GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

cxcv.

ZESDE REEKS.

XVIII.

o gij die Jacobs huis geheeten zijt, is dan de Geest des HEEREN verkort? Zijn dat zijne werken? Doen mijne woorden geen goed bij dien die recht wandelt? • Micha 2 : 7.

Wat we aan 't slot van ons vorig opstel opmerkten over het plotseling o.vergaan van de profetie der bedreiging in de profetie der heilsaankondiging, doet zich herhaaldelijk in de Vergezichten voor, en met name vallen Hosea en Micha hierin sa^m. Bij Micha spreekt dit sterk in het 2e kapittel. In vs. 10 heette het: Dit land zal de rust niet zijn. Omdat het verontreinigd is, zal het u verderven met een geweldige verderving«, en dan volgt hierop zonder overgang of tusschenschakel aanstonds in het 12 vs.: Voorzeker zal Ik u, o Jacob, gansch verzamelen. Voorzeker zal Ik Israels overblijfsel vergaderen, en hun Koning zal voor hun aangezicht henengaan en de Heere is hun spitse«. En evenzoo vindt ge dezen overgang in hoofdstuk 3—4, waarop we reeds wezen. Eenerzijds in III : 12: gt; Sion zal als een akker geploegd worden en Jeruzalem als steenhoopen», en' vlak daarna in IV:1: Maar in het laatste der dagen zal het geschieden, dat de berg des Heeren zal vastgesteld worden*. Het is niet eerst een breed betoog over de zonde van het volk, en dan een doorgaande bedreiging en aankondiging van het oordeel, om ten slotte »een deur der hope« voor de laatste dagen te openen, neen, het golft telkens op en neder. Telkens eerst de afval, daarna het oordeel Gods over dien afval, en dan gedurig de profetie van het komend heil. Iets waarop te letten is, omdat hierin zoo sterk de jnspiratie spreekt. Wat ons in de geschriften der profeten voor wordt gelegd, is niet een opstel, gelijk één onzer het in zoo ernstig oogenblik ten gehoore zou brengen. Hetgeen ge leest, is niet het ndituurlijk product van 's menschen indenken en nadenken. Waar de ontdekking van den afval, het oordeel daarover, en de profetie van eeuwig heil, zoo rusteloos als als een heilige stroom op en neder golven, voelt ge telkens weder, hoe een stormwind van boven den stroom voortstuwt, en juist die voortstuwende wind is de inspiratie van boven. Vooral spreekt dit sterk, zoo ge niet meer met een man van 't land, als in Amos, te doen hebt, maar de profetie beluistert van de lippen van een hoog ontwikkeld man, zooals ge dit zelf ervaart onder de prediking van een Jesaia; en met dezen hoogstaanden profeet nu is het, dat ge ook Micha, al sluit hij zich in kleiner afmetingen op, 't best vergelijken kunt. Jesaia en Micha zijn twee verwante geesten, die bovendien beiden in Jeruzalem lange jaren samen hebben geleefd, en hun beider profetie onder Hiskia deden samenvloeien. Het hooge toch van hun sociale positie blijkt niet alleen uit hun rijke beeldspraak, kracht van stijl en hoogen ernst, maar veel meer nog uit hun dege kennis van den socialen, politieken en internationalen toestand, zoo van liun eigen land als van het koninkrijk Samaria, en niet minder van de publieke verhoudingen in Egypte, Assyrië en Babyion. Profeten als Jesaia en Micha waren tegelijk getuigen op godsdienstig en zedelijk gebied, voorgangers in zake de sociale verhoudingen, en meesters op internationaal gebied.

