GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ons antwoord aan Dr. Buizer.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ons antwoord aan Dr. Buizer.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Wat Dr. A. Kuyper in zijn Pro Rege schreef: »dit mystieke, dit schuilende karakter van het lichaam van thristus moet daarom steeds op den voorgrond blijven staan en uitgangspunt van onze belijdenis zijn" (Dl II, p. 130, 131) is ook door onze Vaderen gevoeld. Hun uitgangspunt hebben ze daarom in hun Confessie genomen niet in de zichtbare verschijning van Christus Kerk, maar in haar voor ons onzichtbaar wezen. Natuurlijk wil dit niet zeggen, dat al wat verder in onze Belijdenis over de Kerk gezegd wordt, op deze onzichtbare Kerk zou slaan. Dr. Buizer vergist zich, wanneer hij ons deze meening toeschrijft. Als in Artikel XXIX gehandeld wordt over het onderscheid van de ware en valsche Kerk, slaat ditnatuurlijk opde zichtbare Kerk en evenzoo hetgeen daarna volgt in Artikel XXXI en XXXII over de regeering der Kerk. Maresius merkt dan ook bij deze artikelen op, dat hier nu uitsluitend over de zichtbare Kerk gehandeld wordt (Exegesis Symboli p430), evenals^ij bij artikel XXVII er op gewezen had, dat wat daar over de Kerk gezegd wordt, de onzichtbare Kerk of het mystieke lichaam van Christus gold. Het is de fout van Dr. Buizer, dat hij dit onderscheid niet genoeg in het oog hield en daarom meende, dat al wat in deze Artikelen over de Kerk gezegd wordt, evenzeer van de zichtbare als van de onzichtbare Kerk gold. Dat dit een dwaasheid is, spreekt wel van zelf. Immers _ck onzichtbare Kerk wordt niet geregeerd gbor préHïRant^i en oudërlingen7~en varT • de ken teekenen, "waaraan de wafé en de valscKe _Kerk~gè^ïëndTaïnnërr worden, kan" bij cie_onzichtbate^]KerE~geenspi'ake wezen, En-omgekeerd, alleen van de onzichtbare Cërk kan gezega~wordën^, dat_zij_lDestaat. "ChristgêIoovigen_ (Artikel XXVI Tan de zichtbare Kerk geldt, dat in haar midden altijd het gezelschap der hypokrieten onder de goeden vermengd is (Artikel XXIX).

Nu is onze Confessie geen dogmatisch leerboek, en vandaar dat van een scherpe begripsbepaling van de zichtbare en onzichtbare Kerk geen sprake is. Zelfs is het wel te begrijpen, dat een oppervlakkig lezer meent, waar in al deze artikelen steeds van de »Kerk" zonder nadere aanduiding gesproken wordt, dat telkens óver hetzelfde subject geschreven wordt. Toch is dit niet zoo, en na de getuigenissen, die we hebben aangehaald, zal Dr. Buizer wel overtuigd wezen, dat hij in dit opzicht zich vergist heeft. Niet alleen, dat alle " bevoegde uitleggers van onze Geloofsbe^ lijdenis het er over eens zijn, dat Artikel XXVII over de onzichtbare Kerk of het mystieke lichaam van Christus handelt, ook de inhoud van dit Artikel zelf wijst dit uit. Wanneer hier bijv. beleden wordt, dat »deze Kerk van den beginne der Schepping geweest is en tot den einde toe zal bestaan, " dan kan daarmede niet de l ichtbare en geïnstitueerde Kerk bedoeld zijn en nog veel minder de ware Kerk, ier kenteekenen in Art. XXIX worden genoemd. Vooreerst is er in het Paradijs een geïnstitueerde Kerk geweest, maar is deze eerst veel later ontstaan. En in de tweede "plaats is deze geïnstitueerde Kerk meermalen, èn onder Israël èn daarna onder het Pausdom, zoo verbasterd en ontaard, dat van de kenteekenen van de ware Kerk in Art. XXIX aangegeven, bij haar niets meer viel te bespeuren. Toch hield de Kerk daarom niet Op te bestaan, want God heeft altoos zijn zeven duizend gehad, die de knie voor Baal niet hadden gebogen. Zoo was het in de dagen van Elia geweest, en zoo was het ook in de donkere eeuwen, die aan de Reformatie zijn voorafgegaan.

