GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zes en-dertigste Jaarlijksche Samenkomst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zes en-dertigste Jaarlijksche Samenkomst

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

VAN DE

Veregnlgmg voor Hooger Onderwijs op Sereformeerdén grondslag

gehouden te Rotterdam op 5 en 6 Juli 191ö,

II.

Woensdagavond was in de Nieuwe Zuiderkerk te Rotterdam een zeer talrijke schare ópr gekomen tot de

URE DES GEBEDS

Het schoone, nieuwe, en veel beschreven kerkgebouw was meer dan vol. Voor de schare trad op D r. K. D ij k van 's-Gravenhage.

Na het zingen van Ps. 79 : 4 en gebed, werd gezongen Ps. 46 : 1 en 2, waarop de Leeraar een rede hield; waarvan wij het volgende overzicht geven:

De stemming waarin wij thans samenkomen, is niet zoo opgewekt als die, toen in 1910 de jaarvergadering te Rotterdam gehouden werd. Bij de prov. stembus moest in deze stad alles worden prijsgegeven, wat voor 6 jaar was gewonnen; het oorlogsgevaar dreigt nog van allen kant, _ en ook mogen wij ons niet den ernst ontveinzen van de spanning, die we in eigen kring doorleefden. Daarom heeft onze hoogeschool voor alles behoefte aan het gebed, waar­ om ik ditmaal geen pleidooi voor haar of een betoog over tweeërlei wetenschap houden v/il, maar u alleen wil wijzen op de kracht en beteekenis van het gebed, gelijk ge daarvan leest in Exodus 17 : 11.

Israël voert hier onder aa'ivoering van Jozua den strijd tegen Amalek, het-nomadenvolk van het Sinai-schiereiland. Mozes neemt niet aan den strijd deel, doch, al hanteert hij niet het zwaard, hij worstelt met Israël mede^ en zijn worsteling brengt het volk de overwinning, want op de hoogte van een heuvel strijdt hij den strijd des gebeds. Daarbij houdt hij zijn staf, de staf Gods, waardoor hij de krachtige daden tot redding des volks had verricht, ten hemel gestrekt, en in dat ophouden van den staf wijst hij den Heere op zijn verbond en wat Hij reeds aan Israël gedaan had; daarin pleit Mozes op Gods trouw en roept zijne barmhartigheid over het volk in.

In die worsteling des gebeds wordt hij gesteund door Aaron en Hur, die zijne armen onderstutttn, want ook Mozes, welk een-uitnemend man hij ook was, kon het werk der smeeking niet alleen verrichten, en op dit gemeenschappelijk roepen tot den hemel zendt de Heere over zijn volk krachten neer en geeft het de overwinning, zoodat Israël de sterkste is. Opmerkelijk is het dat juist deze strijd door het gebed gewonnen wordt. Daarvoor is drieërlei reden aan te geven. Ten Ie moet Israël hier tegen Amalek krijgen, omdat het in datzelfde Rafidim tegen den Heer.e getwist heeft, en is dus deze strijd een twist Gods met zijn volk, waarin alleen door het pleit op Zijn trouw de zege behaald kan worden. In de tweede plaats worstelt Israël tegen een volk dat van Ezau afstamt en waarin nog - de haat en de naijver van Ezau tegen Jacob nawerken. Hier in Rafidim betwist in Amalek Ezau aan Jacob den met bedrog verkregen zegen, en tegenover Ezan baat Jacobs geslacht niet het zwaard, maar het pleit op 's Heeren ontferming en beloften. Daarom vertoont de gebedsworsleling van .Mozes groote overeenkomst met die van Jacob aan den Jabbok, toen Ezau hem tegemoet kwam.

En ten 3o. kan Israël alleen op deze wijze den krijg winnen, omdat Araakk de eersteling der heidenen is, dié tegen het volk Gods optrekt en het wil verhinderen het land der rust te beërven. Door Zijn volk aldus te doen zegepralen toont de Heere dat alleen in Zijn verbond en genade Israels kracht ligt.

