GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dan de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de Voleinding.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCLXVIIL .

ACHTSTE REEKS.

XIII.

En in die dagen zullen de menschen den dood zoeken, en zullen dien niet vinden; en zij zullen begeeren te sterven, en de dood zal van hen vlieden. Openb. IX:6.

Met de vier eerste Bazuinen is nu het oordeel Gods, dat de natuur aantastte, ten einde gebracht. Er is aangekondigd, hoe door Gods Ahïiacht, zoodra het einde ingaat, een gewsldige aantasting zal plaats hebben, eerst van land en bodem, dan van het gebied der zee, daarna van alle stroomgebied, en ten slotte van lucht en hemelvlak. Nu daarentegen komt aan de orde, wat de verwoesting zijn zal, die in het menschelijk leven staat door te breken, en zulks eerst onder de vijfde, dan onder de zesde Bazuin, ter\yijl ten slotte de zevende of laatste Bazuin den overgang zal geven naar de laatste plagenreeks, d.i. naar de Phiolen of Schalen, die het eindverderf over heel het aardrijk zullen uitgieten, en de Voleinding zullen doen ingaan. Wat nu de vijfde Bazuin brengt, beweegt zich in hoofdzaak om de sprinkhanen, en in verband hiermede ten deele om de schorpioenen. Dit doet ons bij het lezen vreemd aan, daar in onze opvatting geen van deze beide dieren een klare overdrachtelijke beteekenis heeft. Beide komen bij ons niet dan zeldzaam en in kleinen getale voor, en hebben ons daarom niets te zeggen. Vandaar dat ze onder ons bijna nooit in beeldspraak of overdrachtelijk gebezigd worden. Men moet zich daarom, zal men deze vijfde Bazuin verstaan, geheel overplaatsen in de Oostersche levenswijs van het «oude Palestina. Men moet zich afvragen, wat da: ar de sprinkhanen in den volksmond overdrachtelijk te beduiden hadden, en zoc in den zin van deze vijfde Bazuin indringen. Ongetwijfeld komt ook bij ons het overdrachtelijk gebruik van dierennamen in het gemcene leven en in de letterkunde voor. Dit is zoo bij alle volken. Niet alleen uit de dierenwereld, maar evenzoo uit de plantenwereld gelden allerwegen enkele producten ervan evenzoo voor de zinbeeldige taal. Zoo is het met de roos, met de viool, met den sneeuwbal, en juist evenzoo is het nu met typen uit de dierenwereld, die in het gemeene spraakgebruik gedurig in overdrachtelijken zin gebezigd worden.

Hoe vreemd het ook kUnke, de poes is een geliefkoosd dierenbeeld om 't op een geliefkoosd kind over te brengen. Zelfs onder volwas.senen komt het in figuurlijken zin voor. «Wees niet zoo hanerig« wordt gebezigd, om het al te pikante af te weren. In gelijken zin spreken we van sluw als een kat, om een minder eerlijke overrompeling aan te duiden. De slang is ons evenzoo het beeld voor een listig misbruik van kracht. We maken iemand uit voor een rat, omdat de rat als zeeterm, door het insluipen van ratten in het scheepshol, gangbaar was. We maken iemand uit voor een uil, zoo hij den indruk maakt van dom en onnoozel te zijn. We spreken van een mol, als we doelen op iemand die door weet te kruipen. Kortom, allerlei namen van dieren, die in onze saamleving veel voorkomen, en een bepaalden indruk achterlaten, plegen ook bij ons in de beeldspraak dienst te doen om op indrukmakende wijze te kennen te geven, wat we omtrent het karakter of de handelwijze van een vriend of vijand begeeren aan te geven. Trouw als een hond ! is onder alle standen ten onzent een bekende overdrachtelijke zegswijze, maar tevens begrijpt men, waarom hiervan in de Heilige Schrift nooit sprake kon zijn, daar immers de hond, om zijn onreinheid, bij Israel verboden was. Dit gebruik nu van 't .wijzen op diersoorten, om daardoor ons oordeel over een persoon of over een menigte van personen uit te drukken, bestond ook in het Oosten, en met name ook in Israel. I£igenlijk moest dan ook op de Catechisatie en op de lagere school de leerling hierop attent worden gemaakt. Het zou zooveel helpen om ons Westersch publiek in de Schrift thuis te zetten. Veelal echter wordt dit verzuimd, of is wie de kinderen voorgaat, - hier zelf niet van op de hoogte, en zoo komt 't dan dat de lezing van de oud-Testamentische profetieën, en zoo ook van de Apocalypse, velen zoo moeilijk valt, ja ongenietelijk is. Vooral bij de Apocalypse is dit oorzaak van veel wanbegrip, omdat ook de Apocalypse een profetisch karakter "draagt, en zeer sterk naar beeldspraak grijpt. Iets wat moeilijk anders kon, daar in de Apocalypse de slotperiode van het leven op deze aarde ons voor wordt geteekend, die moeilijk anders dan een zeer geheimzinnig karakter kon dragen.

