morgens, noch 's avonds sedert ik wegliep. Kom, ik zal mij beteren; dan vind ik zeker ook wel werk“.

In den drukken zomertijd, als menig landbouwer handen te kort komt, kan een vlugge, gewillige jongen op 't land wel werk krijgen; en Robert helpt hooi keeren; paarden aanen afspannen; vrachten voor de markt op en afladen; vee mede naar de markt drijven; zoodoende heeft hij eten, drinken en ligging; hij houdt nog enkele shillings over, doch steeds moet hij zich zelven belijden, dat het een heel ander leven is dan thuis of bij oom en tante Torpe en dat de weg om zijn fortoin temaken xich nog maar niet laat zien.

IV.

ROBERT EEN TUINJONGEN.

Even buiten Horton ontmoet Robert op een schoonen dag in het begin van September een wagen met altijd groene heesters beladen; de t iimutamimÊÊÊtm voerman stapt er naast en bemerkt niet, dat aan den anderen kant, een tobbe kantelt en de mooie laurierboom daaruit, en op den weg valt. Fluks loopt Robert achter den wagen om en waarschuwt den man; met zijn hulp wordt de laurier weder in de tobbe geplaatst, de potten en tobben wat verschoven om een herhaling van bet ongeval te voorkomen en als Robert zegt: „Hebt u geen touw bij u dat we er om been konden spannen"? is de bejiarde tuinier verwonderd over de voorkomendheid van den wel wat sjofelen, maar toch netten jongeheer, die hem zoo handig hielp.

Robert loopt, hij had toch geen doel voor zijn tocht, met den tuinman op en als deze zijn bloemisterij bereikt, heeft hij Robert voor onbepaalden tijd in dienst genomen. Zijn eenige zoon, tevens zijn eenige knecht en rechterhand bij alles, is voor onbepaalden tijd afwezig; en Robert blijkt een beste werkkracht.

Zoo komt hij den herfst door; met schrik verneemt hij echter in het begin van November dat tegen het eind der maand de zoon terugkeert en hij, Robert, zich van iets anders moet voorzien. Wel poogt hij bij een anderen hovenier geplaatst te worden, de oude man geeft hem daarvoor zelfs een getuigschrift, maar 't antwoord luidt., ., in het voo: J4ar kuat ge u bij mij aanmelden.

Och, had Robert cu maar werkelijk berouw gehad over zijn ocdankbaaiheid jegens zijn oom en tante; had hij nu maar niet enkel gebeden om zijn digelijksch brood, maar vooral om de vergiffenis zijner zonden, dan zou hij naar Lanesbuty geschreven hebben en gevraagd om te mogen wederkeerer; doch zijn trots behoudt nog de overhand.

Een riituig houdt stil voor de bloemisterij en als Robert het portier opent, vraagt de inzittende dame om den bloemist zelven te spreken. De dame wordt vergezeld door een aardig meirje van zeven jtar ongeveer, op haar verzoete geeft de dame gehoor aan het aanbod van den tuinier om zijn kassen te komen zien en verlaat haar rijtuig; waarbij Robert haar en het kind zeer beleefd helpt, 't Meisje dost hem aan JL.''y denken, al is die blond en deze kleine bijna zoo donker van haar als hij zeif. „Zoudt gij mij niet even een bouquet kunnen maken voor een bejaarde, zieke dame? dus iets rustigs en niets dat scherp geurt mag er ie; " vraagt de dame eensklaps, „Jawel, mevrouw"! zegt de oude man en voegt Robert toe: „Doe het eens gauw en goed, zooals l.l Maandag“.

De bouquet is zeer naar het genoegen der dame, en Robert geeft het kleine meisje enkele rooskleurige bloemen tusschen ktimopb S, 'en ge rangschikt.

„Wie is die jongeling“?

„Mevrouw een knechtje, dat ik gedurende de afwezigheid van mijn zoon in dienst heb ge nomen; bij bevalt mij best, maar met den winter voor de deur heb ik geen werk voor twee en zal hij morgen vertrekken".

„Is hij de zoon van een grooten bloemist, of zoo, hij heeft zulke goede manieren"? „Mevrouw ik weet niets van zijn verleden, maar hij is zeer behoorlijk en ijverig“.

Hierop ontspint zich een gesprek tusschen de dame en den ouden mac; die weldra Robert roept om even bij die mevrouw te komen.

„Wel Robert! uw pztroon zegt veel goeds van u, en ik denk, dat ik een goede betrekking voor u heb, waardoor gij in de maat schappij i/ooruit zult komen, 'k Heb een nieuwen palfrenier noodig, geen volwassen stalknecht, maar een aankomelisg, zoo van uw ju en. Wat zoudt gij daarvan zeggen? Ge komt bij den koetsier wonen, doet in den morgen lichte werkzaamheden in den stal en komt tegen negen uur in huis. Dan moet ge met mijn hondjes wandelen, die moet ge ook wasschen, verder boodschappen doen, de planten in orde houden, nu daar hebt ge slag genoeg van; de freule soms vergezellen op een wandeling als haar juffrouw of ik zelve niet met haar kunnen uitgaan, en daarvoor kjiigt ge behalve inwoning en kost in bet begin / 6 loon per maand en natuurlijk uwe bovenkleeding, onze livrei, bruin met rood afgezet, zal u beslist zeer net staan. Wat zegt ge? Zoudt ge u niet zeer gelukkig rekenen“?

Robert, onder de toespraak der dame bloed rood geworden, voelt zijn keel als toeknijpen van ergernis en schaamte. Is't zoover met hem gekomen? ZÏI h; j, een Dévereux van top tot teen, in livrei gekleed gaat? Hj wiens voor geslacht..

De dame wacht op antwoord, zij verbaast zich, als Robert met moeite uitbrengt: „Diink u, mevrouw, zoo iets zou mij niet passen". Hij keert zich haastig om en, bij het achterste bed van den bloemtuin gekomen, besproeit hij de weinige maandroosjes, die daar nog bloeien, met heete tranen: tranen van schaamte en teleurstelling, nog geen tranen van berouw als van een verloren zoon.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 augustus 1913

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 augustus 1913

De Heraut | 2 Pagina's