Evenwel moet het volk toch medestrijden door het zwaard. Dat is alleen niet geschied aan. de Roode Zee, omdat daar de hoofdslag geslagen, en de beshssende overwinning gevallen is; doch in alle krijgen, die daarna vplgen, worstelt' het volk ' met God mede. Zoo heeft ook Christus op Golgotha alleen gestreden, maar. na dien bedient hij zich in den heiligen oorlog tegen Satan van Zijn volk.

Met dezen strijd .aan Israël te Rafidim vertoont de geestelijke worsteling van Christus' Kerk treffende overeenkomst. Ook wij strijden, omdat wij tegen den Heere getwist hebben in onzen val; want had de mensch niet gezondigd, deze worsteling voor de waarheid tegen de leugen hadden wij niet gekend. Ook onze krijg gaat tegen hen, die van eenzelfde origine zijn, want Satan is een der engelen Gods geweest en de mensch des ongeloofs is ook oorspronkelijk goed en "ïmar Gods evenbeeld geschapen. En ook wij strijden, niet voor onze zaak, maar als instrumenten des Heeren en als krijgsknechten van Christus.

In die worsteling voert onze V. U. den strijd op het terrein der wetenschap naar de eeuwige waarheid Gods, en ook zij kan niet winnen zonder, het gebed. Dat-gebed is het deel van ons christenvolk in haar arbeid, waar dat volk niet zelf de wetenschap kan beoefenen, doch onze hoogeschool moet steunen door zijne gaven en bovenal-• door voortdurende en ernstige smeeking.

Daarbij moet vooral worden gepleit op Gods trouw.

Ook de V. U. gaat niet vrij uit voor God, zij kent ook haar zonde, zij heeft op niets recht, maar dat alles moet ons juist uitdrijven tot ernstig gebed. Ook wij moeten de staf Gods ten hemel opheifen en smeeken: Heere, het geldt uw zaak, doe het om uws Naams en Verbonds wille en gedenk uw trouw.

Wanneer ge zoo volhardt in den gebede zal de V. U. daarvan de zegenrijke werking ondervinden. Onze hoogleeraren en studenten hebben het zeer noodig. Denkt van de kracht des gebeds niet gering, want het doet wonderen en vermag veel. Verslapt uw smeeken en zinken uwe handen neer, de vijand heeft er voordeel bij; worstelt ge met elkaar-(want dit bidden moet ook gemeenschappelijk ge.< ; chieden), dan zal de V, U. blijken de sterkste te zijn. In dien strijd staat ge nit.t alleen. De biddende Mozes op den berg is een type van Jezus Christus, Die in den hemel altoos leeft om voor ons te bidden, en Zichzelven en Zijne verdiensten den Vader toont. Hij voert ook het pleit voor onze V. U., en al moet zij in hevigen strijd worstelen. Hij worstelt hierboven voor haar in den gebede.

Of, metseen beeld uit het N. T.; -Op de onstuimige wateren der Galileesche Zee worstelt het scheepke der discipelen met de golven. Zij pijnigen zich om door storm en baren het schip voort te krijgen. En Jezus is niet bij hen. Maar toch is Hij hun nabij, want Hij is heengegaan op den berg om te bidden, en vanaf de eenzame berghoogte ziet Hij, door het nachtelijk donker heen, hun strijd met de golven en waakt over hen. Gelooft dan, dat, wanneer onze V, U. met het geweld der~zeeën heeft te kampen, m a g Jezus op den berg haar strijd ziet en voor haar bidt, — en steunt op Hem,

• Na het zingen van Ps, 74 : 12 en 20 ging Ds. Dijk de schare in den gebede voor. Geëindigd werd met het zingen vanPs. 43 : 5.

Nadat Ure des gebeds geëindigd was, verzocht de Voorzitter der Regelingscommissie, Dr. Bavinck, den aanwezigen het kerkgebouw nog niet te verlaten, daar de organist, de heer Besselaar, een paar stukken op het prachtige orgel ten beste zou geven, Alzoo geschiedde; men had gelegenheid orgel en. het werk van den organist te bewonderen.