Met name nu geldt deze moeilijkheid hier bij het gezicht van de vijfde Bazuin, omdat hier de beeldspraak hoofdzakelijk ontleend is aan twee diersoorten, die in Palestina een ware plaag waren, t. w. de sprinkhaan en de schorpioen. De sprinkhanen vielen toch soms in zulk een alles vernielende massa op het land neder, en maakten in enkele dagen alles zoo kaal en dor, dat het moeilijk anders kon, of om een onverhoedschen, overmachtigen en alles vernielenden inval van den vijand of een overval van vijandelijk ruiterij voor te stellen, kwam van zelf het beeld van de sprinkhanen in den geest van den schrijver op. En heir van sprinkhanen beteekent een machtige militaire massa. Ten overvloede worden hier de sprinkhanen zelfs met de schorpioenen samengevoegd, omdat de sprinkhanen wel het land, maar niet den mensch deren, terwijl de schorpioen ook den mensch, en dat zelfs giftig, steekt. Vandaar dat Johannes, om het gevaarlijk karakter van de militaire jnacht, die hij door de sprinkhanen afbeeldt, duidelijk^voor den lezer te doen uitkomen, er in vs. 3 uitdrukkelijk bijvoegt: »Aan de sprinkhanen werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen der aarde macht hebben* Zoo wordt het giftig en gevaarlijk karakter der schorpioenen op de sprinkhanen overgedragen. Er moest toch gewezen worden op een kolossaal talrijke militaire macht. Schorpioenen nu zijn nimmer zoo 'talrijk. De sprinkhanen daarentegen kwamen, zoo er een plage was, bij millioenen tegelijk opzetten, en zoo vond hetgeen te komen stond zijn volledige uitdrukking in het dubbele beeld, waarin werd aangeduid, dat de militaire macht die stond in te vallen, - massaal en talrijk zou zijn als de sprinkhanen, en gevaarlijk als de schorpioenen. Zoo eerst werd de teekening van het beeld volledig, en werd aan de lezers te verstaan gegeven, welk een ontzettende militaire macht, als de Antichrist ten slotte optrad, zich de heerschappij over heel het aardrijk zou aanmatigen.

Reeds onder het Oude Testament placht in dien zin van sprinkhanen gesproken te worden. Herlees Joel II; 1 v.v. en ge hebt ook daar te doen met de aankondiging van een verwoestende sprinkanenplaag, en geheel de teekening er van zegt, hoe allesvernietigend zulk een plaag in die streken zijn kan. »De aarde, zoo heet het, wordt er door beroerd, de hemel beeft; de zon en maan worden er zwart door en de sterren trekken hun glans in, en de Heere verheft^ zijn stem voor zijn heir henen, want zijn leger, d.i. het heirleger van zijn sprinkhanen, is zeer groot." Uitwerking nu van die ontzettende plaag was reeds van ouds, dat alle tak kaal werd gevreten, dat alle blad en alle bloem verdween, en dat er haast van heel het plantsoen des aardrijks niets meer dan de verdorde takken en stelen overbleven; In gelijken zin leest ge in Jeremia 46 : 23 : »Ze zijn meerder dan de sprinkhanen, zoodat men hen, t.w. den vijand, niet tellen kon." Evenzoo zegt Nahum in 111:17: gt; Uvve gekroonden zijn als de sprinkhanen en uwe krijgsoversten als de grootekevers." En nog zinrijker heet het bij Amos in VII:1 v.v.: De Heere HEERE deed mij aldus zien, en ziet. Hij formeerde sprinkhanen-in het isegin des opkomens van het nagras; en het geschiedde als lij het kruid des lands geheel zouden hebben afgegeten, dat ik zeide: eere HEERE, vergeef toch! Wie zou er van Jacob blijven bestaan? " Voor wie in het Oosten leefde en in Palestina thuis was, baarde het alzoo niet de minste verlegenheid, om wat de Apocalypse ons i_^n hoofdstuk IX als beeld van de militaire macht voorhoudt, aanstonds en duidelijk te verstaan. De lezer wist aanstonds, dat gedoeld werd op het straks zich aandienen van een ontzettend talrijke en hoogst gevaarlijke militaire macht.