Nog een tweede opmerking zij hieraan vastgeknoopt, rakende de cultuur in die dagen. Onbekendheid met de historische toestanden heeft er eeuw na eeuw toe geleid, om bij het denken aan de oudste patriarchen, zich het saamleven in die dagen voor te stellen als schier enkel een gewoon dorpsleven van wie den akker ploegden of als herders hun kudden leidden. Dat er omstreeks 2100 v. Chr., toen Abraham uit Uf der Chaldeën uittoog, in het Oosten' reeds een hoogontwikkelde toestand van beschaving en Cultuur bereikt vs? as, klonk ons als een ongerijmd verzinsel in de ooreri. Sinds echter zijn de rijke vondsten, die soms, tot in het kleine toe, hetderder licht op de toenmalige verhoudingen werpen, op zoo ongelooflijke wijze vermeerderd, dat we tot een geheel tegenovergestelde slotsom gekomen zijn, en nu niet meer gissen, maar zekerlijk weten, dat reeds eer Abraham uit Ur wegtoog, in Babyion en in Assyrië, en niet minder in Egypte, zich een cultuur ontwikkeld had, waarvan men zich onwillekeurig afvraagt, of ze de onze niet evenaarde, ja, teri ileele te boven ging. Technisch, dit be||ifeft ternauwernood opgemerkt. deden we sinds reuzenschreden verder. De groote ontdekkingen die onze macht over de natuur hebben uitgebreid, toefden destijds nog, ook al kan niet ontkend, dat van achteren nu en dan blijkt, hoe er ook reeds in oude tijden soms een rijke kennis geweest is, die sinds te lóor ging. Vooral wat Egypte en China betreft, rijst vaak zulk vermoeden. Doch al wordt zonder voorbehoud toegegeven, dat er technisch tusschen toen en nu een breede klove gaapt, ontkend kan toch niet, dat hetgeen men in Egypte opdolf en in het verre Oosten aan het licht bracht, elke voorstelling te niet doet, alsof het sociale menschelij keieven in die vroegere eeuwen nog uiterst gebrekkig, half barbaarschenbijna nog primitief was. Van vlak het tegendeel begint meti dan ook steeds meer overtuigd te worden, en de geheele voorstelling alsof eerst in onze dagen de zoo rijke Cultuur was opgekomen, en alsof, hoe vejfder men in de historie terug gaat, het leven al armer blijkt geweest te zijn, zoodat het in de dagen der patriarchen en der profeten nog geheel in landelijken eenvoud verscholen lag, blijkt steeds meer volstrekt onhoudbaar te zijn. Wie te Cairo in het o verrijke Museum de aloude Sarcophagen, met al wat uit het oude Egyptische leven weer, aan 't licht kwam, tot in bijzonderhede| bewonderen kon, en dan hoort, hoe dit|alles reeds voor duizenden van jaren in| het oude land aan den Nijl door menschèlijke kunst getooverd was, welt terstond, hóe dit neerzien van uit het standpunt onzer beschaving op die oudere cultuur, niets dan dwaze zelfverbeelding verraadt.

Zoo ge de Nomadische stammen, de Negerrassen en de Zuidzee-eilanden uitzondert, heeft zich van ouds in Europa, in Azië, ten deele in Afrika, en zelfs in het aloude Amerika op zeer onderscheiden, en veelal onafhankelijke wijze, een eigenaardige samenleving gevormd en steeds verder ontwikkeld, die geleid heeft tot het opkomen van een eigen Cultuur. Zoo was het in China en Japan, zoo was het in Voor-Indië en Perzië., zoo was het in Assyrië en Babyion, en ten deele zelfs op Java en Bali. Zelfs nu nog winnen de Javanen het vaak van de Nederlanders in fijnheid van vorm en keurigheid van verschijning. Niet anders is het in Egypte, straks in Tyrus gezien, en wat ons uit Mexico en Chili, uit Peru en van de Amerikaansche eilanden werd uitgeleverd, wettigt alleszins het vermoeden, dat ook in het westelijk werelddeel de Cultuur eens hooger stond, dan wij vaak vermoeden. Is nu die Cultuur uit alle werelddeelen één in uitgangspunt en drijfkracht, en kan men zeggen, dat ze allerwege tot gelijk resultaat heeft geleid ? Sluit de ééne Cultuur aan de andere aan, zoodat ge merkt, dat we van eeuw tot eeuw met onze menschèlijke Cultuur steeds een trap hooger klimmen ? En kan alzoo gezegd, dat het al te zaam ééne Cultuur vormde, waarin groei zat, zoodat we van eeuw tot eeuw, met vaste schreden, steeds verder kwamen ? Zoo heeft men het zich wel vaak voorgesteld, maar steeds meer blijkt toch, dat dit een voorstelling was, die op zelfbedrog berustte. Natuurlijk komen in alle menschèlijke Cultuu'r grondtrekken en leidende gedachten voor, die zeer intieme verwantschap verraden. Na lang omgedootd te hebben, zoekt men allengs vaste woonplaatsen en bouwt zich een woning. Wordt de lucht koeler, dan wil men zich kleeden. Als 't te donker wordt popgt men kunstlicht te verschaffen. 'Onze natuur blijktw nu eenmaal één, en vandaar dat er zich onder alle hemelstreken gelijksoortige behoeften van onze natuur.yootdoen, die om bevrediging roepen. Maar bij difialgemeene blijft de Cultuur niet staan. Achter de Cultuur die slechts den vorm van het leven geeft, dringt en perst een actief iets in den menschengeest. Die zich opdringende geest begint al meer den vorm van het leven te beheerschen, en naar dan de streek van 't land of de aandrift van den geest is, nemen de levensvormen een eigen karakter aan. Dit eigenaardige drukt dan allengs op alles zijn eigen stempel. En op die wijs kan het niet anders, of elke geestesdrang die uit de nationaliteit opkomt, schept zich .een eigen Cultuur, die zich dan alzoo als een saamhangende ^enheid ontwikkelt. Religie, zedelijkheid, rechtsbesef, mystiek, "schoonheidsvorm, verhouding tot de natuur, en zooveel meer, het begint zich al in onderlingen saamhang te vertoonen, en het is aldus dat van lieverlede een geheel eigen Cultuur zich aandient, die volstrekt niet aan een lagerstaande Cultuur ontleend is, maar geheel zelfstandig opkwam, en vandaar straks tot stilstand komt of ook uitgeroeid wordt en te niet gaat. Zeldzaam hoog stond eens de Grieksche en de Romeinsche cultuur, maar ten slotte bezweken ze beiden aan eigen krankheid, en wat sinds in Europa opkwam. sproot op zijn beurt op uit eigen wortel. Napoleon wilde naar het oud-Romeinsche Keizerrijk terug, met zijn consuls en adelaars, maar Waterloo toonde de ijdelheid van al zulk pogen.