Niet van de zichtbare, maar van de onzichtbare Kerk belijdt dan ook onze Confessie met het Apostolisch symbool dat zij is eenig, \heilig en Katholiek. De Roomsche Kerk past dit toe op de zichtbare Kerk en ziet daarin zelfs de kenteekenen, waaruit' blijken moet, dat zij, en zij alleen, de ware Kerk is; onze Gereformeerde Vaderen hebben steeds volgehouden, dat dit niet de kenteekenen van de zichtbare fKerk zijn, maar de eigenschappen van 1de onzichtbare Kerk. > Tot de inwendige Kerk, d.w.z. tot het mystieke lichaam van Christus, behooren eigenlijk, zegt Vitringa (Doctrina Christ.: Religionis t. IX p. 81) de attributen of eigenschappen, die de Ouden van de Kerk beleden hebben." Hoe iou ook van de zichtbare Kerk kunnen beleden worden, dat zij één is, waar de Gereformeerden juist staande hielden, dat deze onzichtbare Kerk zich zichtbaar openbaarde niet in één wereldinstituut, maar in verschillende plaatselijke Kerken, die elk de openbaring van Christus lichaam zijn, zooals de stralen, die van de zon uitgaan, verschillend zijn, al hebben zij eert en dezelfde bron? De »eenigheid" van de Kerk, die hier beleden wordt, werd dan ook niet opgevat in numerieken zin, namelijk dat er maar ééne ware en zaligmakende Kerk is, maar veeleer in dien zin. dat daarmede bedoeld was de geestelijke eenheid van de gelooTigen onder elkander als leden van eenzelfde lichaam. Daarom wordt aan het slot van dit Artikel deze »»eenigheid" der Kerk dan ook aldus verklaard, dat > deze ware geloovigen hoewel zij verspreid en verstrooid zijn door de geheele wereld, nochtans saamgevoegd zijn (niet omdat zij allen tot één instituut behooren, maar omdat zij) vereenigd zijn met hart en wil in eenzelfden Geest door de kracht des geloofs.'^ Hoe Dr. Buizer uit dit Artikel wil afleiden dat er volgens onze Belijdenis maar één ware Kerk in den zin van een geïnstitueerde Kerk kan wezen, mag dus wel een raadsel heeten.

En even weinig grond heeft zijn tweede bewering, dat wanneer in het daarop volgende Artikel nu gezegd wordt, dat »buiten deze Kerk geen zaligheid is", daaruit zou blijken, dat volgens onze Confessie niemand zalig zou kunnen worden, dan die tot de ware, d. i. de Gereformeerde Kerk behoort. De vraag of het juist is, dat de Confessie de ware Kerk met de Gereformeerde Kerk vereenzelvigt, zullen we later bespreken en kunnen we thans dus laten rusten. Hier gaat het alleen om de vraag, of de bedoeling van de gewraakte zinsnede metterdaad is, dat de zaligheid gebonden is aan het lidmaatschap der uitwendige en zichtbare Kerk en wel bepaaldelijk aan het lidmaatschap der ware Kerk, zoodat niemand buiten deze Kerk zalig kan worden.

Wanneer Dr. Buizer nu opmerkt, dat in dit Artikel toch van de zichtbare geïnstitueerde Kerk sprake is, want dat hier gezegd wordt, dat de geloovigen zich aan de onderwijzing en tucht der Kerk te onderwerpen hebben, dan is dit volkomen juist. De onderwijzing en de tucht behooren beide tot den zichtbaren vorm der KCrk, want ze onderstellen de ambtsdragers, die onderwijzen en deze' tucht uitoefenen. Nog sterker blijkt dit zelfs uit hetgeen het geheele doel van dit Artikel is, nl. om aan te toonën, dat ieder geloovige volgens Gods ordinantie gehouden is zich bij de Kerk te voegen en zich daarvan niet afscheiden mag. Tot de inwendige of onzichtbare Kerk kan men zich niet »voegen«, want men wordt daarvan lidmaat door de wederbarende genade van den Heiligen Geest. En wie daarvan eenmaal lid geworden is, kan zich daarvan , niet afscheiden, want, gelijk onze Heidelbergsche Catechismus het zoo schoon uitdrukt, wie van deze onzichtbare Kerk lidmaat is, weet ook, dat hij het eeuwig blijven zal. Verschil hierover bestaat dus tusschen hem en ons niet.