Hoe wordt nu het opkomen vaa dit reusachtige leger ingeleid ? Er was, zoo deelt Johannes mede, een ster gevallen uit den hemel, en haar werd gegeven de sleutel van den put des afgronds, en zij heeft den put des afgronds geopend, en er is rook opgegaan uit den put, . als rook eens grooten ovens, en de zon en de lucht is verduisterd geworden, en uit dien rook kwamen sprinkhanen op. Nu spreekt 't wel van zelf, dat een ster, in eigenlijken zin genomen, geen sleutel banteeren kan. Met die ster kan uit dien hoofde niet anders hier bedoeld zijn, dan dat er van boven uit den hemel een geest op aarde neder daalde, en dat deze geest macht bezat om in contact te treden met de demonische onderw-/eld van Satan.

Dat een geest des menschen in een ster wordt afgebeeld, kan niet vreemd aandoen. Hoe toch is de siering van legervorsten met ordeteekens niet van oudsher in zwang geweest, en hoe worden deze ordeteekens niet bijna altoos genomen in den vorm van een ster. Voorts is het nu het .opmerkelijke, dat hier op drieërlei boven elkaar liggend terrein wordt gewezen : 1°. op den hemel, waarin God zetelt van wien alle actie uitgaat, 2°. deze onze aarde, waarop het menschelijk leven zich roert, en 3". de afgrond waarin de demonische macht van Satan huist. Dat is dan de put. Nu ontving die machtige geest, die hier in het beeld van de ster voorkomt, den sleutel, d.i. het middel, het instrument, om den toegang tot de demonische wereld •te ontsluiten, of gelijk oaiv dit beeldspreukig wordt uitgedrukt, > om den put des afgronds te openen«. .

. Zoodra dit nu geschied is, stijgt er uit djen demonischen afgrond rook naar boven naar den aardbodem, waar de menschheid woont; iets wat natuurlijk zeggen wil, dat de demonische macht uit de diepte zich naar hooger beweegt, om nu op den bodem des aardrijks, d; w. z. in de groote menschelijke saamleving, de satanische macht tot heerschappij te brengen; wat dan vanzelf doelt op het komen van den Anti-Christ. En hiervan nu is het onmiddellijk gevolg, dat > uit de rook des puts*, d.i. onder de onheilige beademing van den Anti-Christ, een geheel heirleger van militaire macht zich verzamelt, om, het leven op deze aarde te beheerschen, en dat hiSirleger zou dan zijn de sprinkhanen, beeldspraak voor de reusachtige militaire macht die zich vormt. Deze sprinkhanen nu hebben de roeping niet, om zich op de natuur van het aardrijk te werpen. Hun wordt integendeel uitdrukkelijk last gegeven, dat ze zich werpen zouden op de menschheid, en wel op dat deel van de menschheid > die het zegel Gods niet op hun voorhoofden hadden*. Scherp wordt hier alzoo de 'tegenstelling aangegeven. Er is, dat blijkt uit dit zeggen, onder de menschheid, ook voor zooverre ze gekerstend was, een bijna algemeene afval van het geloof waarneembaar. Het heet nog wel, de Kerk, het draagt nog wel den naam van Christelijk, maar het is het niet meer. Slechts een betrekkelijk klein deel der menschheid is nog aan Christus trouw gebleven. Zelfs is, opdat geen verwarring zou intreden, van Godswege een teekening van de geloovigen uitgegaan. Het heeft God beliefd zijn uitverkorenen en waarachtig geloovigen met een zegelteekèn op hun voorhoofd als gezaligden te merken.Nu zou men verwachten, dat deze demonische heirmacht juist op deze geloovigen en door God gemerkteekenden zou worden afgezonden. Doch dit is hier juist niet het geval; en dit moet wel verstaan^ anders loopt men gevaar, deze geheele Bazuin verkeerd op te vatten. Er staat toch uitdrukkelijk, dat deze sprinkhanen, dat is deze onheilige militaire macht, zich te werpen heeft op de afgevallenen, die God verzaken, en deswege het merkteeken der zaligheid geheel missen.