Altoos moeten we daarom op den innerlijken geestesdrang, die bij ras of volk heerscht, teruggaan. Die drang bezit altoos een eigen iets. Eenvormig is nu eenmaal het menschelijk leven van ons geslacht niet. De schepping gaf nimmer het model, maar altoos de variatie, en zoo moet 't dan ook verstaan, dat er achtereenvolgens in den loop der eeuwen heel een reeks van vormen van Cultuur is opgekomen, als een eigen plant, die uit haar wortel opsproot, groende, bloem en vrucht droeg, maar ten leste verdorde en verstierf. Komt er dan straks in een ander oord en bij geheel andere menschengroep wederom ee« Cultuur op, zoo ontwikkelt deze zich op haar beurt uit eigen geeteskracht, bloeit een tijd, en verduurt soms eeuwen, maar het einde, bleek toch steeds, dat 't of gelijk de Cultuur van Voor-Indië of China bleef bij wat 't nu eenmaal was, en niet verder vooruitkwam, zoodat de scheppende levenskracht uitgeput bleek te zijn, of wel, gelijk in Egypte, Babjlon, Amerika en Zuid-Europa, zichzelf afbrak en verdween. Hiermede nu is steeds ook in de Heilige Schrift te rekenen. De Cultuur die in de Heilige Schrift, zoo uit Egypte als uit Babyion, en straks uit Griekenland en Rome, aan het woord komt, is niet de onze, staat niet met de onze op één lijn, en is allerminst, wat men dan noemt, een eerste schrede op den Cultuurweg, waarvan wij dan almeer de eindglorie genieten zouden.

Doet het zich nu voor, dat bij twee en drie volkengroepen, die n elkanders tiabijheid gevestigd zijn, twee of drie onderscheiden Cultuurvormen zich uit een zeer onderscheiden geestesmotief ontwikkelen, dan ontstaat hieruit zekere concurrentie. De ééne Cultuur spant zich dan in, om ook in het naburig land tot heerschappij te geraken, en, er de daar heerschende Cultuur uit te verdringen. Men ziet dit met name aan Japan, waar steeds meer de thans in Europa bovendrijvende Cultuur indrong, om meester van het terrein te worden. En evenzoo nu was het in de dagen van Abraham, Mozes, Salomo en Hiskia in het Oosten. De cultuurvormen van Assyrië en Babyion bezaten wel beide zekere eigenaardigheden, zoo b. V. was de studie van den sterrenhemel in Babyion veel verder voortgeschreden, maar in hoofdzaak tóch heerschte in 't bergland van Assyrië zoowel als in de vlakten van Euphraat en Tiger, eenzelfde soort leven. In de Perzische landen die daarachter lagen, verschilde het weer aanmerkelijk, te meer daar de Perzen geen Semieten maar Indo-Germanen waren ; maar in de landstreken waarmede de beide Koninkrijken vati Samaria en Jeruzalem het meest in aanraking kwamen, was het toch vrijwel eenzelfde soort van menschèlijke ontwikkeling, die op het leven een gelijksoortig stenipel had gedrukt, en wel een stempel van zeer hoog streven. Gaat men na, wat de in deze landen heerschende Cultuur op aesthetisch gebied gaf, zoo in de bouwkunst als in de ornamentkunst., zoo in literatuur als in rechtsontwikkeling, zoo in weelde en veraangenaming van het sociale leven, zoo in handel als nijverheid, dan dwingt wat steeds nader gevonden wordt, steeds beslister tot de erkentenis, dat de Cultuur in die streken een zeer hoog standpunt innam, en met den hoogsten vorm van Cultuur die elders of sinds dien tijd opkwam, zeer wel de vergelijking kon doorstaan. Ze moge paganistisch geweest zijn, maar ze droeg geen materialistisch karakter, en althans op het gebied van den bouw zijn er stukken van kunstwerken overgebleven, die ons nog met bewondering doen vragen, hoe men destijds zonder; de physieke hulpmiddelen die ons ten dienste staan, zulke verbazingwekkende resultaten heeft kunnen bereiken.