Maar daaruit volgt niet, dat in dit Artikel reeds sprake zou zijn van de verplichting van elk geloovige om zich af te scheiden van de valsche Kerk en zich te voegen bij de ware Kerk. Het opschrift, dat boven dit Artikel staat: dat een iegelijk schuldig is zich bij de ware Kerk te voegen", zou dit wel kunnen doen vermoeden, maar dit opschrift heeft geen officieel gezag, daar het in den oorspronkelijken tekst der Confessie ontbreekt. Het vraagstuk van de ware en valsche Kerk komt eerst in het volgende Artikel ter sprake en kan hier nog niet aan de orde zijn. De bedoeling is dan ook niet, dat men zich van de valsche (Roomsche) Kerk moet afscheiden om zich bij de ware (Gereformeerde) Kerk te voegen, maar - -__.^.., , — dat" elk - -geloovige ^ „-verplicht - is zich - 5ij~"gê~Kiërk vati Christus als de zichtbare openbaring van Zijn lichaam aan te sluiten. Hij mag_niet op zichzelf blijven staan (ot gelijk deFransche teksFhet nog juister EêélF zich nIBt~zichz^[fTëvfeden stellënj maar Tïïj^jF^veifpIIcht zich bij de vergade-l als lidmaat van eenzelfde moet tot de opnng der Christgeloovigen te voegen, > de eenigheid der Kerk moet ömdal' hij onderhouden, ichaam en mede dienen boïïwing der broederen." De innerlijke een-' Eeid van Christus' lichaam, de band der mystieke unie, die de geloovigen verbindt, moet daarin uitkomen, dat de geloovigen zich niet apart houden, niet met zichzelfl vergenoegd zijn, maar zich aansluiten' N v t b k w h bij elkander. Daarom volgt er als tegenstelling, niet dat de geloovigen verplicht zijn zich af te scheiden van de valsche Kerk, maar ^v& n degenen, die van de Kerk niet zijn, of gelijk de Latijnsche tekst heeft, van hen, die buiten de Kerk zijn." Wat hier gezegd wordt omvat dus veelmeer dandez/a/sche Kerk; het geldt van alles wat niet tot de Christelijke Kerk behoort; evengoed dus van de heidensche religie en de Joodsche Synagoge. Wie waarlijk een geloovige geworden is, kan niet in een heidensche religie of in een Joodsche Synagoge blijven. Dat dit de bedoeling is, blijkt uit de teksten, waarnaar verwezen wordt: and. 2 : 40, Jes. 52 : 11, II Cor. 6 : 17 en Openb.lS : 4. In II Cor. 6 wordt gesproken van den plicht der geloovigen niet om de valsche Kerk te verlaten, maar om te breken met de afgoderij der heidenen. »Wat gemeenschap heeft de tempel Gods met de afgoden", gaat er vooraf, en daarna volgt er: gaat uit het midden van hen en scheidt u van hen af", d.w.z. van de afgodendienaars. Evenzoo is het in Hand. 2:40, waar Petrus tot de Joden zegt: wordtbe, houden van dit verkeerd geslachto., d.w.z. van de on geloovige Joden, die Christus verwerpen. Van een zich afscheiden van de Joodsche Kerk was toen nog geen sprake, want de Apostelen zelf bleven nog tot de Joodsche Kerk behooren, maar van een breken met het Sanhedrin, dat Christus veroordeeld en gedood had. En zoo is het ook in Openb. 18 : 4, waar Gods volk wordt opgeroepen om uit Babyion uit te gaan en als motief wordt aangegeven: opdat gij aan hare zonden geen genieenschap hebt en van hare plagen niet ontvangt». Dat onze Vaderen in dit Babyion, dat »dronken was van het bloed der heiligen" (Openb. 17 : 6) vaak het beeld hebben gezien van de Roomsche Kerk, die de ware getuigen van Christus vervolgde, is juist, maar deze opvatting behoeft ons daarom nog niet te binden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Ons antwoord aan Dr. Buizer.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1918

De Heraut | 4 Pagina's