Hierbij nu is het tevens opmerkelijk, dat deze militaire macht zich op deze afvalligen zal werpen, niet om hen te dooden, maar om ze te pijnigen en »te beschadigen" gelijk er staat. De zin hiervan is, dat de demonische, anti-christelijke macht, die zich door militaire formatie over heel het aardrijk zal pogen vast te zetten, begitinen moet met al wat van Christus afviel, in militairen zin aan zich te onderwerpen. De nu' opkomende demonische macht heeft vóór alle dingen behoefte aan een reusachtige, haar geheel onderworpen macht. Op streng militaire wijze moet heel de van God afvallende wereld "onder haar oppermacht saamverbonden en geordend worden, en zulks moet zóó toegaan, dat niet de van God afvalligen door schoone voorspiegelingen verlokt worden, maar geheel omgekeerd, moet 't alles militairement toegaan, zoodat elk dienstplichtige in het aan. te werven leger, door dwang, door harde bejegening, en door schrikaanjaging, zich ten slotte voegt. Dit militaire schrikbewind nu zal zoo demonisch worden doorgezet en doorgedreven, dat de slachtoffers, gelijk VS. 6 zegt, om er aan te ontkomen »den dood zullen zoeken, en rullen begeeren te sterven", doch zonder dat het hun gelukt zich op die wijs aan het schrikbewind te onttrekken. Hun leven zal ondragelijk lijn, want" onder deze militaire tyrannic zullen ze als door schorpioenen gestoken' worpen (vs. S); maar niets zal baten. Ze zullen door de oppermachtige militaire gebieders zoolang gepijnigd worden, tot ze ten leste geheel bruikbare instrumenten van het bruut en boos geweld zijn geworden. Het zal over het geheele aardrijk één alomvattende geweldenarij worden. Niet meer de ongeloovige menschheid zal op deze aarde de heerschappij in handen houden, maar de demonische macht uit de diepte, of gelijk het hier heet, uit »den put des afgronds* "zal op deze aarde de macht in handen krijgen.

Daarop volgt dan in vs. 7 tot 10 een breedvoerige teekening van die militaire macht, die hier onder het beeld van de sprinkhanen optreedt. Hun gedaante, zoo staat er, zal zijn als van paarden. Reeds dit toont dat het beeld van de sprinkhanen uitsluitend dienst doet, om het massale aantal aan te geven, en te doen verstaan, dat er tegen • deze demonischmilitaire macht evenmin aan verweer valt te denken, als het voor den'landman doenlijk of denkbaar is, om zijn boomgaard, zijn bloementuin, of zijn weiland-tegen een inval van sprinkhanen in bescherming te nemen. En nadat nu alzoo door het beeld van de sprinkhanen de reusachtige talrijkheid en de onmacht daartegenover van wie ze verdrijven wilde, is te kennen gegeven, volgt nu de teekening van het geweldige karakter, dat deze militaire macht, zoodra haar oefening voleind is, vertoonen zal. Die mjlitaire macht, die zich alsdan zal aandienen, zal meer op paarden dan op menschen gelijken, zoo sterk en zoo geweldig zullen zij zich voordoen. Ze zullen zijn, gelijk er st-aat, als paarden die tot den oorlog bereid zijn. (vs. 7.) Meer nog, ze zullen niet als huursoldaten er uit zien, die sjofel in hun kleeding en wapening optreden, rriaar ze zullen op hun hoofden prachtige helmen dragen, met kronen er op, zoo glinsterend, dat ze als van goud zullen lijken, en onder die^ gekroonde helmen zal hun forsch menschelijk gelaat duidelijk uitkomen. »Hunne aangezichten, zegt VS. 7, zullen zijn > aangezichten van menschen*. Slechts één ding zal aan hun forsch optreden afbreuk doen; ze zullen, gelijk het in een ruw; militair leger gewoonlijk voorkomt, zich aan de vrouwen overgeven, en hierdoor zal er in hun eigen karakter iets van het Sybaritiesche zich mengen; iets wat Johannes aanduidt, door te zeggen, dat ze hun haar zullen drageti alsof ze vrouwen waren. Iets wat daardoor te scherper zal afsteken, omdat ze, ' als de mond opengaat, tanden »als tanden van leeuwen" zullen doen uitkomen. Ook hun wapentuig zal schrik inboezemen. Het zal al van ijzer schijnen te zijn, in 't pantser en in het schild, waarmede ze zich dekken zullen. En hun aanlpopen in het gelid zal derwijs geweldig zijn, dat men denken zal wagens te hooren aankomen. (Zie VS. 9.)