Met deze hoogstaande, maar èn de mystiek èn de weelde van den wellust sterk bevorderende Cultuur is nu het Joodsche volk van zeer nabij in aanraking gekomen, zonder daf 't gezegd kon worden een eigen Cultuur ontwikkeld te hebben. Wel drong er in Israel een zeer machtig geestelijk motief, maar die geestelijke drang schiep zich vooralsnog geen eigen hoogeren levensvorm. Wat Israel in de dagen van Mozes voor zijn installatie op eigen levensterrein behoefde, heeft 't zelfs in den eeredienst ten deele aan de wijsheid der Egyptenaren ontleend. Zelfs verhaalt de historie ons, hoe onder Gods wondere beschikking, Mozes met het oog hierop aan het hof van Pharao in Egypte was opgevoed. Ook later wordt zelfs voor den tempelbouw op Sion de architectonische kunst van Tyrus te hulp geroepen. Alleen in den heiligen zang heeft Sion een eigen kun'stzin ontwikkeld, maar voor het overige was en bleef het in Israel een eenvoudig landvolk, dat noch op aesthetisch, noch op juridisch, noch op technisch, noch op letterkundig gebiedeen eigen Cultuur omhoog hief. Van een litteratuur die buiten het heilige omging, verneemt men zelfs zoo goed als niets. Hierin nu lag ongetwijfeld voor 's Heeren volk een zeer ernstig gevaar. Geheel zonder Cultuur kon oök dit volk zich niet ontwikkelen, en zoo was het bijna natuurlijk, dat het uit de wijsheid der Egyptenaren, en uit de bouwkunst van Tyrus en Sidon allerlei overnam, wat het zelf miste. Geheel te mijden of te keeren was dit niet. De handelsweg liep uit Tyrus langs het meer van Galilea naar het Oosten. Aanraking was er alzoo van zelf, en in het overnemen van zekere uitvindingen of levensbehoeften kon, zonder meer, geen kwaad schuilen, indien maar, en hierop kwam het aan, het geestelijke motief dat in Israel het leven moest bezielen, zuiver en krachtig genoeg bleef om niet vergiftigd te worden door het afgodische en onzedelijke bestanddeel dat steeds meer in de Oostersche Cultuur den toon aangaf. Het stond derhalve alzoo: Bleef Israel trouw aan het motief van den Heiligen Geest, dat geheel zijn optreden als volk Gods beheerschte, dan had 't van de overneming van de Oostarsche Cultuur niets te duchten, en kon er veeleer integendeel door verrijkt worden. Liep het daarentegen zoo, dat het giftige element dat in deze Oostersche Cultuur school, ook Israel aanstak, dan kon dit Israel niet anders dan ten doode opschrijven. En dit nu bleek dan ook ten slotte het droeve resultaat te zijn, toen Samaria voor altoos .onderging, en Jeruzalem tot een puinhoop werd, waaruit althans tijdelijk het verkoren volk in ballingschap uittoog.