Toen ging het naar het gebouw van de Deutsche Verein, waar de Regelingscommissie aan de vrienden en vriendinnen der Vereeniging een prettige ontvangst bereid had. De zalen waren te nauwernood toereikend om het aantal gasten te herbergen.

DE JAARVERGADERING

werd Donderdagmorgen te 10 ure door Prof. Dr, van Gelderen geopend. Het was een zeer druk bezochte samenkomst; uit alle oorden van het land was men opgekomen. Friezen en Groningers zoowel als Zeeuwen waren aanwezig ; Zuid-Holland was sterk vertegenwoordigd.

Nadat gezongen was Psalm 103 : 5, las de Voorzitter Jeremia 3 : 12—IS en ging voor in het gebed. Vervolgens hield hij een toespraak van ongeveer dezen inhoud:

Konden we ter vorige vergadering terugzien op een jaar van spanning en angst, thans mag gevraagd of 't niet zóó staat, dat de spanning wel is verslapt en de angst wel verdoofd, terwijl toch de oorzaken van spanning en angst niet zijn weggenomen. Is het niet zóó, dat men aan den oorlog gewoon raakt, dat nog wel de bede om "ontferming telkens tot God wordt opgezonden, maar dan met de dofEe vraag op den bodem des harten: »Zal Hij in eeuwigheid den toorn behouden ? " '

In het voorgelezen schriftgedeelte ontvangen we het.antwoordt »Ik ben goedertieren, spreekt de Heere, Ik zal den toorn niet in eeuwigheid behoudens. Zoo moet Jeremia roepen tot het Israël der tien' stammen, dat reeds een eeuw lang geen volk meer is. Ten overstaan van dit woord is er voor ons geene reden, om aan des Heeren ontferming te wanhopen na een wereldwee dat — hoe schrikkelijk 't ook zij — toch nog geene twee jaren heeft geduurd. Allerminst reden tot vertwijfeling voor het bevoorrechte Nederlandsche volk.

Met name hebben we oorzaak om dit profetische woord na te spreken, wanneer we als Vereeniging voor H. O. op G. G. terugzien op het jongste levensjaar onzer V. U. Vergis ik mij niet, dan zal de rector op 20 October a, s, kunnen ge-ivagen van een meer geregelden gang in het academisch leven in vergelijking met het eerste oorlogsjaar. En het jaarverslag wijst ons op eene belangrijke toename van 't aantal leden en begunstigers. Al staan hier ook heel wat zorgen tegenover, het mag toch dankbaar vermeld als een blijk van des Heeren goedertierenheid.

Maar onze aandacht wordt evenzeer gevraagd door hetgeen bij Jeremia volgt: sAlleen ken uwe ongerechtigheid, dat ge tegen den Heere uwen God hebt overtreden, en uwe wegen verstrooid hebt tot de vreemden, onder allen groenen boom, maar zijt onzer stem niet gehoorzaam geweest, spreekt de.Heere«. Een eigenaardig beeld gebruikt de profeet hier. Israël heeft hare _wegen verstrooid. D.w.z. ze is kris kras alle mogelijke richtingen ingeslagen, behalve juist de richting van het oude pad. Want ze heeft hare wegen verstrooid ïtot de vreemden«. Dit v/ooud, door Jeremia gesproken in de eerste plaats met het oog op Israels afgoderij, laat zich voortreffelijk toepassen op het leven van onzen tijd. Op het rehgieuse, het zedelijke, het maatschappelijke leven. Wie den oiiderzoekenden menschelijken geest gadeslaat van uit het standpunt onzer belijdenis, — hij moet menigmaal, zeggen met den profeet: »Ge hebt uwe wegen verstrooid tot de vreemden."