De laatste trek van het beeld, dat Johannes ons van deze reusachtige militaire macht voorhoudt, is, dat ze staarten hadden den schorpioenen gelijk, met angels in die staarten, zoodat ze macht bezaten de menschen te beschadigen op alle manier. Dit is natuurlijk een teekening die, voor wat 't beeld aangaat, weder aan de dieren ontleend is, maar in de werkelijkheid uit dit dierenbeeld moet worden uitgelicht, om aan te geven, hoe ontzettend de verwoesting en beschadiging was, die, waar ze de menschen aanvielen, door die aangevallenen te lijden wa«. Dat bij d-it alles niet aan eigenlijke sprinkhanen, maar aan militaire corpsen te denken valt, blijkt ten over vloede nogmaals uit vs. 11. Gelijk toch in Spreuken. 30 : 27 zeer juist wordt opgemerkt, zijn de sprinkhanen niet als de bijen, die een koninklijk hoofd over zich hebben. De sprinkhanen, zoo staat er, hebben geen koning. Deze trek uit het beeld kon hier echter niet worden volgehouden. Het sprak toch vanzelf, dat zulk een reusachtige militaire macht zich' niet zonder legeraanvoerder denken liet, en in de dagen, waarin de Apocalypse te boek werd gesteld, 'kon uiteraard niet van den aanvoerder voor zoo reusachtig leger sprake zijn, of het moest een Koning en Vorst zijn. Al is het dan ook, dat de sprinkhanen, naar hun aard, geen Koning hebben, hier kon toch de Koning niet worden weggelaten, en zoo lezen we dan ook in het 11 vers : »Ze hadden over zich tot eenen Koning den engel des afgronds, die in het Hebreeuwsch genoemd werd Abaddon en in het Grieksch Apollyon heet.*

Of hier de vertaling van Angelos door engel juist is, valt te betwijfelen. Zeer zeker was Satan oorspronkelijk een engel, en zijn alle de heirscharen der demonen, die met Satan van God afvielen, CVCHZOO oor­ spronkelijk engelen geweest. Toch is het in de Heilige Schrift geen gewoonte, deze demonen, naair hun oorspronkelijken aard, nog als engelen aan te duiden. We gaan daarom geheel met Klieforth mede, die acht dat het woord Angelos dat hier staat, in zijn oorspronkelijke beteekenis van bode is te nemen. Zoo was het dan een bode uit de hel die oprees, en is het die demonische lasthebber, die te verstaan is onder wat onze vertaling noemt: „de engel des afgronds". Ook over zijn naam valt niet te twisten. »Zijn naam, zoo staat er in VS. 11, was: verderver." Die zin en bedoeling toch wordt zoowel door het Hebreeuwsche woord: Abaddon, als door het Grieksche woord: Apollyon, ons weergegeven. Strekking van deze biji-oeging is alzoo eeniglijk om nogmaals klaar en duidelijk uit te spreken, dat ée reusachtige macht, die zich tegen het eind der dagen op zal maken, om geheel de wereld te beheerschen, wel uit menschen bestaan zal, maar uit menschen die bezield zullen zijn door een geest, die niet uit de menschheid, maar uit de onderwereld opkomt, en alzoo uit zal gaan van Satan. Het zal er nog niet aan toe komen, dat de demonen zullen uitgaan op de vernietiging van al het bestaande, maar de demonen zullen onder den Antichrist beslag-op de menschelijke bevolking van het aardrijk leggen. De menschen zullen doen en uitrichtsn wat er te gebeuren staat, maar ze zullen het doen, beheerscht en geleid niet door een geest des menschen, maar door een geest uit de diepte, die door den Antichrist met macht bekleed is.

Dr. A. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 december 1917

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 december 1917

De Heraut | 4 Pagina's