Zoo verklaart het zich, hoe Jesaia ten slotte zijn volgelingen en geestverwanten in engeren kring om zich vereenigde, en zich met hen van het overdrukke sociale leven in Jerusalem afsloot. De geest van Egypte, Tyrus en Babel had nu eenmaal, 't eerst en 't sterkst in Samaria, maar straks, vooral onder Athalia, ook in Jeruzalem, overmocht. Den tempeldienst hield men nog aan, maar als vorm zonder innerlijk wezen, en voor het overige was het omgangsleven in Jerusalem steeds meer getrouwe copie van het leven in Babel geworden. Overdadige weelde, een reeks festijnen zonder eind, een verslaafdheid aan wijn en geestrijke dranken, onreinheid en wellust, met een niets ontziende hoererij, en voorts een geheel vervreemd geraken van den God der vaderen, om zich al meer te verlustigen in een brooddronken genotzucht, die in de nabootsing der afgodische diensten bevrediging zocht. Niet Israël had door zijn proselytisme het Oosten geheiligd, maar het Oosten had in zijn demonische inzinking ook Samaria en Jeruzalem medegesleept. Nu was er beiderzijds een tweetal. In het Oosten ging het telkens tusschen Assyrië en Babyion op en neder, en in het Heilige land ging 't evenzoo de ééne maal in Samaria en de andere maal in Jeruzalem naar omlaag. In de ééne periode was Ninivé meester van Babyion, en in de volgende periode Babel heer van Assur. En hiermede overeenstemmend stond 't nu ook in Palestina de ééne maal met Samaria als heerschappij uitoefenend op Jeruzalem, en een ander maal Jeruzalem als heerschend over Samaria. Dit nu leidde er vanzelf toe, dat Jeruzalem, om sterk tegenover Samaria te staan, de hulp uit het Oosten en uit Egypte inriep, terwijl omgekeerd Samaria om tegenover Jeruzalem meester van het terrein te blijven, naar gelijke hulp Van Assur uitzag. Niet alleen dus, dat de kinderen Israels onder elkaar verdeeld geraakten, zoodat Jerobeam het tegen Rehabeam opnam, maar om sterk tegenpver elkaar te staan, zochten ze beiderzijds hulp bij de machten die principieel tegen de zaak des Heeren overstonden.

Aldus verergerde de verwarring van twee kanten tegelijk. Babel werd almeer het Parijs voor Jerusalem gelijk Ninive voor Samaria. Op het platteland drong die giftige geest uit het Heidensche land van zelf niet zoo spoedig en niet zoo kras door, maar in de groote steden; die op politiek en internationaal gebied den toon aangaven, was er in de-dagen van Jesaja en Micha, voor het gemeene leven, zoo goed als geen spoor meer van het oorspronkelijke, echt Israëlitische leven te ontdekken. Het sterkst Samaria, maar toch ook Jerusalem, was in den uitwendigen levensvorm bijna geheel gepaganiseerd. Natuurlijk slechts ten deele in den eeredienst, maar zoo goed als door en door in het sociale leven. Een vroom Israëliet voelde zich als vreemdeling in de heilige stad, zoo dikwijls hij tot een der heilige feesten opging, maar de gewone Jerusalemsche grootburger vond zich thuis in Babyion. Sociaal was er tusschen het Oosten om Babyion en de westerstranden aan, , de Middellandsche zee bijna geen verschil. Iri drieërlei soort kon men-te Jerusalem de inwoners onderssheiden. Nog altoos bleef er een groep die de oude heilige traditiën voortzette, vooral onder »de kleyne luydenx. Dan was er een tweede groep, die geheel door den geest van Babyion vergiftigd was en ip de heilige stad het zondeleven van Babylon publiek aandorst, de afgoderij ingesloten. En tusschen deze beide uitersten , in stond dan de halfslachtige massa, die nog wel voelde hoe de oude tradities haar aan het heilige op Sion bond, en formeel dan ook nog aan den eeredienst deelnam, maar voor het overige zich als een groep gewone wereldburgers gedroeg, zoo in sociaal als in politiek opzicht. Was nu de Vorstelijke macht te Jerusalem in handen van een Athalia, dan week die middengroep steeds verder af en verloor zich bijna geheel in een paganistisch leven.. Trad daarentegen een Joas of Hi.skia op, dan voegde deze massa zich weer eenigermate, en scheen 'teen oogenblik alsof de volkskrankheid genezing had gevonden. Dit duurde dan tot er een Manasse kwam, en nauwelijks had deze den geheel anderen toon weer ingezet, of die breede middengroep gleed weer mee af. Nu wist een Micha, zoowel als zijn tijdgenoot Jesaja, dat aan die geheel gepaganiseerde en gedemoraliseerde groep niet meer te beteren viel, en beide profeten trokken zich daarom terug op de kleine vrome groep, die nog aanwijsbaar was. En inmiddels was al hun streven om uit de middengroep, die altoos aarzelde, en de eene maal door Hiskia zich verhief, om een andermaal even gereedelijk met een Manasse weer allen hoogen zin prijs te geven, nog te behouden wat te behouden was. Vandaar de hartstocht, die ook in hun taal nog soms branden kon. Het ging om de eere van Jehovah, en om de 'behoudenis van het volk dat Israels God' verkoor.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's