Wel erkennen we gaarne, dat juist door dit eindelooze probeeren in elke mogelijke ricjiting menig ding, wordt gevonden, dat anders aan de aandacht zóu zijn ontsnapt. Daarvoor hebben we onzen God te danken. Maar tevens legt het aan den man van christelijke wetenschap de zware taak op, om voor eigen denkenden geest de synthese te zoeken tusschen het christelijk belijden en het wetenschappelijk gegeven. Als we dit indenken voor de verschillende terreinen van wetenschap, dan begint het ons te duizelen. Maar dit mag ons niet weerhouden van te volharden bij het ideaal. Een ideaal, dat we hebben na te streven onder dagelij.ksche behartiging van de roepstem: »Bekeert u, gij afkeerige kinderen*. Een ideaal, waarbij we gedurig hebben te waken, dat we bij 't nagaan van die tallooze verstrooide wegen het oude pad niet uit het oog verliezen. Maar dan toch ook een ideaal, waaraan we kracht' ontkenen om te hopen en te bidden, dat onze God bij voortduur de V, U, zal willen gebruiken om aan het volk, dat Zijn Naam belijdt, herders te geven naar Zijn hart, Leidslieden in kerk en staat, in. maatschappij en wetenschap. Herders, die in de kracht van den Grooten Herder der-schapen hen zullen weiden met wetenschap en verstand.'

Na deze openingsrede werd de presentielijst voorgelezen, werden de geloofsbrieven onderzocht van de afgevaardigden van corporation en verdere aan dé orde zijnde huishoudelijke zaken af­ j gehandeld.

Bij de bespreking van het Jaarverlag herin­ nerde Prof, Fabius aan wat hij eenige jaren geleden te Utrecht op de Jaarvergadering had gezegd, dat men, wat den arbeid voor den bloei der Vereeniging aangaat, denken moest aan het oud-Hollandsche woord: „Pompen of verzuipen, " Spr. had toen financieele adviezen' gegeven, wier opvolging hij bleef aanbevelen. Met vreugde constateert spreker dat de inkomsten der Vereeniging belangrijk zijn vooruitgegaan, waaruit de conclusie is te trekken, dat er in de voorafgaande jaren te weinig kracht is ontwikkeld. Vervolgens wijst hij op het verschil in belangstelling, dat blijkt te bestaan tusschen onderscheidene plaatsen in eenzelfde provincie, en verbindt daar de opmerking aan, dat er in onderscheidene gemeenten nog veel voor de Vereeniging kan worden verricht.

Ondertusschen is de Oud-Gouvèrneur Generaal Idenburg in de zaal binnengekomen, en wordt met hartelijke toejuiching door de vergadering ontvangen.

Onder warm applaus wordt besloten tot het verzenden van de volgende telegrammen:

Aan H. M. de Koningin:

De Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag, vergaderd in de Diergaarde te Rotterdam, biedt Uwe Majesteit hare eerbiedige hulde en bidt Haar toe, dat het Gode behage, Uwe Majesteit en Haar Huis te zegenen - en Uwe Majesteit tot heil van Haar volk te behoeden en te sterken,

(w.g.) DE WAAL MALEFIJT, Voors.

VAN EEGHEIN, Seo.

Aan de oud-profFessoren Ur, A, Kuyper en Dr, F, L, Rutgers:

De Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag, bijeen in de Diergaarde te Rotterdam, dankbaar gedenkende Uwen arbeid ter stichting ec opbouw der Vrije Universiteit, bidt U des Heeren zegen toe,

(w, g.) DE WAAL MALEFIJT, Voorz.

-VAN EEGHEN, Secr.

Alsnu wordt het woord verleend aan Dr. A, Kuyper Jr, , die namens de Rotterdamsche vrienden blijdschap uitspreekt over het houden van de Jaarvergadering in de - Maasstad. Men heeft aan die blijdschap in Rotterdam uiting willen geven door het bijeenbrengen van een som tot dekking van het tekort, en spr. is verheugd aan den Penningmeester een bedrag van ƒ3140 te kunnen overhandigen.

De vergadering dankt door applaus en de Voorzitter spreekt voor deze vriendelijke verrassing een woord van dank.

Ds, Miedema van Groningen stelt voor een collecte voor het Studiefonds te houden, waartoe besloten wordt, en die /'159, 59> 4 opbrengt. Alsnu werd het woord gegeven aan den heer Idenburg, die dankt voor de groote hartelijkheid, waarmee men hem bij het binnentreden der vergadering heeft begroet, voor dit blijk van broederlijke liefde is-hij zeer , erkentelijk. Welk een voorrecht is 't hem, hier te ervaren de gemeenschap der geloovigen, te verkeeren in een zoo" groote vergadering van hen, die door gebed en gaven de Vrije Universiteit steunen, die school der Wetenschappen, van zoo hoog belang voor het Vaderland, maar óók voor Indië. Voor het Vaderland, dat spreekt vanzelf; maar ook Indië heeft zeer veel belang bij den bloei der Vrije Universiteit. Vele harer leerlingen arbeiden in Indië op het gebied der Zending en op allerlei ander terrein. De Indische maatschappij heeft er behoefte aan, dat er op haar worde ingewerkt door personen, die Christen zijn, niet alleen naar het gemoed maar ook naar het verstand. Wij hopen voor Indië nog veel meer van de Vrije Universiteit, en daarom moet er bloei en groei in deze stichting zijn. Men zou, op een afstand wonend, v.'at meer van dat groeien en bloeien willen zien; raakt wel eens in twijfel of alles naar wensch gaat; doch als men dan hier komt, en een vergadering als deze bijwoont, dan wordt het klaar en duidelijk hoe breed een plaats onze Universiteit beslaat in het hart van het volk dat bidden leerde. Dat bezielt, geeft moed en kracht.

Laat deze dag voor ons allen de vrucht hebben dat we met geestelijke kracht voortvaren, - een kracht, die allen geschonken worde: Directeuren, Curatoren en - Hoogleeraren; dit voortvaren zij ons allen geschonken; en God van den hemel zal ons werk doen gelukken.

De woorden van den heer Idenburg werden met krachtig applaus door de vergadering toegejuicht, • en de Voorzitter spreekt een woord van dank.

Alsnu leidde Prof. Dr, H, Bavinck het onderwerp in: «Theologie en Predikambt*, waarvan hier een kort verslag volgt:

In de laatste jaren is er dikwerf en in den breede gehandeld over het karakter van den modernen mensch. Maar het is nog niemand gelukt, daarvan eene volledige en duidelijke beschrijving te geven, evenmin als van de eeuw, in welke wij leven, Eén karaktertrek is hem zeker wel eigen, n.l. dat hij tegenover het universum niet allereerst eene religieus-ethische, maar eene intellectueele of serkenntnistheorethische" houding aanneemt. De zielsgesteldheid, welke de tegenwoordige oorlog heeft gewekt, levert daarvoor overvloedig bewijs.

Deze mentaliteit is vooral aan drie oorzaken te danken, aan de »Aufklarung« der achttiende eeuw, aan Kant's critiek van. het kenvermogen, én aan de nieuwere natuurwetenschap, die allerwegen de wet der causalitiet, en dikwerf uitsluitend die'der mechanische causaliteit toëjDaste. En wel is daartegen in den laatsten tijd eene krachtige reactie ontwaakt, maar ook deze is aan theologie en predikambt niet ten

goede gekomen. Allerwegen neemt het kefkbezoek af, verkeert de theologie in eea toestand van malaise, en wordt het opzienersambt steeds - minder begeerd.

Bijkomstige omstandigheden daargelaten, zijn deze verschijnselen daaruit te verklaren, dat noch de gnostische, noch de agnostische richting, die heden ten dage in de wereldbeschouwingen den boventoon voeren, den rechten lust kunnen wekken, om aan de studie der theologie en aan het predikambt zich te wijden. Eerstgenoemde richting toch wischt de grenslijn tusschen gelooven en weten uit, streeft naar theosophie en tracht van den prediker een wijsgeer te maken. Efi laatstgenoemde richting verscherpt dat onderscheid tusschen beide tot eene dualistische scheiding, laat de theologie in beschrijving van religieusé ervaring ondergaan, en verwart den prediker met den profeet.

Van theologie en predikambt kan er echter dan alleen sprake zijn, als God niet alleen be staat en zich openbaart, maar deze openbaring ons ook doet toekomen in den vorm van het IVoord^ waaraan onzerzijds het geloof beant woordt en alleen beantwoorden kan. Uit dat Woord, dat dan tegehjkertijd dienst doet als kenbron der waarheid en als middel der genade, put zoowel de Theologie als de prediking hare stof. Hoezeer beide onderscheiden zijn zijn ze elkander toch verwant en de eene voor de andere onmisbaar.

Wijl het Woord als Woord Gods, schoon in den tijd ontstaan en door den mond van profeten en apostelen gesproken, een eeuwig karakter draagt, brengt het den eisch mede, dat Theologie en prediking nimmer van refor matie aflaten, maar daarbij zoowel conservatisme als radicalisme vermijden. Bij de vele.problemen, die thans aan de orde worden gesteld, drakt die eisch zwaarder op ons dan immer te voren. Voor de Vrije Universiteit is hierbij eene zware, doch tevens heerlijke taak weggelegd.

Om des tijds wille werd afgezien van een nadere bespreking dezer inleiding; de Voorzitter dankte den spreker.

Mededeeling werd gedaan dat tot lid van het bestuur der Vereeniging werd gekozen de heer H. W. van Marie Jr., in de plaats van den heer H. Bos Kzn, die aftrad en niet herkiesbaar was; en tot lid van de Commissie van toezicht op het geldelijk beheer de heer L. G. Weisz, in plaats van den heer J. Balhuizen, die aan de beurt van aftreding was.

Met toejuiching werd vernomen, dat staande de vergadering door een der aanwezigen ƒ 1000 tot dekking van het tekort was geschonken.

' De Voorzitter deelde nog meê het antwoord dat Prof. Rutgers op het hem gezonden tele gram had gegeven.

Daarna werd de Jaarvergadering gesloten, en eindigde Ds. B. van Schelven met dankzegging.

Een groot aantal gasten zat ten slotte aan den gemeen scbappelijken maaltijd aan. Zooals gebruikelijk werd allereerst met groote geestdrift een heildrorik op H. M. door Prof. van Gelderen, die ook de tafel presideerde, uitgebracht. Daarna volgde een reeks van toasten op Directeuren, Curatoren en Hoogleeraren. Van de gewoonte om deze tafelredenen niet te verslaan, wijken we ditmaal - in twee opzichten af. Vooreerst door melding te maken van het door den heer Idenburg gesprokene, die als ouder den grooten zegen gedacht, die de V.U. schenkt, en de Nederlandsche ouders opwekte hun zonen naar deze inrichting te zenden. En in de tweede plaats, maken \vé een uitzondering voor het door Prof. Bavinck gesprokene, wat betreft enkele beschuldigingen tegen onze studenten ingebracht. De Hoogleeraar verklaarde dat en in moreel en in religieus opzicht de studenten van nu in geen enkel opzicht achterstaan bij die van voorheen.

Met dezen disch eindigde de reeks samenkomsten, die alle voortreffelijk waren geslaagd. Des avonds kwam nog het anwoord van H, M. in, dat aldus luidt: ,

Hare Majesteit, zeer gevoelig voor de huldebetooging en zegenbede Haar en Haar Huis aangeboden door Uwe Vereeniging, draagt mij op U allen daarvoor Haren warmen dank te betuigen.

(w.g.) Atjudant VAN TUYL.

Het werd inet het zingen van het Wilhelmus beantwoord.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juli 1916

De Heraut | 2 Pagina's

Zes en-dertigste Jaarlijksche Samenkomst

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juli 1916

De Heraut | 2 Pagina's